1
Negen uur eerder
De wachtkamer rook nog steeds hetzelfde... naar koude koffie en schoonmaakmiddel. Of misschien was het de zojuist verdrongen herinnering die aan haar geheugen trok, die nog geurde. Het was voor Brenna Spector nooit gemakkelijk om het verleden en het heden van elkaar te ontwarren, maar hier was het helemaal moeilijk, in de wachtkamer van haar vroegere jeugdpsychiater, die - op de verzameling Nick Jr.’s en Teen Vogue's in het rek naast de enorme blauwe zitzak na - niet was veranderd sinds de laatste keer dat Brenna hier was geweest: op 29 april 1988, een regenachtige vrijdag...
Brenna ritste haar tas open; voor haar gevoel voor de duizendste keer die middag. Ze stak haar hand erin en raakte de kaft van het dagboek aan. Blijf hier.
Ongetwijfeld was dokter Lieberman van mening dat zijn patiëntjes het gebrek aan verandering geruststellend vonden. En hoewel de meeste er vast zo over dachten, was het voor iemand met hyperthymesia een aanval op de hersenen. Brenna leed al aan deze aandoening (of was ermee gezegend, afhankelijk van hoe je erover dacht) sinds haar elfde en het dwong haar (of stelde haar in staat) om zich met al haar zintuigen elke dag van haar leven tot in het laatste detail te herinneren. Vrijwel alles kon een herinnering losmaken die zó levendig was dat het leek alsof ze haar opnieuw beleefde. Maar om na twintig jaar terug te gaan naar je oude psychiater en te ontdekken dat het er nog net zo uitzag en rook als toen? Schei nou toch uit.
Brenna wist niet of ze het slachtoffer was van een bizar experiment van een sadist of dat ze in ’s werelds ergste aflevering ooit van Punk’d zat. Hoe dan ook, ze kreeg meer flashbacks te verwerken dan een heel seizoen aan soaps en wenste dat ze ergens anders in het gebouw kon wachten: in de lobby, het trappenhuis, de bezemkast. Alles beter dan hier.
Maar Brenna moest hier wel zijn, want haar dochter had hulp nodig. Als je het zo zei, klonk het erg dramatisch, maar Brenna’s leven was dramatisch. Althans, de laatste tijd. Al meer dan tien jaar werkte Brenna als privédetective, gespecialiseerd in vermiste personen -werk dat lange tijd voornamelijk saai was geweest en veel onderzoek had gevergd, met hier en daar wat onthullingen en gevaar ertussendoor. Maar sinds afgelopen herfst had Brenna bijna alleen maar onthullingen en gevaar meegemaakt en dat had duidelijk zijn weerslag gehad op Maya.
Althans, daar was Brenna van uitgegaan.
Vorige week had Maya tijdens het eten een hap kip met Parmezaanse kaas genomen en een vies gezicht getrokken, waardoor Brenna bang was geweest dat de kip niet lang genoeg in de oven had gestaan.
‘Gaat het, lieverd?’
‘Ja. Alleen...’
‘Ja?’
‘Ik denk dat ik naar een psychiater moet.’
‘Wil je naar een psychiater?’
‘Jij kwam als kind bij een. Wat denk je van hem?’
‘Maar waarom?’
‘Ik... Ik wil gewoon met iemand praten.’
Maya had er verder niets meer over gezegd en Brenna had niet aangedrongen. Ze had niet gezegd: Je kunt toch met mij praten, want zelfs als Brenna zich haar eigen tienerjaren niet zo extreem goed had kunnen herinneren, kende ze de situatie goed genoeg om te beseffen dat je moeder in vertrouwen nemen ongeveer net zo aantrekkelijk was als een leveroperatie zonder verdoving met een portie spruitjes erbij.
Twee weken daarvoor was een gestoord mens bij Brenna thuis binnengedrongen en had Maya een mes op de keel gezet. Maya deed alsof het haar niet raakte, maar zeg nou eerlijk, wie zou er niet naar een psychiater willen na zoiets? Wie zou daar geen nachtmerries van krijgen? En wie zou daar nou met haar moeder over willen praten, terwijl dat gestoorde, met een mes zwaaiende mens helemaal niet in het appartement zou zijn geweest als ze geen moeder had gehad met zulk onthullend en gevaarlijk werk?
En dus had Brenna geen vragen gesteld. Toen Maya de volgende dag naar school was, had ze de telefoon gepakt en het nummer ingetoetst dat ze voor het laatst op haar moeders lichtblauwe toestel had gedraaid op 4 mei 1988. ‘Ik ben een oud-patiënt van dokter Lieberman,’ had ze tegen de onbekend klinkende receptioniste gezegd. ‘En mijn dochter heeft hulp nodig.’
Maya zat nu al drie kwartier op de kamer van dokter Lieberman. Brenna wilde niet net als haar eigen moeder klinken, die heel onredelijk na één sessie al had verwacht dat haar dochter haar volmaakte geheugen zou ‘waarderen en accepteren’, maar toch hoopte Brenna dat Maya genezen was. Ze hoopte dat dokter Lieberman in die drie kwartier iets had gezegd - het maakte niet uit wat - waardoor ze weer zichzelf was; dat redelijk nette kind wiens diepste, duisterste geheim was dat ze haar oude Rupsje Nooitgenoeg uit de doos met spulletjes voor de bibliotheek had gepakt en achter op haar boekenplank had verstopt.
Het spijt me, Maya, dacht Brenna. Het spijt me zo...
Ze had geen idee gehad dat de gestoorde DeeDee Walsh zou opduiken op een moment dat Maya alleen thuis was. Als Brenna dat had geweten, zou ze de hele zaak hebben laten zitten, hem zijn vergeten, ook al had hij nóg zo veel te maken met de verdwijning van haar zus. Niets - zelfs Brenna’s zus die al achtentwintig jaar vermist werd niet - was het waard om op 21 december om acht uur ’s avonds naar huis te stormen na het sms’je van de gestoorde DeeDee. Niets was het waard om haar eigen voordeur open te moeten maken met dat sms’je in gedachten - DeeDee’s mes op Maya’s keel, Brenna’s hand trilt op het moment dat ze de sleutel in het slot steekt. Haar hart klopt in haar keel en het zweet loopt langs haar rug omlaag...
Hou op. Blijf hier. Brenna stak haar hand weer in de tas en raakte het dagboek aan. Ze haalde het eruit, sloeg het open en bladerde er langzaam doorheen zonder echt te lezen. Ze keek naar de letters, de zachte indrukken waar de pen op het dunne papier had geduwd, de krullen aan het eind van de Y’s en J’s. Ze stelde zich de hand van haar zus voor, Clea’s hand die de pen vasthield en die haar in het heden hield.
Ironisch, hè? Clea’s verdwijning was de traumatische trigger voor Brenna’s hyperthymesia geweest en Clea’s dagboek was wat Brenna in het heden hield.
Het dagboek was vier dagen geleden in een dikke bruine envelop bezorgd. Zonder briefje, zonder afzender, alleen met een poststempel van Los Angeles. Ze had geweten van wie het was en wat erin zat. Ze had zelfs al een gekopieerd exemplaar van de handgeschreven pagina’s gezien, maar toch had ze naar adem gehapt toen ze de envelop had opengemaakt. Haar dagboek. Het dagboek dat Clea jarenlang had bijgehouden voor- en nadat Brenna haar bij zonsopgang in die blauwe auto had zien stappen bij een man achter het stuur die ze niet kon zien, maar wiens stem ze nog altijd kon horen, diep en vol.
‘Je ziet er zo mooi uit, Clee-bee.’
Een man die Bill heette. Brenna had dit in het dagboek gelezen, dat begon toen Clea dertien was en een maand na haar verdwijning op haar zeventiende eindigde. Zo vreemd dat hij zo’n alledaagse naam had, deze schaduw die Brenna’s dromen en haar hele leven beheerste. Door de jaren heen had Brenna hem in gedachten vele namen gegeven: de Grote Boze Wolf, Hij-Die-Niet-Genoemd-Mag-Worden, Voldemort. Nooit Bill.
Clea had zijn achternaam niet genoemd in het dagboek en ze had ook niet geschreven waarom ze twee weken nadat ze ervandoor was gegaan met deze man, die ze meer dan eens haar grote liefde had genoemd, in haar eentje was vertrokken en was gaan liften. Ik ben nu vrij, was het enige wat ze over het onderwerp had geschreven. Ik ben vrij en ik leef en ik heb hoop. Eindelijk.
Brenna kon zich er nog altijd niet toe zetten delen van het dagboek te lezen. (Als je alles wat je leest woord voor woord onthoudt, moet je oppassen.) Maar de bladzijden die Brenna wel kon lezen bleven haar verrassen.
Clea had van heel veel jongens gehouden - hartstochtelijk en intens en met elke vezel van haar lichaam en ziel - maar in de tijd dat het dagboek was geschreven, had Brenna geen idee gehad. Zij had de zus gekend die in haar roze kamer met het hoogpolige, roze tapijt en de poster van Adam Ant aan de muur keihard haar platen van Elvis Costello had gedraaid. Zij had de Clea gekend die haar herhaaldelijk had gezegd: ‘Blijf uit mijn spullen, raar kind.’ En Brenna was degene geweest die altijd had rondgesnuffeld, altijd had gespioneerd en had gedacht: Ik ken haar beter dan wie ook. Of ze het leuk vindt of niet, het is zo.
Er waren achtentwintig jaar en de merkwaardige verschijning van dit dagboek voor nodig geweest voordat Brenna eindelijk had beseft dat ze haar zus helemaal niet beter dan wie ook had gekend.
Ze had haar zus helemaal niet gekend.
Was Clea nu bij een van die jongens? Was alles goed met haar of was ze achtentwintig jaar geleden, een maand na haar verdwijning, overleden? Was haar leven geëindigd met dit dagboek? Brenna begon eraan te twijfelen of ze die vraag ooit zou kunnen beantwoorden. Het moment waarop ze haar zus eindelijk zou vinden was misschien dichterbij gekomen, maar toch wist ze nog steeds niets over Clea - althans, niet vanuit een onderzoeksstandpunt gezien. Clea noemde geen achternamen in haar dagboek. Bovendien had Clea een rijke fantasie, waardoor Brenna nooit helemaal zeker wist wat echt was en wat jaren tachtig-fanfictie...
Niettemin had Brenna dit dagboek, en om wat voor reden dan ook was het genoeg om haar uit haar herinneringen los te rukken. De dingen waar ze vroeger op vertrouwde - elastiekjes die ze tegen haar pols liet slaan, de eed van trouw of het Onzevader opzeggen, haar nagels in haar handpalmen duwen of haar ogen dichtknijpen alsof ze een toeval had - had ze niet meer nodig. Het enige wat Brenna nu nodig had om in het heden verankerd te blijven was het gewicht van dit dagboek in haar handen, de blauwe nepleren kaft met de gouden reliëf-letters mijn dagboek. Ze had alleen het handschrift van haar zus nodig, de bogen en krullen, de felle blauwe, paarse en rode inkt en die hoofdletters en uitroeptekens, al dat nauwelijks ingehouden tiener-enthousiasme dat over de bladzijden heen stroomde. Bewijs van leven, Clea’s leven.
Misschien was dat genoeg.
De deur naar de wachtkamer ging open. Brenna sloeg het dagboek dicht, liet het in haar tas glijden, keek op en zag Maya staan. Dokter Lieberman stond achter haar met een vriendelijke uitdrukking op zijn gezicht.
‘Helemaal beter?’ Brenna huiverde. ‘Zei ik dat nou echt?’
Maya zei: ‘Ja, dus. Hardop. Helaas.’
Lieberman glimlachte. ‘Je dochter lijkt op jou.’
‘Dat moet je niet zeggen. Dan gaat ze huilen.’
Maya zei niets. Brenna keek haar eens goed aan. Sinds Maya had aangegeven dat ze naar een psychiater wilde, had Brenna zichzelf erop betrapt dat ze dat vaker deed, dat ze naar haar dochter staarde zoals je door een caleidoscoop keek, op zoek naar de kleinste verandering in die helderblauwe ogen.
Lieberman gaf Maya een klopje op de schouder. ‘Ze heeft jouw droge gevoel voor humor, Brenna, dat bedoel ik,’ zei hij. ‘Misschien kunnen we de grapjes volgende week achterwege laten en echt praten.’
Net als zijn wachtkamer was de dokter niet echt veranderd in de afgelopen twintig jaar. Hij had nog steeds de roze wangen, de blinkende glimlach en de vriendelijke, ontspannen stem. Lieberman deed Bren na altijd denken aan een overmaats konijn en dat beeld was nog sterker geworden nu zijn haar grijs was.
Brenna keek naar Liebermans stropdas. Mosterdgeel met kleine hotdogs en hamburgers erop. Ja, zijn stijl was ook niet veranderd.
‘Kun jij je daarin vinden?’ vroeg ze Maya.
Maya glimlachte even. Een hoopvol lachje zonder sarcasme en heel even zag Brenna weer hoe ze haar de eerste dag naar de kleuterschool had gebracht. Maya in haar roze ribbroek en haar paars met roze geruite T-shirt, haar roze gympen van Old Navy en haar pluizige, oranje jas - een outfit die ze zelf had uitgekozen. Maya die Brenna gedag knuffelt bij de deur van de school, Maya die naar aardbeienshampoo ruikt, haar zachte blonde haren tegen Brenna 's wang, de glazen deuren achter haar die zo groot lijken...
‘Kamille,’ zei dokter Lieberman tegen Maya. Zijn stem haalde Brenna met een ruk uit de herinnering aan die heerlijke, roze ochtend. Het was 4 september 2001 geweest - precies een week voor 9/11 - maar op dat moment was het gewoon een dag voor Brenna om te onthouden, een van duizenden die in haar hoofd gepropt zaten, en alleen belangrijk als een begin. Een goed begin.
Mijn dochter wordt groot...
‘Ja,’ zei Maya. ‘Ik hou van allerlei soorten thee.’
Brenna draaide haar hoofd om en zag dat Maya haar aankeek.
‘Neem voor het slapengaan een kopje kamillethee met een theelepeltje honing en wat melk,’ ging dokter Lieberman verder.
Brenna schraapte haar keel. ‘Waarom?’
‘Maya heeft wat last van slapeloosheid,’ zei hij. ‘Niets om je zorgen over te maken.’
‘Dat wist ik niet,’ zei Brenna tegen Maya.
Maya’s blik zakte naar de grond.
‘Tot volgende week,’ zei Lieberman. ‘Zelfde tijd, zelfde meid.’
‘Hè?’
Brenna zei: ‘Dat was al niet hip in de tijd dat je het tegen mij zei.’
‘Wanneer heb ik dat tegen jou gezegd?’
‘Op 8 december 1982, 21 februari, 9 maart en 6 september 1983, februari...’
‘Oké, oké,’ verzuchtte Lieberman. ‘Ik zal het niet meer zeggen.’
‘Dat heb je ook vaker gezegd.’
Lieberman glimlachte en schudde zijn hoofd. ‘Sommige dingen veranderen nooit.’
‘De meeste dingen,’ zei Brenna.
‘Is dat zo?’
Ze liet haar blik veelzeggend door de wachtkamer glijden. ‘Ja.’
Lieberman haalde zijn schouders op. ‘Ik zal je maar op je woord geloven.’
‘Kun je niet slapen?’ vroeg Brenna, toen Maya en zij in de lift naar beneden stonden. Het was het eerste wat ze had gezegd sinds ze Liebermans praktijk hadden verlaten en ze had tientallen verschillende manieren bedacht om te verwoorden wat ze dacht.
Maya haalde haar schouders op. ‘Stelt niet zo veel voor.’ Ze liet haar blik over de oplichtende cijfers glijden en moest om de een of andere reden glimlachen. ‘Het is nog maar een paar nachten.’
Brenna keek een paar seconden naar haar dochter en kreeg een brok in haar keel. ‘Maya?’
Haar dochter keek haar aan.
Zeg het. ‘Je kunt er met papa over praten.’
‘Hè?’
Brenna schraapte haar keel. ‘Je kunt hem vertellen wat er... 21 december is gebeurd.’
‘December...’
Brenna deed haar ogen dicht. ‘Ik had je niet mogen vragen om niets tegen hem te zeggen,’ zei ze. ‘Je mag geen dingen voor je vader verzwijgen, zelfs geen dingen waardoor ik onverantwoordelijk lijk.’
‘Mam.’
‘Ik had je die avond niet alleen moeten laten. Het had nooit mogen gebeuren. Je was aan mijn zorg toevertrouwd en ik heb je in de steek gelaten.’
‘Mama.’
‘Je vader heeft het recht om dat te weten.’
‘Mama!’ zei Maya. ‘In de eerste plaats heb je mijn leven gered.’
‘Maar dat was niet nodig geweest als ik...’
‘In de tweede plaats zit dat gestoorde wijf nu vast. Niemand doet mij nog wat aan.’
‘Maya...’
‘En in de derde plaats zeg ik het niet tegen papa.’
De deuren gingen open en dat laatste woord ‘papa’ echode door de verlaten lobby. Het was een koude winterse zaterdag en grijs licht filterde door de ramen. De hele stad was nog moe van de feestdagen, alles leek somber en katterig, alsof het jaar nog te nieuw was om er iets toe te doen. Om die reden en andere had Brenna altijd een hekel aan januari. ‘Waarom niet?’ vroeg ze.
‘Faith is journaliste en heeft hetzelfde verhaal te horen gekregen als iedereen. Ik was bij een vriendinnetje en toen ik thuiskwam, was jij met DeeDee aan het vechten, Trent belde de politie en die waren de helden van de dag. Het is een goed verhaal. Waarom zou je ze bang maken met extra details?’
‘Het zijn geen extra details, lieverd. Het is de waarheid.’
‘Het is mijn waarheid,’ zei Maya. ‘Die kan ik vertellen aan wie ik wil.’
Toen ze naar de deur liepen, legde Maya een hand op Brenna’s arm.
Brenna draaide haar hoofd om. ‘Maya, jouw vader verdient de waarheid...’ begon ze. Maar de blik van haar dochter legde haar het zwijgen op.
‘Het is ónze waarheid, mama,’ zei Maya zachtjes. ‘En het is niet de reden dat ik naar dokter Lieberman wilde.’
Brenna kwam er niet achter waarom Maya dan wel naar dokter Lieberman had gewild, want haar dochter wilde er verder niet over praten. ‘Wat ik ook zeg, het klinkt stom,’ legde ze uit, terwijl ze naar de metro liepen. ‘En dan onthou je dat de rest van je leven.’
‘Hé,’ zei Brenna. ‘Ik onthou het, maar dat betekent niet dat ik het veroordeel.’
Maya rolde met haar ogen en dat was niet eerlijk.
‘Dat dóé ik niet,’ zei Brenna.
Maar de waarheid was dat Maya hier niet eerlijk over hoefde te zijn en Brenna wilde verder niet aandringen. Zelfs als ze een reden uit haar wist te trekken, besefte Brenna diep vanbinnen dat het allemaal neerkwam op die aanval met het mes. Dat kon toch niet anders? En als haar dertienjarige dochter haar wilde behoeden voor de waarheid, dan kon Brenna daar niet veel aan doen, toch? Behalve Maya het idéé geven dat ze haar moeder beschermde?
De metrotrein kwam met een schok tot stilstand bij Christopher Street en Brenna en Maya stapten zonder veel haast uit. In het weekend was de metro een genoegen... Altijd een zitplaats, geen geduw en getrek...
‘En,’ zei Brenna, ‘pure chocolade?’
Ze liepen in de richting van Magnolia Bakery, waar de overdracht plaats zou vinden. Het was de dag dat Maya naar Jim en Faith ging, en omdat Maya er steeds meer van baalde dat Brenna erop stond haar elke keer te begeleiden (‘Mama. Het is overdag en ik ben een tiener! Ik kan heus wel zelf naar Faith en Jims appartement lopen!’) had Brenna de meest aantrekkelijke ontmoetingsplaatsen voorgesteld om haar om te kopen. Zo was de overdracht van vorige week bij Urban Outfitters inclusief een schattig truitje geweest waarvan Maya zei dat ze het nooit meer wilde uittrekken. Daarvóór was hij bij de Apple Store geweest.
‘Misschien neem ik eens iets anders,’ zei Maya, die sinds 21 juni 2008 geen andere cupcakesmaak had geprobeerd. (Kokosroom. Die had ze helemaal niet lekker gevonden.)
Brenna keek Maya aan en zag dat er weer een onverklaarbare glimlach rond haar lippen speelde. ‘Maya?’
De glimlach verdween snel en Brenna dacht dat ze zich hem verbeeld had of dat ze er teveel in las...
‘Mama?’
‘Ja?’
‘Waarom wil je nooit met papa praten?’
‘Sjemig,’ zei Brenna. ‘Ik dacht dat we het over cupcakesmaken hadden.’
Maya staarde voor zich uit. ‘Het is een terechte vraag. Ik zeg niet dat jullie... nou ja... moeten gaan bowlen of zo. Maar waarom kunnen jullie niet eens in dezelfde ruimte zijn?’
Brenna slikte. ‘Ik heb een hekel aan bowlen.’
‘Dat is niet grappig.’
Maya had altijd de neiging snel te lopen als ze boos was en nu beende ze door Bleecker Street. Het kostte Brenna moeite om haar bij te houden. ‘We zijn hartstikke op tijd,’ zei ze, ‘en al waren we laat, Faith wacht heus wel. Je hoeft niet zo te rennen.’
‘Mám.’
‘Wat?’
‘Ik vroeg je iets.’
‘Kunnen we wat rustiger lopen, alsjeblieft?’
Maya bleef abrupt staan.
Brenna slaakte een zucht. ‘Dat komt door mijn geheugen, Maya,’ zei ze. ‘Je vader... hij is een goeie vent. Maar als ik met hem in één ruimte ben, komen er te veel herinneringen boven.’
‘Zal dat altijd je smoes zijn?’
‘Het is geen smoes,’ zei Brenna. ‘Het is een feit. Een treurig feit, ja, maar je vader...’ Haar telefoon trilde sos in morse: een sms’je. Ze viste de telefoon uit haar zak en wierp een blik op het scherm. Waar zit je?
Het was van Nick Morasco. Ze had hem al twee dagen niet gesproken, had niet op zijn sms’jes gereageerd of hem teruggebeld. En het laatste wat ze tegen hem had gezegd was: ‘Wil je alsjeblieft weggaan?’
En het was niet eens zijn schuld geweest. Nou ja, niet echt.
Brenna kneep haar ogen dicht. ‘Je beseft niet hoezeer jij boft,’ zei ze tegen Maya, ‘met het feit dat jij je vader in je leven hebt.’
‘In tegenstelling tot jij en jouw vader, bedoel je?’
‘Precies,’ zei Brenna, die haar ogen nog steeds niet open kreeg.
‘Maar waarom wil je dan niet met papa praten? Er zijn massa’s mensen aan wie je veel beroerdere herinneringen hebt en die kun je wel aankijken.’
Weer een sms’je. Brenna keek naar haar telefoon. Alles goed?
‘Het zijn niet de beroerde herinneringen die het moeilijk maken, lieverd,’ zei ze. ‘Het zijn de mooie.’
‘Oké, mama.’
‘Ik meen het, Maya. Als je wat ouder bent, zul je dat misschien begrijpen.’
‘Nee,’ zei haar dochter. ‘Ik bedoel dat het goed is, mam, we zijn er.’ Maya wees naar de bakkerij aan de overkant van de straat, waar een grillige rij voor de deur stond. ‘Ik ga.’
‘Ga ik niet met je mee? Het leek me wel leuk om Faith weer te zien. Het is alweer een tijd geleden.’
Maya zei iets wat Brenna niet kon verstaan. ‘Wat?’ vroeg Brenna. Ze keek naar haar dochter en volgde haar blik.
Maya herhaalde: ‘Faith kon vandaag niet.’
En op hetzelfde moment zag Brenna hem achter in de rij staan. Jim.
Maya ging verder: ‘Ik... eh... Ze belde me mobiel om het uit te leggen. Een of ander interview was uitgesteld of verschoven naar vandaag of zo...’
Jim droeg een donkergroene jas die Brenna nog nooit had gezien, maar het was dezelfde kleur als het T-shirt dat hij op 9 juli 1997 aanhad toen hij achter de wandelwagen door Central Park had gelopen. Het was een klamme dag geweest en de lucht had naar hotdogs, regen en zweet geroken...
Jim slaat zijn arm om Brenna’s middel en trekt haar dicht tegen zich aan. ‘Ze is er,’ fluistert hij in haar oor, zijn adem zacht in haar hals terwijl hij naar hun dochter kijkt die stilletjes ligt te slapen met haar handjes in overgave naast haar hoofd.
‘Eindelijk,’ zegt Brenna. Ze trekt Jim naar zich toe om hem te kussen...
Maya trok haar moeder even dicht tegen zich aan. Het bracht Brenna terug. ‘Ik steek nu over, mama,’ zei ze. ‘Blijf jij maar hier.’
Brenna knikte, voelde Jims blik op haar. Ze stak haar hand in haar tas om het dagboek aan te raken en de herinnering van zich af te zetten. Zonder hem aan te kijken stak ze haar hand op, terwijl Maya de straat over rende om hem te begroeten, om haar vader te begroeten, om deze man te begroeten met het grijzende haar dat op 9 juli 1997 uit stekeltjes bestond en die een donkergroen T-shirt met LONE STAR ROADHOUSE had gedragen... dat oude, versleten ding dat Jim weigert weg te gooien, een overblijfsel van een Nils Lofgren-concert in zijn studententijd. Het voelt flinterdun onder Brenna’s handen, zijn huid zo warm daaronder...
Brenna liet haar hand over het dagboek glijden. Hou op.
Ze was van plan om naar haar appartement aan Thirteenth Street te lopen. Ze had behoefte aan de winterse lucht, de lichaamsbeweging en de stadsgeluiden, alles om maar te voorkomen dat ze in gedachten terugging naar die woensdag in het park of naar 4 februari 1998 of 30 december 1996... Welke dag dan ook in die jaren waarin Jim van haar was, hun dochter nog klein was en de toekomst voor hen lag als een lange, weidse weg...
Toen ze op veilige afstand van de bakkerij was, bukte ze zich, legde ze haar handen op haar knieën en ademde zo diep mogelijk in. Ze blies de rest van de herinnering uit, kneep haar ogen dicht en dacht aan het dagboek, aan het krullerige, verliefde handschrift van haar zus. Daarna liep ze het laatste stukje naar haar appartement. De koude lucht beet in haar huid en ze genoot ervan... het was de klap in het gezicht die ze nodig had.
Tegen de tijd dat ze voor het gebouw stond, was de bijna-ontmoeting met Jim niet vergeten (wat was ooit echt vergeten?), maar ook niet meer zo belangrijk.
Ze kreeg een sms’je van Maya.
alles ok?
Brenna glimlachte. Prima, typte ze, waarop haar dochter reageerde met een smiley van een dubbelepunt met een haakje... een privé-grapje. Maya wist dat Brenna een bloedhekel aan die smileys had en daarom sms’te ze die zo vaak mogelijk naar haar.
Hou daarmee op.
[:)]
Brenna zuchtte. Ze scrolde naar het laatste berichtje van Nick Morasco, waarin hij ironisch genoeg precies hetzelfde vroeg als Maya, maar dan zonder de puberale afkortingen en des te moeilijker om te beantwoorden.
Alles goed?
Brenna staarde naar de woorden en dacht aan twee avonden geleden toen zijn hand tegen haar rug had gelegen terwijl zij het politierapport had gelezen - een tweeëndertig jaar oud politierapport met haar vaders naam erboven.
Morasco had het haar gegeven met de woorden: ‘Je kunt het lezen of niet. Hoe dan ook, de informatie is voor jou.’ Twee weken lang had ze het in een la laten liggen met het idee dat ze het misschien wel nooit zou lezen. Als ze het niet las, hoefde ze het ook niet te onthouden.
Maar zo was het niet gegaan. Het was een donderdag en Nick had die avond overgewerkt. Even na middernacht had hij voor de deur gestaan en hij en Brenna waren regelrecht naar haar kamer gegaan, hadden de deur op slot gedaan en een uur lang gevreeën. Daarna had ze zich intens bevredigd en veilig gevoeld, alsof niets haar ooit nog kon raken. Brenna had vanaf haar bed naar de onderste la van haar nachtkastje gekeken. Ze had aan de papieren gedacht die daarin lagen en gemeend: waarom niet nu?
Het scherm van haar telefoon werd wat wazig en Morasco’s berichtjes vervaagden voor haar ogen: Alles goed? Dat was de grote vraag, toch? En Nick stelde hem. Rechercheur Nick Morasco, die altijd alleen maar eerlijk tegen haar was geweest...
Brenna typte: Ik weet het niet.
Morasco reageerde snel: Als je me nodig hebt, ben ik er voor je.
Brenna wreef met een hand langs haar ogen. Ik ga er niet over nadenken.
Ze slaakte een lange, bibberige zucht zonder aan Morasco of haar vader te denken, zonder aan haar moeder te denken en aan het gesprek dat ze nog steeds niet hadden gevoerd maar eigenlijk wel moesten voeren - was het echt nodig? - zonder aan wat dan ook te denken, behalve de deur naar de lobby en haar sleutel die in het slot gleed.
Toen ze de deur openduwde, had Brenna haar gedachten zó effectief uitgebannen dat ze de plotselinge golf warme lucht in haar gezicht en de koude wind in haar rug niet merkte en ook mevrouw Dinnerstein van de eerste verdieping niet zag die op hetzelfde moment naar buiten wilde en haar bijna omverreed met haar boodschappenwagentje.
‘Voorzichtig!’ zei Ina Dinnerstein afkeurend. Ze had het altijd vreselijk gevonden om onder een privédetective te wonen, maar de afgelopen maanden helemaal. Al die journalisten. Al die vragen en flitsende camera’s en wrede, nieuwsgierige blikken... Dat mens met die belachelijke assistent van haar, die iedereen in het gebouw in gevaar hadden gebracht, om nog maar te zwijgen van haar eigen kind.
‘Neemt u me niet kwalijk, mevrouw Dinnerstein,’ zei Brenna, zich niet bewust van Ina’s gedachten, van de bezoeker die Ina vanmorgen de deur had gewezen, of van de flits van onwillige schaamte in de ogen van de oudere vrouw toen ze opnieuw en deze keer met extra betekenis zei: ‘Je moet wat voorzichtiger zijn.’