Hawkes werkte aan het lichaam van Joël Besser en probeerde uit alle macht Nancy Sinatra met dat verdomde Bang Bang van haar uit zijn hoofd te krijgen. Hij had zijn iPod thuis laten liggen, was vergeten hem in het plastic hoesje terug te stoppen. Dat was hem nog nooit eerder overkomen en zijn straf was de stem van Nancy Sinatra. Toen hij de twee kogels uit de schedel verwijderd had en met zijn pincet omhooghield, wist hij dat hij te maken had met een wapen van een heel klein kaliber, een klein wapen dat gebruikt was door iemand die wist wat hij deed. De schoten waren zo afgevuurd dat ze onmiddellijk tot de dood hadden geleid; hetzelfde patroon, bijna dezelfde locatie als de schoten in het hoofd van Asher Glick. De pinnen waren zonder twijfel ingeslagen nadat de dood was ingetreden. Door iemand met een sterke arm, een linkerarm; dat viel af te leiden uit de hoek waarin ze het vlees waren binnengedrongen. Je hoefde geen deskundige te zijn om te weten dat degene die dit gedaan had ook Asher Glick had vermoord. Maar dit keer had hij geen haast gehad.
Anders dan bij Glick was er geen lid van Het Joodse Licht van Christus opgestaan om te protesteren tegen de autopsie, en dus ging Hawkes zo grondig mogelijk te werk.
Hij had altijd de neiging zich te verontschuldigen als hij de eerste incisie maakte. Het moest gebeuren, het was niet Sheldon Hawkes die het lichaam had geschonden. Hawkes gal de dode op tafel een laatste kans zijn moordenaar aan te wijzen, degene die de twee kogels in zijn hersens had geschoten. Hij maakte de eerste incisie. 'Bang, bang,' klonk Nancy Sinatra's stem.
Ze wisten nu een paar dingen over de man met het honkbalpetje die tussen de toeschouwers bij beide moorden had gestaan. Stella en Aiden stonden over de uitvergrotingen van de man gebogen. De resolutie was goed, niet perfect maar goed genoeg om te
zien dat het haar dat aan de achterkant onder de pet uitkwam, grijs was. Er waren ook levervlekken op de op de foto zichtbare hand te zien en bij een verdere uitvergroting zagen ze verschillende haren op het randje van het oor van de man. Ze waren het erover eens dat hij ergens tussen de vijfenvijftig en vijfenzestig, of misschien nog ouder moest zijn.
'Die foto.' Stella wees naar een van de vergrotingen. 'Mag ik die eens op het scherm zien?'
Aiden knikte en drukte een paar toetsen in. Er schoten beelden langs tot ze de foto had gevonden die Stella wilde zien. 'Wat zit daar op de zak van zijn overhemd?'
Aiden zoomde in. Omdat dit beeld van de man een onderdeel was van een foto waarop een heleboel mensen stonden, werd het beeld snel waziger toen Aiden inzoomde op iets wat op een gouden speldje leek.
'Ik denk dat we het nog wel een beetje scherper kunnen krijgen,' zei
Aiden. 'En misschien staat het ook wel gedeeltelijk op een van de
andere foto's, maar ik denk dat ik wel weet wat het is.'
Stella keek naar Aiden, die naar de foto tuurde.
'Ik denk dat het iets uit het leger is, een speldje van zijn eenheid.
Mijn vader had er ook zo een. Hij droeg het nooit. Ik zal kijken of
ik er meer over kan vinden, maar het is wel erg vaag.'
'Hij staat kaarsrecht, als een militair,' zei Stella. 'Gespierde nek.'
'Hij doet aan fitness,' zei Aiden.
'Het zou de moordenaar kunnen zijn,' zei Stella. 'Op een van de foto's staat hij naast mensen die hem zich misschien nog kunnen herinneren.'
Aiden wist wat ze bedoelde. Op een van de foto's stond de man met de honkbalpet naast een man in het zwart, een man met een zwarte baard en een hoed, een man die Stella in de synagoge van Asher Glick had gezien. Stella haalde haar neus op.
'Jij ook al?' vroeg Aiden, die aan haar branderige oogleden de hooikoorts eveneens voelde opkomen.
Stella had een verstopte neus en een lichte hoofdpijn. Het was niks ernstigs en ze wist dat het daar ook bij zou blijven, maar als ze thuiskwam, zou ze toch een lepeltje antihistaminesiroop nemen. Ze keek nog eens naar de foto's van de man met het petje. Ze had dat nu al tientallen keren gedaan, omdat ze het gevoel had dat ze hem al eens eerder gezien had, maar ze wist niet waar. Ze wist dat ze het moest laten rusten in de hoop dat het haar dan weer te binnen zou schieten, zoals dat ook gaat met de naam van een filmacteur die je opeens kwijt bent.
'Laten we Flack opzoeken,' zei Stella, terwijl ze opstond.
Een huiszoekingsbevel voor Joshua's appartement was zo geregeld toen Flack zijn huiswerk eenmaal had gedaan. Rechter Obert had zijn handtekening meteen gezet toen Flack hem het verhaal verteld had. De rechter was al dik in de zeventig en erg aan zijn pensioen toe, maar hij vertrok niet, hoewel hij af en toe nauwelijks zijn ogen open kon houden, zelfs niet tijdens een zitting. Door het slikken van modafinil, eigenlijk bedoeld voor narcolepsiepatiënten, had hij het probleem redelijk onder controle, maar hij slikte de pillen veel vaker dan zijn arts hem had voorgeschreven.
Toen Obert het bevel aan Flack overhandigde, had hij met verachting en berusting gezegd: 'Dat soort mensen.' Flack wilde niet weten wat 'dat soort mensen' was. Hij wist zeker dat het antwoord hem niet zou bevallen.
Toen hij de deur van Joshua's appartement opendeed, zette Flack in gedachten nog eens op een rijtje wat hij wist. I lij wist dat Joshua een alcoholist was en in een streng beveiligde gevangenis had gezeten. Uit zijn medische dossier, dat de technische recherche ongeveer een uur eerder van die gevangenis had ontvangen, bleek dat Joshua last had van duizelingen en kortstondige aanvallen van geheugenverlies. Hij kon opeens agressief worden en had een andere gevangene bijna doodgeslagen na een ruzie over iets wat Joshua zich naderhand niet meer had kunnen herinneren. Joshua had zijn nieuwe naam bekendgemaakt na de aanval op die man. Het had iedereen koud gelaten. Joshua was op zoek gegaan naar bekeerlingen en begonnen bij de gevangenen die joods klinkende namen hadden. Die inspanningen hadden hem bijna zijn leven gekost. Als er een pistool in het appartement zou liggen, was Flack vastbesloten dat te vinden. Hij wist dat zijn relatie met Joshua enigszins verschilde van die met andere verdachten met wie hij te maken had gehad. Dat kwam gedeeltelijk doordat Joshua een gelovige was. Flack wantrouwde gelovigen, vooral als hun geloof op het religieuze vlak lag, hoewel politieke en etnische fanaten waarschijnlijk even gevaarlijk waren.
Overtuigde gelovigen waren tot alles in staat, omdat ze ervan overtuigd waren dat hun missie juist was. Die overtuiging was het enige dat betekenis gaf aan hun leven. Flack kende een hoop gelovigen in zijn eigen familiekring. Hij had geen idee hoe hij er zelf aan ontsnapt was, maar het was hem gelukt. Van kinds af aan had hij zijn mond gehouden over waar hij in geloofde. Wat hij geloofde was iets tussen hem en God.
De man met het petje zat weer in de broodjeszaak tegenover het lab, maar had de pet nu niet op. Hij had hem verwisseld voor zo'n geel hoedje dat je in elkaar kan frommelen en in je zak kan steken en dat daarna vanzelf weer zijn goede vorm aanneemt. Waterdicht, kant en klaar en met een rand die breed genoeg is om hem over je ogen te trekken.
Hij had ook zijn bril thuisgelaten. Er zat gewoon, ongeslepen glas in; hij had prima ogen. Hij hield het laatste nummer van Smithsonian Magazine voor zich. Hierna zou hij zich hier niet meer moeten laten zien, al betwijfelde hij of iemand zich hem zou herinneren; hij was er bijna zeker van dat niemand hem van de vorige keren herkende. Hij at langzaam en stond twee keer toe dat de serveerster zijn kop met cafeïnevrije koffie bijvulde. Ze keek naar de pet die op een stoel lag. Die had hij eigenlijk ook thuis moeten laten, maar dat was hem niet gelukt. Hij was er trots op, de pet was waarschijnlijk het laatste symbool van dat deel van zijn leven waar hij nog echt trots op was. De man lachte naar de serveerster, die doorliep naar de volgende tafel om de koffiebeker vol te schenken van een loom voor zich uit starende jongeman die wel een scheerbeurt en een kam door zijn haar kon gebruiken.
Het was nu bijna op de dag af drie jaar geleden dat de man de urn op de schoorsteenmantel gezet had en een stapje achteruit had gedaan om te kijken hoe ze tussen de foto's stond. Op bijna alle foto's stonden mensen die lachten, vrolijk waren of deden alsof, en bijna allemaal waren ze dood. Sommige geportretteerden waren pijnlijk jong. Anderen waren oud en klampten zich in ieder geval voor de duur van de foto vast aan hun waardigheid. Sommige van de jongeren en de ouderen waren dezelfde mensen, op foto's waar tientallen jaren tussen zaten.
Er was geen religieuze ceremonie geweest, geen dienst; dat had hij niet gewild. Het diepe verdriet dat hij voelde, de rouw, had alleen gedeeld kunnen worden met enkele van de mensen op de foto's, maar die waren er niet meer. Er waren wel mensen met wie hij kon praten, maar dat was hij niet van plan geweest. Hij kon niet tegen vals gekwezel. Hij had geen zin in niet-gemeende woorden van troost of in de belofte van een leven na de dood of een eeuwige herinnering waarin hij niet geloofde. De herinneringen aan degene van wie de as in de urn afkomstig was, zouden met hem het graf in gaan.
Hij dronk zijn derde kop koffie op en keek naar de overkant van de straat. Ze kwam naar buiten met die andere vrouw, het knappe, donkere meisje. Onder het lopen haalde Stella een zakdoekje uit haar jaszak en snoot haar neus. Het zou nu niet lang meer duren. Dat had hem een tevreden gevoel moeten geven, maar toen hij die ochtend zoals altijd bij zonsopgang was opgestaan en naar de woonkamer was gelopen om de urn even aan te raken, was er iets veranderd. Iets wat hem een ongemakkelijk gevoel gaf, maar zijn vastberadenheid om Stella Bonasera te doden niet had beïnvloed.
Mac zat in een gecapitonneerde leunstoel met een rechte rug in de woonkamer van het huis van de familie Vorhees. Hij had de gordijnen opengetrokken om het zonlicht binnen te laten; hij voelde de warmte op zijn arm en gezicht.
Danny had zijn werk afgemaakt en was naar het lab teruggekeerd met het mes en een uit Macs notitieblok gescheurde pagina. Danny's tremor was zonder twijfel minder uitgesproken, maar nog niet verdwenen, en hij had ook nog steeds die lichtelijk gekwelde blik in zijn ogen. Mac kende die blik uit de spiegel. Een keer nadat hij een helikopter van zijn marine-eenheid op minder dan vijftig meter van waar hij stond te pletter had zien slaan. Mac had daar met acht andere mariniers in moeten zitten, maar zijn sergeant had hem verboden aan de routineproefvlucht deel te nemen omdat hij op het hoofdkwartier een niet erg belangrijk rapport moest afmaken om dat die dag nog in te kunnen leveren. De helikopter was tot een hoogte van ongeveer zestig meter opgestegen en vervolgens neergestort, terwijl Mac en de sergeant die hem was komen halen op het punt hadden gestaan in een wachtende jeep te stappen. Mac en de sergeant waren naar het brandende wrak van de vernielde helikopter gerend, dat feller was gaan branden toen ze dichterbij kwamen en opeens was geëxplodeerd, zodat Mac en de sergeant achterover werden geworpen.
De volgende ochtend had Mac in de spiegel dezelfde gekwelde blik gezien die hij nu bij Danny opmerkte. De andere keer dat hij die blik in de spiegel zag, was nadat zijn vrouw op elf september was gestorven.
Op dit moment had Mac er behoefte aan alleen te zijn. Voor Kyle Shelton was het een bloedserieus spel; voor Mat was het een uitdaging die technische kennis en logica vereiste.
Techniek? Geen kunst? Toch wel. Er zat absoluut ook een element van kunst in wat Mac en de andere forensisch experts deden. Kunst betekende fantasie en creativiteit: essentiële elementen bij het toepassen van de technieken, maar iets anders dan spel. Mac haalde zijn aantekeningenblok uit zijn zak en sloeg het open op de laatste pagina waarop hij aantekeningen gemaakt had.
Om ongeveer 2.45 uur 's nachts zijn drie leden van het gezin Vorhees vermoord met een mes uit hun eigen keuken. Waarom 2.45 uur? De zoon van het gezin, Jacob, is verdwenen Heeft hij gehoord wat er gebeurd is? Misschien zelfs de deur opengedaan van de kamer van zijn zus en iets of alles gezien van wat er is voorgevallen? Heeft hij Kyle Shelton gezien of zijn dode familieleden?
Sectie heeft uitgewezen dat het dode meisje gemeenschap heeft gehad, en te oordelen naar de vaginale kneuzingen was de penetratie minimaal. Er is geen sperma aangetroffen. Werd Shelton gestoord door de ouders?
Was hij al van plan hen te doden voor hij het huis binnenging? Waarom zou hij een mes uit de keuken van het gezin mee hebben genomen als hij niet van plan was het te gebruiken?
De lijken zijn neergelegd, de vrouwen eerbiedig op bed, de vader slordig op de grond. Waarschijnlijk het werk van Shelton, maar wat zit erachter?
De garagedeur staat open. Jacobs fiets ontbreekt. Heeft Shelton hem gezien, gehoord, is hij achter hem aan gegaan? Waarom heeft hij de jongen niet te pakken gekregen voor die op zijn fiets kon springen en er vandoor ging?
Buurvrouw ziet Sheltons auto in de richting van Queens Boulevard wegrijden. Zat hij achter Jacob aan?
De volgende ochtend om 9.25 uur wordt de fiets gevonden, samen met Jacobs kleren. Eén schoen op zon vijfenveertig meter afstand van die plek. Is hij die verloren bij de vlucht voor Shelton? Heeft Shelton de schoen daar neergegooid? Waarom?
Lindeblad, deels afgeknabbeld door rups, en stukje van het insect op het blad dat in de jongensslaapkamer lag. Blad niet afkomstig uit de buurt. Kwam het van de plaats waar fiets en kleding zijn gevonden? Is het aan Sheltons schoen blijven plakken? Waarom is hij later die nacht naar het huis teruggegaan? Waar is de jongen of zijn lichaam? Op woensdag belt Shelton om 13.40 uur naar het lab vanuit het huis van Vorhees om ons te melden dat het mes daar ligt. Hij meldt ook dat hij heeft gegeten en geeft CSI-rechercheur de raad dat ook te doen. Waarom keert Shelton terug naar het huis? Waarom laat hij het mes met zijn vingerafdrukken daar achter? Doodsverlangen? Schuld? Hoort het bij het spel dat hij speelt?
De telefoon in zijn zak trilde. Mac haalde hem tevoorschijn en klapte hem open.
'Dat citaat,' zei Danny, 'was niet van Anne Frank, maar van Henry Ward Beecher.'
'Dank je,' zei Mac. 'Ik kom eraan.'
Terwijl Mac zijn telefoon dichtklapte, besefte hij opeens iets: dit spel speelde Shelton niet om te winnen, hij speelde het om te verliezen. Het huis kraakte om hem heen, kwam tot rust en viel stil.
Hij had het begin van een idee te pakken. Zodra hij Hawkes' bevindingen wat betreft het mes en die van Danny met betrekking tot de vingerafdrukken binnen had, zou hij dichter bij een mogelijke conclusie zijn.
Hij sloeg zijn notitieblok dicht, stopte het weg en stelde zich het computerscherm voor met de virtuele beelden van Shelton en het gezin Vorhees. Hij begon met de poppetjes te schuiven en vormde een plaatje dat ze nog niet eerder in overweging hadden genomen.
Behalve dat Aiden de foto's van de man met het honkbalpetje naast elkaar had gelegd en het grootste deel van de tekst op het petje had kunnen ontcijferen, had ze weinig interessants gevonden. Het stofzuigertje dat Stella gebruikte op het lichaam van Joël Besser leek niet veel opmerkelijks te bevatten. Huismijt, huidschilfers, het gebruikelijke werk. Maar één ding had ze bijna over het hoofd gezien. Het was minuscuul en zag er net zo uit als al het andere microscopische vuil dat in de stad met een mens meeliftte, maar dit piepkleine stofje had iets wat haar bekend voorkwam.
Ze boog zich over de microscoop en zoomde steeds verder in. Intussen nam ze foto's met de in de microscoop ingebouwde camera. Toen ze klaar was, zette Aiden het objectglaasje voorzichtig in het doosje met de gleufjes dat daarvoor bedoeld was. Geen overhaaste gevolgtrekkingen. Ze had van Mac en Stella geleerd dat als je een theorie hebt, je die een paar keer binnenste buiten moet keren en op zoek moet naar bewijzen. Op het computerscherm vond Aiden acht websites met de informatie die ze zocht. Als ze haar zoekopdracht te breed had gemaakt, zou dat duizenden treffers hebben opgeleverd, wist ze. Voor ze verder zou gaan, belde ze eerst Stella, die meteen opnam. 'We hebben een naam,' zei Aiden. 'Die staat op zijn pet. De naam is Walker. Die wordt geloof ik nog voorafgegaan door een korte voornaam of initialen, maar dat is net niet leesbaar door de hoek waaronder de foto's zijn genomen.'
'Walker?' vroeg Stella. 'Misschien is dat niet zijn eigen naam. Misschien heeft hij de pet in een tweedehandswinkel gekocht.'
'Dat denk ik niet,' zei Aiden. 'Zijn kleren zien er niet tweedehands uit.'
'Ik denk het ook niet,' zei Stella. 'Ik ben op de terugweg.' Aiden klapte haar mobieltje dicht. Ze doorzocht de acht websites, vond precies wat ze zocht en pakte opnieuw haar telefoon.
Het was geen enkel probleem om de mensen uit de menigte rond de twee plaatsen delict van de kruisigingsmoorden te vinden en te spreken te krijgen. Rabbijn Mesmur had geholpen enkele van hen te identificeren, en toen Flack en Stella hen hadden gevonden, waren ze best bereid te praten, vooral over hun theorieën over wie de moorden gepleegd had en waarom.
Eén vrouw, Molke Freid, die een lange jurk aan had en een sjaal om haar hoofd, troffen ze met haar drie jongste kinderen thuis, vijf straten van de synagoge vandaan. Haar andere vier kinderen waren naar school. De vrouw was duidelijk hoogzwanger. Ze zaten in de keuken aan een grote tafel met een bord koekjes en een kop koffie voor zich.
'Wilt u weten wie het gedaan heeft?' vroeg Molke, alsof het antwoord voor de hand lag. 'Een van die Jezusfreaks.' 'Waarom zouden die een van hun eigen mensen vermoorden?' vroeg Stella.
'Om een martelaar van hem te maken, om jullie de verkeerde kant op te sturen,' zei de vrouw. 'Zij hebben Asher Glick vermoord. Toen u uw onderzoek op hen richtte, hebben ze een van hun eigen mensen vermoord, zodat u het ergens anders zou gaan zoeken.' 'Waar dan?' vroeg Stella. De koekjes smaakten goed, dit was haar derde.
'Of het waren antisemieten,' zei de vrouw. 'Misschien een groep, misschien eentje. Wie weet?'
Flack en Stella knikten. In die richting hadden ze natuurlijk zelf ook gedacht, en ze waren al aan het onderzoeken of er groepen of individuen bestonden die ooit soortgelijke misdaden hadden gepleegd.
'We zijn op zoek naar een man met een honkbalpetje,' zei Flack. 'Hij stond naast u tussen de mensen die na de tweede moord op straat stonden. Een oudere man. Er stond iets op zijn pet geschreven, mogelijk Walker.'
Molke schudde het hoofd, ze was met haar gedachten elders. 'De man met het petje,' hielp Stella haar herinneren. Molke keerde terug uit haar dromerij, streek met haar hand langs haar voorhoofd en keek hen aan.
'Geen Walker,' zei Molke. 'Walke. De woorden die op de pet van de man waren geborduurd, luidden "uSS Walke".' Flack noteerde het.
'De USS Walke,' vervolgde Molke, 'voer op 3 december 1950 in de oostelijke kustwateren bij Korea op een mijn. Zesentwintig mannen vonden de dood, veertig raakten gewond. Het was een pechschip. In de Tweede Wereldoorlog, in juli 1944, escorteerde de Walke mijnenvegers en werd aangevallen door een groep kamikazepiloten. Dertien leden van de bemanning vonden toen de dood, inclusief de kapitein.' 'Weet u dat allemaal zeker?' vroeg Flack.
'Mijn oom had ook zo'n pet,' zei Molke. 'Hij was trots op zijn diensttijd en op het schip. De Walke heeft tijdens drie oorlogen aan gevechtsmissies deelgenomen: in de Tweede Wereldoorlog, Korea en Vietnam. Het schip werd vaak getroffen, maar is nooit gezonken. De Walke keerde altijd terug. In 1976 is het schip naar de sloop gegaan. Ik heb de man met de pet nog gevraagd of hij mijn oom kende. Hij zei van niet.' 'Heeft hij zich voorgesteld?' vroeg Flack.
'Nee,' zei ze. 'Hij bleef alleen maar naar de deur aan de overkant sta
ren tot u naar buiten kwam.' De vrouw keek Stella aan.
'Hij bleef een tijd naar u kijken, draaide zich daarna om en liep weg.'
Toen ze weer op straat stonden, zei Flack: 'Ik zie het verband niet. Vermoordt hij joden vanwege jou?'
'We zijn al wel vreemdere zaken tegengekomen,' zei Stella. 'Dan zou ik maar uitkijken,' zei Flack. 'Heb je trek?' 'Nee.'
'Er zit daar een koosjer restaurant,' zei Flack. 'Kisjke, en haring in roomsaus.'
Dat klonk verre van aantrekkelijk, vooral die kisjke: gevulde darm. Ze wilde trouwens alleen maar zo snel mogelijk terug naar het lab om aan haar zoektocht naar de man met de pet te beginnen. Maar ze was niet van plan zich uitsluitend op hem te richten; ze zou het alibi van elke man in de orthodoxe gemeenschap controleren en naar anderen blijven zoeken. Flack zou zich nog eens met Joshua moeten bezighouden en kunnen natrekken of de meubelhandelaar, Arvin Bloom, een alibi had voor het tijdstip van de tweede moord. 'Kreplechsoep?' probeerde Flack. 'Of soep met matseballetjes?' Stella glimlachte. 'Even snel dan,' zei ze. Flack lachte terug.
Terwijl ze de straat overstaken, nam Stella maar niet de moeite hem te vertellen dat hij die twee gerechten niet samen zou kunnen bestellen: het was niet koosjer om melkprodukten met vlees te combineren. Dat had ze geleerd op haar negentiende, toen ze bij het Broadway Dance Center danste. Haar vriendin Ann Ryan, die eigenlijk Ann Cornridge heette, had Stella te eten gevraagd bij haar thuis, nog geen vier straten van de plaats waar ze nu met Flack voor het restaurant stond. Anns ouders hadden Stella de beginselen van de voedselwetten bijgebracht toen de vriendin van hun dochter had gevraagd of er ook boter voor op het brood was. Stella wist zeker dat ze ditzelfde restaurant vijftien jaar geleden, op weg naar Anns huis, ook al had gezien. New York werd een dorp als je er maar lang genoeg woonde.
Met witte latex handschoenen aan rangschikte Mac voorzichtig de glasscherven die hij na hun eerste onderzoek had meegenomen uit de vuilniszak van de familie Vorhees. De scherven leken op stukken van een driedimensionale puzzel en zo behandelde Mac ze ook. Eerst had hij de spectrometer gebruikt om op elke scherf naar bloedsporen of vingerafdrukken te zoeken. Hij vond er geen en had de scherven toen aan Chad Willingham gegeven, die de opdracht als een welkome uitdaging had beschouwd.
Nu, iets meer dan twee uur later, was Chad teruggekeerd met de scherven en een diskette die hij in de computer stak, waarna zich met gezoem een beeld op het scherm vormde.
'Ik heb ze onder de rasterelektronenmicroscoop gelegd,' zei Chad. 'Daarmee kun je elk microscopisch klein oppervlak vergroten en vervolgens elk stukje van dat oppervlak.'
Mac knikte. Hij keek naar het scherm waarop geen vergrote scherven waren te zien, maar piepkleine beeldjes.
'Elk stukje kan worden uitvergroot,' zei Chad vol trots. Hij bewoog
zijn muis naar een willekeurig beeldje en klikte dat aan.
Het minuscule scherfje vulde nu het hele beeldscherm. Chad
draaide het driedimensionale beeld rond zodat Mac het van alle
kanten kon bekijken.
'Strak, hè?' zei Chad.
Mac knikte.
'Maar dat is nog lang niet alles.' Chad toetste nog een commando in. De kleine scherfjes op het scherm begonnen razendsnel te bewegen en een geheel te vormen. Chad vergrootte het beeld uit. Nu wist Mac wat de kneuzingen op de arm van Howard Vorhees had veroorzaakt en wat zijn bot had beschadigd. 'Print dat maar drie keer uit,' zei Mac. 'Drie keer, komt voor elkaar,' jubelde Chad.
De printer naast de computer kwam zoemend tot leven, waarna er drie kleurenafdrukken van het object tevoorschijn gleden. Mac haalde ze uit de printer en stopte ze in een envelop. Hij wilde ze aan een paar mensen laten zien.
'Mag ik de echte scherven in elkaar lijmen?' vroeg Chad. 'Misschien als de zaak gesloten is,' zei Mac. Chad knikte begrijpend en zei: 'Mag ik je iets vragen?' 'Ja,' zei Mac.
'Droom jij wel eens van stervende paarden?'
Mac was wel gewend aan Chads gedachtesprongen, maar deze was anders dan anders. 'Ja,' zei Mac.
'Ik ook,' zei Chad. 'Ik vraag me af wat dat betekent.' Het was geen vraag die Mac zichzelf ooit gesteld had en hij was ook nu niet van plan erover na te denken, hoewel het droombeeld van een door zijn hoeven zakkend paard dat een brandweerwagen trok, even door zijn hoofd Hitste.