24 Het offer
'Een van de ware niveaus van het leven, zoals zich dat klaarblijkelijk voor ons geestesoog afspeelt, is: werelden verlaten, afscheid nemen. Sommige van onze lotgenoten uit de periode vóór Eidin raakten door dit besef vervuld van doodsverlangen. Ons zou het melancholiek hebben gestemd, ware het niet dat wij bij toeval de essentie van dat afscheid doorgrondden. Een essentie die misschien wel toepasbaar is op alles wat antagonistisch is. Het toeval is onlosmakelijk verbonden met onze dualistische persoonlijkheid.
Antwoord?
De sterveling wil een antwoord?
Maar antwoord draagt de volgende vraag al in zich, zoals een goede vraag het antwoord reeds aanreikt. Zoals een doorleefd afscheid dus een welkom is. Zoals verworven kennis onvermijdelijk naar nieuwe kennis haakt.
Alleen de gelouterde geest, die oneindigheid tot zich neemt, eeuwigheid in haar immer wisselende gedaante aanvaardt, zal kunnen leren hoe hij afscheid moet nemen, hoe werelden verlaten moeten worden.
Alleen die geest zal aan dat inzicht de wetenschap koppelen dat grenzen slechts bestaan bij de gratie van de onvolkomenheid van zijn eigen geest. Om die onvolkomenheid te overstijgen dient de geest elke mogelijkheid te aanvaarden én aan te wenden. Een onmogelijke opdracht voor een ongelouterd wezen.'
Fragment uit de vijfde tweespraak tussen Endil Starrenvaarder en Thrad Qermondes uit: Het Boek van Kennis
Dolehar en Ioyes zijn weer bij elkaar,' zei Wijsheid, bijna toonloos.
De aangesprokenen knikten glimlachend.
'Maar bij elkaar zijn is helaas iets anders dan één zijn.'
Stilte. Een flard doodsangst rukte aan Ioyes' geest. Verward keek ze om zich heen.
'Dolehar en Ioyes zijn samen nog geen Endil. Endilontstaat pas als Dolehar, Ioyes én Wijsheid zich overgeven, hun géést overgeven.'
Opnieuw raakte doodsangst Ioyes met kille vingers aan. Ze begon te beven. Onwillekeurig keek ze opzij. Dolehar staarde haar met grote ogen aan. Het laatste brokje kennis dat hun was ontschoten, toen ze in sluimer waren gegaan, keerde terug, stukje bij beetje.
'Voor Wijsheid is die overgave eenvoudig, want Wijsheid kent het concept van sterven niet.'
Sterven! Ze moesten hun individuele levensvorm verlaten om samen te komen.
'Endil leeft pas als Ioyes en Dolehar hun eigen geest daarvoor opofferen,' verduidelijkte Wijsheid meedogenloos.
'Ioyes en Dolehar hebben, toen zij samen Endil waren, om vele redenen Wijsheid geschapen. Onder andere om hen hieraan te herinneren.'
'Nee...' schreeuwde Ioyes uit.
Dolehars lippen weken van elkaar maar er volgde geen geluid. De herinnering aan hun eerdere samensmelting, duizenden jaren geleden, op een andere wereld, sprong als een plotseling opdoemende nacht op hem toe. Ondraaglijke pijn. Een tunnel van vergetelheid. Het loslaten van het eigen leven, het moeizame samengaan met Ioyes' wezen, het stond hem allemaal weer helder voor de geest.
'Het moet,' zei Wijsheid emotieloos. 'Door dit offer zal Endil worden herboren. Het is de enige manier. De sluimer heeft die eenheid uit elkaar gedreven. Dat was goed. Het moest zelfs zo geschieden, want Endil moest regenereren. Endils kracht was aangetast. De sluimer was nodig om Endil met nog meer kracht dan voorheen te doen terugkeren.'
Dolehars lippen gingen vaneen. Een droevig geweeklaag gleed eroverheen. In die jammerklacht, die tellenlang aanhield, lag pijn opgesloten, de pijn van toen en de pijn die komen ging. Ioyes verstijfde en sloot krampachtig haar ogen. Ook zij herinnerde zich het samensmelten en het proces van het loslaten van haar persoonlijk ik. Als de meedogenloze houw van een kromzwaard sneed de gedachte aan die overgang door haar heen. De ervaring van het afscheid nemen van haar geest had diepe voren in haar ziel gekerfd. Het was erger dan sterven, want erna herinnerde je je alles.
'Voor jullie in sluimer gingen hebben jullie mij het herstel-ritueel ingeprent,' zei Wijsheid, nog steeds zonder een spoor van gevoel. 'Misschien kunnen we er beter zo snel mogelijk aan beginnen.'
Wijsheid kwam dichterbij. In een oogwenk was hij overal om hen heen.
'Dit moet ik zeggen, voordat we feitelijk gedrieën het ritueel volbrengen: "Afscheid nemen is opnieuw beginnen". Twee worden één, maar beide concepten zijn feitelijk onmogelijk en houden elkaar daardoor in beweging.'
Ioyes' ogen schoten open.
'Dat begrijp ik niet.'
'Pas als Ioyes en Dolehar Endil zijn zullen zij deze woorden doorgronden. De optelsom van Ioyes en Dolehar is het veelvoud van twee. Het is niet eens een optelsom. Noem het maar volkomen deelbaarheid.'
'Deelbaarheid,' herhaalde Dolehar schor.
'De Erfgenaam is deelbaar,' vulde Ioyes aan.
Wijsheid beaamde hun woorden: 'Ja, en hij denkt dat hij alleen Erfgenaam van de grote tovenaar is. Maar hij vergist zich. Zijn laatste vergissing, hopelijk. Binnenkort zullen we hem ontmoeten en dan zal hij het weten.'
Ioyes vroeg: 'Maar zijn deelbaarheid en ondeelbaarheid niet juist de...'
Wijsheid onderbrak Ioyes bijna korzelig: 'Ja. Het gaat om alle aspecten van deelbaarheid en ondeelbaarheid in de strijd die momenteel overal op Aidèn ontbrandt.'
'Maar volgens de goden bestaan ze geen van beide.'
'Op hun eigen wijze hebben de goden gelijk. Het zijn, zoals zo vaak-' Wijsheid zei het zuchtend '-eigenlijk alleen maar woorden. Maar woorden hebben de neiging een eigen kracht op te bouwen. Het wezen dat ermee aan de slag moet, gaat er in geloven. Hij zal de essentie van woorden met zijn vermogens verbinden.'
'Zelfhypnose?' vroeg Dolehar.
'Meer dan dat. Er komt een bijzonder soort magie bij kijken. Maar de vraag is voorbarig, Endil kent de aspecten van die mystieke krachten.'
Het uitspreken van die naam legde Ioyes en Dolehar het zwijgen op.
'Klaar?' vroeg Wijsheid, bijna meedogenloos.
Ioyes zuchtte beverig.
'We zullen er wel nooit klaar voor zijn.'
Dolehar bromde instemmend. Het gesprek had hun eerste doodsangst enigszins laten wegebben. Niet dat ze niet bang waren, maar ze wisten dat het hoe dan ook moest gebeuren.
'Begin...' fluisterde Dolehar hees.
Een rilling voer door beiden heen toen Wijsheid fluisterend begon te spreken.
Ioyes schreeuwde het uit.
Het was donker. Van alle kanten priemden zwaardsteken in haar lir·haam. Pijn, ondraaglijke pijn! Ze voelde hoe haar bewustzijn losscheurde uit haar lichaam. Ze had er geen andere woorden voor. Opeens was ze niet meer in staat vertrouwde bewegingen uit te voeren. In blinde paniek wilde ze haar gezicht aanraken, voelen waar haar ogen waren, en haar mond en... Haar vingers waren er niet meer. De vanzelfsprekende zwaarte van haar lijf en ledematen glipte weg uit haar bewustzijn. Haar hartslag, haar ademhaling, de ritmes waarop haar leven was gebaseerd, ze ontbraken. Ze ging stikken, ze was verloren! Rode vlekken spatten uiteen in de nacht. Al haar herinneringen, de bouwstenen van haar persoonlijkheid, waaierden uiteen. Ze zagfladders op haar netvlies voorbij dansen. Ze probeerde er een paar te grijpen, struikelde en viel. Hoe kon dat? Ze had toch geen lichaam meer? Haar hart sloeg een paar tellen over: ze bleef vallen, vanuit het licht tuimelde ze naar een duisternis, in een diepte die voor haar uit bleef snellen. Ooit zou ze te pletter slaan, ergens. Het kon tellen duren, maar ook jaren, eeuwen.
'Zo is het leven, Ioyes, 'fluisterde Dolehar. 'Je weet nooit wanneer het eindigt.'
Ze keek om zich heen, maar ze zag haar metgezel niet. 'Ik ben overal, net als jij.'
'Wat...'
'Begrijp je het dan niet? We zijn weer één. Jij, ik én Wijsheid. We zijn Endill'
Het gevoel te vallen verdween. Voorzichtig tastte ze om zich heen. Net zo voorzichtig legde Dolehar zijn hand op haar wang. Even zoog ze haar adem, hun adem, naar binnen. Toen barstte ze in snikken uit.