Over het Drakenvolk

 

Uit: Mythe of werkelijkheid? Hoofdstuk 9: Draken en Osogandsvan Vrouwe Amirand Rosea - 4716  

 

We kennen Gauzio, ook al zullen de meeste mensen en aartswezens niet de hele geschiedenis van de onzalige draak kunnen navertellen. Waarvan we weinig weten, hoewel ons allen bekend is dát ze hebben bestaan, zijn de drakenvolken. Maar weinigen hebben geprobeerd de sporen van deze wezens terug te vinden in de geschiedschrijving. Een van hen, magiër en alchemist Quenten Tatsins, heeft geprobeerd de verschillende drakenvolken te rangschikken en in hun tijd te plaatsen. Dat was lang niet altijd even makkelijk, want de draken zelf hechtten niet aan het benoemen van de tijd en hadden weinig historisch besef. "Het waren wezens van het nu", stelt Tatsins in zijn scriptie De Draken van Hejdyne.  

De eerste meldingen van draken treffen we aan in de geschriften van de Dvargse mysticus Reybald, die achtendertighonderd jaar vóór het begin van de Alvií-Daith jaartelling moet hebben geleefd. Uit zijn verrassend nauwkeurige beschrijving kunnen we opmaken dat in die dagen al sprake was van de hegemonie van de gulden draken. Hij voert ook bruine en groene draken ten tonele. Bijzonder is zijn ontmoeting met een zeldzame witte draak. Hij stelt dat dit de meest intelligente drakenwezens waren. De witte draken hechtten niet aan macht, waardoor ze gedoemd waren uit te sterven.  

Ontroerend is het verhaal van Fayermeyneio, de laatste witte draak, opgetekend door Rymlen, de hof tovenaar van Ruthra van Novala. Op het eind van haar leven draagt deze vrouwtjesdraak alle rijkdom van haar kennis en haar herinneringen over aan Raygereio, die als de laatstlevende gulden draak wordt beschouwd. Wanneer hij is gestorven vermeldt de geschiedenis niet. Waarschijnlijk is met het uitsterven van de gulden draken,  

door toedoen van de Osogands - de zwarte draken - al die rijke kennis van het leven van de draken definitief verloren gegaan.

Over de gulden draken weten we derhalve weinig. In de Universele Geschiedschrijving van Aidèn, die door de Daith Rentremidh in 2009 werd voltooid, wordt een kort hoofdstuk aan hen gewijd, maar dat handelt voornamelijk over de laatste oorlogen tussen de gulden draken en de Osogands.  

Wie alle puzzelstukjes in elkaar past krijgt toch een redelijk betrouwbaar beeld van de drakenvolken. Hieronder enkele globale jaartallen (AD is: Alvií-Daith jaartelling):

 

Rond 3800 voor AD

Eerste meldingen van witte gevleugelde wezens in de noordelijke wouden, waarschijnlijk worden hier de Murganith en de zuidelijke Noordlanden bedoeld.

 

Bronnen: De Eerste Tabuletten van Gaondwar en De Geschriften van Reybald.  

 

Rond 3250 voor AD

Volgens Quenten Tatsins spreekt de overlevering in het begin van de Donkere Dagen voor het eerst over gulden draken. Ze groeien snel in aantal. Ze leven voornamelijk in nesthuizen in hooggelegen grotten van de Taorne, het latere Torngebergte.

Bron: De Draken van Hejdyne van Quenten Tatsins

 

Rond 2400 voor AD

De grootste draak waarvan ooit werd gesproken, Gauzio, zaait jarenlang dood en verderf onder mensen en aartswezens. De vermetele Dvarg Guaromnald gaat op pad en zoekt de kwaadaardige draak op in zijn enorme nesthuis, benoorden het Dvargenbolwerk Tarmaord Torn. Hij slaagt er in een afspraak met het ondier te maken. Overeengekomen wordt dat elke jaarwende honderd wezens als offer aan hem worden aangeboden. De Dvargen en andere wezens jagen elke wende honderd misdadigers en afvalligen de kloof in. Honderden jaren gaat dat goed, maar als de wandaden van Gauzio in het vergeetboek geraken, komen mensen en aartswezens hun afspraak niet langer na. De wraak van Gauzio is schokkend. Hij zaait dood en verderf in nederzettingen van aartswezens en mensen.

De magiër Rahd van Ulvor, op Pharve na de oudste nog levende magiër, neemt zich eeuwen later voor een einde te maken aan de gesel van Gauzio. Op de plaats waar nu de Steen van Gauzio staat, slaagt hij er in de draak in verstening te vangen. Sindsdien heet hij Arrahed, oftewel Drakendwinger.  

 

Bron: De Universele Geschiedschrijving van Aidènvan de Daith Rentremidh.  

 

Rond 2100 voor AD

Diverse geschriften en overleveringen maken gewag van een ongewoon heftige strijd tussen gulden en zwarte draken. Uiteindelijk roeien de gewelddadige zwarte draken hun gulden opponenten geheel uit.

 

Bronnen: De Draken van Hejdyne van Quenten Tatsins en De Universele Geschiedschrijving van Aidènvan de Daith Rentremidh.  

 

Rond 1300 voor AD

De beruchte Kobold Fhargyut slaagt er met zijn leger Orc'hs in Osogands te vangen en te temmen. Sindsdien wordt er geen gewag meer gemaakt van vrije draken. Zij zijn evenwel altijd in het bezit van de duistere machten van Gormorod gebleven. 

 

Bron: De Aantekeningen van Vouerze Glonc'h. 

De steden van het Spoor (3)

 

Uittreksel uit het boekwerk van de Man Jadars van Murge - 4560, bijgewerkt in 4720 door Wedox, Scribent van Bregaua  

 

Kose

De Alvií kennen door de geschiedenis heen vele steden, zoals het oude Gaondwar, het legendarische Ludevine en het welhaast onvindbare Vyerlea. Maar nooit deelden ze hun woonplaatsen met een ander volk.

Toen mensen en Alvií in 0914 Kose stichtten was dat dus een unicum. Zoals Kose in vele opzichten uniek is. Het wordt feitelijk bestuurd door de raadslieden van de elfenvorst en de drie menselijke prefecten. Als er iemand naar belangrijke ontmoetingen moet worden afgevaardigd, benoemen ze gezamenlijk een gouvernant. Dat kan zowel een Alvií als een mens zijn. Sinds het ontstaan van de stad is aan die bestuursvorm nooit iets veranderd. Omdat hij voldeed. Natuurlijk waren er meningsverschillen, zoals nog niet zo lang geleden, in 4553 toen, naar achteraf bleek, enkele Soalvií probeerden tweedracht te zaaien tussen mensen en Alvií.

Het stichten van de stad was een logisch gevolg van de vreedzame gezamenlijke bewoning van de vallei van Kose.

Eigenlijk beschouwen de bewoners van Kose hun woonplaats niet als een stad. Het is ook eigenlijk, tot op de dag van vandaag, meer een groot dorp. De huizen zijn met elkaar verbonden door een wirwar van bochtige paadjes. Er zijn maar enkele straten en er is één brede laan, die naar paleis Dan Ley Almundel voert.  

Kose is een lieflijke stad, vol tuinen en parken, vijvers en beekjes. De vallei, ten noorden van de stad, is zo mogelijk nog idyllischer. Ydahl van Kose begon ooit met het verzamelen van gedichten die de schoonheid van stad en vallei bezongen. Het waren er duizenden. Een bloemlezing van honderdvijftien werken vond een plaats in de bundel In Kose wil ik zijn. Misschien wel een van de mooiste werken is van een anonieme Alvií, geschreven rond 4387. Het is een zogenaamd "omsloten rijm", een ietwat onbegrijpelijke benaming voor een gedicht met achtereenvolgens vier, drie, vier en twee strofen, waarbij alleen de tweede en vierde regel van de vierstrofige coupletten mogen rijmen. Een vorm overigens, die volgens de overlevering de ultieme dichtvorm van de Ingkores moet zijn geweest.  

Het gedicht heet: Van wieg tot graf  

 

Er is een thuis, van wieg tot graf
in de Maroganeth.
 

Een plaats waar elf en mens en anderling
de dag wordt voorgezet.

Zelfs in een starrenloze nacht
adem ik ziel en rust en vrede,
als ik weet dat ik in Kose ben.

Er
is een plaats, van wieg tot graf,
een lieflijke vallei.
 

En elke dag zingt stil mijn hart,
want Kose leeft in mij.

Daar wil ik leven, lachen, zijn,
en met een glimlach sterven.

 

In 1053 woont Laergin, gouvernant van Kose, als afgevaardigde van de prefecten en de raadslieden, de stichting van het Kringspoor bij. Deze handelsroute voor karavanen verbond de zeven grotere nederzettingen, waarvan de meeste later uitgroeiden tot steden, met elkaar. De zes andere leiders zijn: Grootvorst Maltoth Aloandris van Masilis, vorst Rekh Ondamir van Bregawa, Regent Sïthe Bender van Tuluth Mihn, Heer Pydal van Wanes, Hertog Waghrim Dothe van Scrith en Stadsraad Sigorimod Jysse van Strend.

De handelsroute komt tot grote bloei, waarbij vooral de mensen uit Kose veel handelskaravaanbedrijven opzetten. Dat legt de stad, die beroemd was en is om zijn prachtige handaardewerk, verfijnd argentwerk en prachtige tuniekstoffen, geen windeieren. De karavaanstallen bevinden zich in een doodlopende vallei bezuiden de stad. De Alvií houden zich over het algemeen afzijdig van handelsactiviteiten. 

 

Over de Ermon en Rastoth

 

De Ermon en Rastoth; wat weten wij eigenlijk van het volk en van het zwaard? Te weinig. Zeg maar gerust: bijna niets. Ik heb me er mijn hele leven al over verbaasd dat niemand blijkbaar de behoefte heeft de Ermon beter te leren kennen. Er zijn maar heel weinig Ermon, die werkelijk, in de geest, worden erkend door mensen en andere aartswezens. Een uitzondering is natuurlijk Ermonmagiër Arnarvilli, hoewel nauwelijks gezegd kan worden dat hij een vertegenwoordiger van zijn volk is. Arnarvilli is dermate belezen, dermate wereldlijk, dat zijn Ermon-zijn maar een klein onderdeel van zijn persoonlijkheid is. Waarschijnlijk maakt dat hem aanvaardbaar voor bijna alle mensen en aartsvolken. Hoewel het natuurlijk altijd mogelijk is dat hij gebruik maakt van primaire wilsbeneveling, als er anderen in de buurt zijn.  

Rastoth, Arasdoth, Ar'hastod, H'Restuèt, het aartszwaard van de Ermon, is ooit uit steen geslagen. H'ritho uit h'ritho. De Dvarg die het vervaardigde is onbekend gebleven. Dvargenvorst Darnabald V uitte in 4460 het vermoeden dat het niet zozeer om een Dvargse smid ging, maar om een machtige magiër die zich als Dvarg vermomde. Uit oude geschriften had hij zelfs een naam opgediept: Damuard. Dat zowel het ontstaan als de ware kracht van Rastoth een mysterie is, is zeker. Wat is de zin van een stenen zwaard? Voegt het iets toe aan de ongebreidelde krachten van de andere aartszwaarden?  

En hoe kwam het in Souminu Sovoch terecht? Er is altijd een ongeziene band tussen Gormorod en Ermon Dae geweest, zegt Xazziri tot de dag van vandaag. Zeker is dat geen volk zoveel verraders en trawanten van de onnoembare heeft voortgebracht als juist de Ermon.

Maakt dat gegeven ook het zwaard onbetrouwbaar?

Talloze vragen, bijna geen antwoorden. Rastoth is een mysterie, geslagen uit h'ritho door een onbekende Dvarg, áls het een Dvarg was, begiftigd met onbekende vermogens, zonder een duidelijk aanwijsbare bezitter, behalve natuurlijk de Ene. De Ermonregenten hebben nooit de moeite genomen het zwaard op te eisen. Ermonkenner Dexlu Dadandla heeft daar een even eenvoudige als briljante verklaring voor. In een rede voor de Klassikalen van Druc'hanllard zegt hij er het volgende over:  

"Weinigen hebben zich ooit afgevraagd waarom de Ermon hun zwaard niet terug wilden hebben. Velen achtten zo bewezen dat de Ermon en de vorst van Gormorod een duister verbond hadden gesloten. Niets is minder waar, volgens mij. De intelligentie van de Ermon wordt nogal eens onderschat, ook in dit geval. Ik heb er met Arnarvilli over gesproken. Daarbij opperde ik dat zijn volk, en in het bijzonder zijn regenten, Souminu Sovoch wellicht een veilige bergplaats voor Rastoth achtten".

Een verbijsterende optie, die in tweede instantie toch wel geloofwaardig klinkt. Dexlu draagt in ieder geval iets aan dat niet zonder meer uitgaat van de onbetrouwbaarheid van de Ermon. Een verademing.

Weten wij dan helemaal niet van de kracht van het aartszwaard van de Ermon? Nee, er zijn de Kronieken van Adeld Ruüm, de grijze magiër. In het derde deel, hoofdstuk zestien, heeft Ruüm een ontmoeting met de Ermonregenten Suaad d'Irme en Zourood d'Erq. Ruüm, een van de weinigen die bijna vloeiend Ermon Duü spreekt, ontfutselt hun op slinkse wijze informatie over Rastoth. Zo komt hij erachter dat de Dvarg die het zwaard vervaardigde er sporen van Fianders krachtlijnen in perste. Als dat waar is, dan was de Dvarg dus toch een magiër.  

Maar desondanks, Rastoth blijft een mysterie. Ooit zal het, als de legende klopt, opgaan in C'hart, het zwaard der zwaarden. Hoe dat zal gebeuren is eveneens een mysterie.

 

De geschiedenis

 

De voornaamste gebeurtenissen in het tweede deel van de derde era (3493 - 4721) 

 

3493

Tijdens het Tweede Convent van Strend wordt Masilis uitgeroepen tot hoofdstad van het Spoor. Grootvorst Vyrende Faderetszoon van Masilis wordt tot Eerste Vorst van het Spoor gekroond. De Dvargse edelsmid Krinogard de Jongere vervaardigt voor deze gelegenheid een zeventandige kroon, Wilmond. Algauw gaat het gerucht dat een onbekende tovenaar magie in de kroon perste, waarmee hij de eeuwige heerschappij van Masilis over het Spoor veiligstelde.

 

3512

Grootvorst Vyrende Faderetszoon van Masilis en het Spoor overlijdt. Als men zijn opvolger Palverde Vyrendeszoon tot grootvorst wil kronen, blijkt de zeventandige kroon Wilmond onvindbaar. Palverde wordt alleen tot grootvorst van Masilis gekroond met de oude Masiliaanse kroon Gayrader.  

 

3514

Op zijn sterfbed bekent de nomade Lybert van Strend dat hij Wilmond uit de schatkamer van paleis Mynderle heeft gestolen en naar Gormorod heeft gebracht, waar hem in ruil voor de kroon onsterfelijkheid was beloofd.

Terwijl de legers van Masilis en Wons bij wijze van afleidingsmanoeuvre optrekken naar de poort Aëlmoth Goc'h, slaagt een kleine groep Masilianen erin, door te dringen tot Souminu Sovoch. De kroon wordt in een grottenzaal gevonden en mee teruggenomen naar Mynderle.  

Op de eerste dag van Ald Erberei wordt Palverde alsnog tot grootvorst van het Spoor gekroond.

Voortaan wordt Wilmond in een aparte ruimte bewaard, waarvan de exacte locatie alleen aan de vorst zelf en de meestermagiërs bekend is.  

 

3940

Daithvader Jylenarmeíd komt tijdens een bezoek aan Ermon Dae plotseling te overlijden. De Daith twijfelen aan een natuurlijke doodsoorzaak. Ze nemen het lichaam van Jylenarmeíd mee naar Sohar.

Uit onderzoek blijkt dat de Daithvader is vergiftigd met dakkelblad, een gif dat alleen in Gormorod voorkomt. Ze slagen er niet in de toedracht van de moord te achterhalen. De Ermon ontkennen elke betrokkenheid. De betrekkingen tussen de Daith en de Ermon bekoelen echter.  

 

4003

IJsstormen teisteren de Noordlanden en eisen tientallen slachtoffers onder de Reuzen. Kort daarna vertrekt een grote groep Reuzen naar Klein Hagelbos, nabij Dendray. Er blijven nog maar enkele duizenden Reuzen achter in Rith.

 

4009

De Daith verschijnen niet op het Convent van Scrith, uit protest tegen de onopgehelderde moord op Daithvader Jylenarmeid. De Ermon stemmen in met een onafhankelijk onderzoek door de meestermagiërs. Daaruit blijkt dat niet de Ermon maar trawanten van Yrroth de moord hebben gepleegd.  

Nog tijdens het Convent reist Daithvader Juseyndeid naar Scrith om zijn excuses te maken aan Ermonregenten Hayduüd d'Enth en Efaluoorth d'Elde.  

 

4076

In Tulath Mihim en omgeving breekt een mysterieuze ziekte uit, die de sneeuwpest wordt genoemd. De ziekte eist honderden

 

4077

Meestermagiër Iantha Daïlanche ontdekt een medicijn tegen de sneeuwpest, getrokken van het giftige wafelkruid van de steel van de kamroos, die alleen in de Hoge Hyurgish groeit. De voortwoekerende ziekte wordt binnen enkele weken een halt toegeroepen.  

 

4200

Onverwacht breken er schermutselingen uit tussen Daks en enkele bergnomadenstammen, die elkaar enkele nederzettingen aan de voet van de berg Agmonor betwisten.

Binnen enkele maanden ontaard het meningsverschil in een heftige twist tussen de mensenlijke bewoners van Bregaua en Wons en de nomaden enerzijds, en de Daks en de Dvargen van Lato Eir Ald anderzijds. Ze trekken tegen elkaar op.

Ten oosten van de Wel van Mindrao komt het tot een bloedig treffen. Honderden mensen en Dvargen laten het leven. De Meestermagiërs Xazziri, Iantha Daïlanche en Eenhand Varand komen tussenbeide en slagen erin een wapenstilstand te bewerkstelligen.  

 

4211

De mensen van Bregaua en Wons, de bergnomaden en de Daks en de Dvargen sluiten de vrede van Ruold, na moeizame onderhandelingen.

De Daks krijgen de oostflank en de bergnomaden de zuidflank van Agmonor toegewezen als woonplaats.

De eerste jaren zien Dvargen, Bregauanen en Wonsers gezamenlijk toe op naleving van de vredesbepalingen.

 

4449

In de Murganith, Noord Torn en de Noordlanden vinden kort na elkaar drie grote aardbevingen plaats. Het aantal doden en gewonden, vooral onder Dvargen en Reuzen, is enorm.

 

4721

Op 18 Sc'hin Vaïgaat de jonge rijder Jyll van de Candras voorbij de Steen van Gauzio. Een dag later ontdekt hij de Grauwe Wal, de Hyurgish. Daarmee zijn de gebeurtenissen die de Legende van de Ene vorm geven in gang gezet.  

 

Einde van de derde era.

 

De leiders van de Aartsvolken

 

Alvií-vorsten

3486 – 3611 Jymeneas

3611 – 3714 Maeglaníth

3714 – 3877 Zafaendíl

3877 – 3939 Rayandas

3939 – 4065 Aerleyas

4065 – 4275 Galymendíl

4275 – 4408 Heyaldorith

4408 – 4482 Taraelid

4482 – 4599 Ideylaed

4599 – 4683 Adaeiíd

4683 – heden Gwaldorith

 

Daithvaders 

3447 – 3626 Orondeíd

3626 – 3813 Tyssenreíd

3813 – 3933 Arghendeíd

3933 – 3940 Jylenarmeíd

3940 – 4118 Juseyndeíd

4118 – 4318 Mayeranmeíd

4318 – 4449 Balhentheíd

4449 – 4633 Ghensineíd

4633 – 4721 Galinsyneíd

 

Dvargenkoningen 

3456 – 3499 Walgard I

3499 – 3535 Walgard II

3535 – 3590 Darnabald IV

3590 – 3645 Starogard IV

3645 – 3700 Evard X

3700 – 3714 Torngard XI

3714 – 3716 Walgard III 

3716 – 3772 Anvard X

3772 – 3830 Drinogard I

3830 – 3888 Drinogard II

3888 – 3951 Drinogard III  

3951 – 4002 Drinogard IV

4002 – 4030 Drinogard V

4030 – 4095 Krungard IV

4095 – 4127 Bornard VIII

4127 – 4178 Walgard IV

4178 – 4232 Drinogard VI

4232 – 4288 Svedenard V

4288 – 4343 Svedenard VI

4343 – 4403 Evard XI

4403 – 4465 Darnabald V

4465 – 4496 Egingard I

4496 – 4567 Bongenard IV

4567 – 4610 Egingard II

4610 – 4672 Darnabald VI

4672 – 4711 Geyrobald I

4711- heden Steinogard I

 

Reuzenkronen 

3364 – 3380 Valathaea (laatste Reuzenkroon)

Sinds 3380 wordt het Reuzenvolk geleid door de Raad van Vijf.

Hun Raadvoerders zijn:

3380 – 3557 Sodarob

3557 – 3720 Lyonthab

3720 – 3887 Kyharab

3887 – 4016 Belyreb

4016 – 4142 Gyal Dyrestin

4142 – 4225 Danea Labervaes

4225 – 4440 Balod Gyrmenaes

4440 – 4635 Gym Daraesa

4635 – heden Lob Maersevin

 

Ermon-regenten
3434 – 3504 Lyuorse d'Org en Thalamaäd d'On
3504 – 3574 Koathaeeth d'Imse en Ayru
üd d'Une
3574 – 3744 Suoodinth d'Andrad en Mayaruod d'Yzenq
3744
3814 Teluraa d'Inth en Gooraaed d'Unq
3814 – 3884 Boraadod d'Ur en Yluamo
öd d'Yra
3884 – 3954 Mayndraod d'Urt en Pylaonded d'Ir
3954 – 4024 Haydu
üd d'Enth en Efaluoorth d'Elde
4024 – 4094 Ka
ärumoth d'Arth en Saboadad d'As
4094 – 4164 Zo
örydad d'Ysq en Muandarooth d'Aärm
4164 – 4234 Myraandu
üd d'Yrr en Duayorse d'Ig
4234 – 4304 Joamyndath d' Urs en Badaetho
ö d'Erv
4304 – 4374 Ida
äroonded d'Yrad en Wondyraad d'Alk
4374 – 4444 Kynthaarod d'Emq en Valyu
ündothe d'Ag
4444 – 4514 Germo
önkath d'Ols en Keytrumod d'Em
4514 – 4584 Olu
üntod d'Ort en Vuyendodad d'Arem
4584 – 4654 Lya
änduoud d'Ys en Tyorathoth d'Uom
4654 – 4721 Earo
öndat Iq Arm en Ruüendaet San Erq 

einde van de zeventigjarencyclus