6

 

‘Het leven is net een legpuzzel,’ zei Sophia Castillo’s moeder vroeger altijd. ‘Als er een stukje zoekraakt, verliest de hele puzzel zijn betekenis.’

Destijds, toen ze nog jong en ongebroken was, had Sophia die vergelijking overdreven gevonden, vooral omdat haar moeder het altijd zei als ze het over Sophia’s vader had - een nutteloos puzzelstukje, zelfs gedurende de paar jaar dat hij in hun leven was geweest.

Jarenlang was Sophia ervan overtuigd geweest dat ze veel sterker was dan haar moeder. Ze had vrienden en minnaars in haar leven toegelaten in de wetenschap dat die uiteindelijk weer weg zouden gaan en had het verlies nooit zo krachtig laten worden als haar eigen vermogen om het te overwinnen.

Maar toen was Robert geboren. En toen ze voor het eerst in de ogen van haar kind had gekeken, die knipperden tegen het felle licht in het ziekenhuis, en het gewicht van zijn lijfje tegen het hare had gevoeld, had Sophia een liefde ervaren die zó overweldigend was dat hij haar blik op de wereld had veranderd. Hij had zijn handje naar haar uitgestoken, haar Robert. Met zijn kleine vingertjes had hij haar vastgepakt. Sophia had hem dicht tegen zich aan gehouden en had betekenis gevonden in zijn hartslag. Ik heb alles voor je over, had ze gedacht. Alles.

En toen kwam 16 januari 2003, de enige datum die ze nooit zou vergeten. Op 16 januari 2003 was Sophia’s toenmalige man Christopher bij haar weggegaan en hij had Robert meegenomen. Robert was net dertien, lang voor zijn leeftijd, net als Sophia altijd was geweest. Hij had de grote bruine ogen van zijn vader, vooruitstekende tanden en een hele kast vol met van die belachelijke wijde broeken die jongens in die tijd droegen, slobberige shorts die tot zijn knieën kwamen en enorme T-shirts van de Yankees. Jeter was zijn lievelingsspeler.

Dat was zeven jaar geleden, maar Robert leefde nog steeds in Sophia’s gedachten in zijn slobberbroeken met die verlegen glimlach met vooruitstekende tanden. Voor altijd dertien. Een ontbrekend puzzelstukje waardoor Sophia’s leven daaromheen was ingestort.

Soms, zoals nu, op de dag dat Robert zeven jaar geleden was verdwenen, sloot Sophia haar ogen en deed ze heel erg haar best om zich de eenentwintigjarige man voor te stellen die hij was geworden. Hield hij nog steeds van honkbal? Had hij rozijntjes leren eten, of pulkte hij ze nog steeds uit de havermoutkoekjes en legde hij ze dan op een rijtje op zijn bord? Had hij nog steeds een Batmanobsessie en had hij nog steeds die wankelende stapel stripboeken achter in zijn kast, en zo ja, waren ze meeverhuisd naar zijn studentenkamer? Studeerde hij?

Dacht hij weleens aan zijn moeder?

Tranen sprongen in Sophia’s ogen. Ze veegde ze met haar pols weg, verafschuwde haar geheugen, haar onbeantwoorde vragen en haar hele ingestorte leven.

Hou op. Concentreer je.

Het gebouw doemde voor haar op - een hoekig, vooroorlogs pand waar ze het afgelopen jaar waarschijnlijk honderd keer langs was gereden zonder eraan te denken, tot een uur geleden toen ze Maya was gevolgd.

Ze greep het stuur stevig vast, staarde omhoog en vroeg zich af in welk appartement Maya nu was en hoe ze het meisje zover kon krijgen in haar eentje weg te gaan.

Niet dat het nodig was. Het hoefde niet per se vanavond op de eigenlijke dag van zijn verdwijning. Sophia hechtte helemaal geen waarde aan dat soort symboliek, en als Maya morgenochtend suf en slaperig na een nacht met haar nieuwe vriendinnen het gebouw uit kwam om in haar eentje naar huis te lopen, was het ook goed.

Oog om oog, een enig kind voor een enig kind. Wrede woorden. Maar het leven was wreed en ook oneerlijk. En betekenisloos, tenzij je er zelf betekenis aan gaf.

Toen Robert nog klein was, een jaar of vijf, zes, hadden ze een keer met zijn drieën aan de keukentafel zitten eten. Robert was ongewoon stil geweest en toen Sophia hem had aangekeken, had ze gezien dat hij zijn ogen dicht had. Sophia had hem gevraagd wat hij aan het doen was en hij had geantwoord: ‘Ik ben me iets aan het voorstellen.’

‘Wat stel je je dan voor, lieverd?’

‘Ik stel me voor dat de keukenvloer een wolk is. En dat wij daar wonen. En dat jij en ik en papa de enige mensen in de wereld zijn.’

Sophia liet de herinnering bovenkomen, eventjes maar. Brenna Spectors dertienjarige dochter was ergens in dat gebouw en dus moest Sophia wakker worden en het verleden achter zich laten. Ze moest zich concentreren op het hier en nu. Een enig kind voor een enig kind...

Ze zette de motor af. Luisterde hoe het stil werd. Wachtte.

 

‘Gaat het?’ vroeg Nick Morasco. Hij stond in Brenna’s kantoorruimte en leek niet zozeer haar vriend die ze al drie maanden had, of haar minnaar die ze al drie weken had, maar veel meer een vreemde bij een herdenkingsdienst die de overledene de laatste eer bewijst.

Was Nick Morasco een vreemde? Hij had haar leven amper één seizoen meegemaakt, maar als je de dood in de ogen kijkt, ben je geneigd een paar stappen over te slaan als het om relaties gaat - voor niemand een goed idee en al helemaal niet voor iemand die het nooit zal kunnen vergeten.

Maar sinds ze Nick had leren kennen, had Brenna al drie keer haar eigen sterfelijkheid onder ogen moeten zien en de waarheid was dat ze drie weken geleden niet had kunnen wachten om een paar stappen over te slaan. Het was voor het eerst sinds 8 mei 2006 dat ze met een man had gevreeën en het had beslist niet als een vergissing gevoeld... Integendeel zelfs. Tot nu. Tot die pagina voor vermiste personen op Snapfish.

Toen ze op hem had staan wachten, waren er allerlei scenario’s door Brenna’s gedachten gegaan op zoek naar een redelijk excuus waarom Nick in haar la had gezeten, een persoonlijke foto had gepakt en die op een of andere vage website voor vermiste personen had gezet en zich vervolgens als Brenna had voorgedaan toen hij een reactie kreeg. Ze had alleen kunnen bedenken: hij wil helpen, hij denkt dat ik het niet aankan, hij wil me beschermen. Ze haatte alle drie.

‘Het gaat wel,’ zei ze.

‘Weet je het zeker? Want...’ Zijn stem stierf weg. Of misschien luisterde ze gewoon niet meer.

Brenna dacht aan de eerste keer dat ze hem had gezien... 30 september, in deze kantoorruimte, met die bril op en met dat warrige haar, heel verrassend voor een politieman. In een tweedjasje met elleboogstukken. Het jasje van zijn vader. Dat had Brenna op dat moment niet geweten, maar nu wist ze het wel en dat bracht haar niet alleen terug in de kamer bij hem, maar stemde haar ook een beetje milder - de kast vol kleren van zijn overleden vader, de lieve bijziende ogen, de suffe verwijzingen die hij maakte (een Jimmy Hoffa-grapje? Serieus?), de manier waarop hij soms in zijn enthousiasme over zijn woorden struikelde alsof zijn mond zijn hersenen niet kon bijhouden. De zwakke plekken in zijn pantser trokken Brenna aan, maar het pantser zelf, het glimmende pantser... dat stootte haar af. ‘Denk je soms dat ik niet voor mezelf kan zorgen?’

Dat had ze niet willen zeggen. Niet zo snel, in elk geval. Hij had zijn jas nog aan en ze hadden elkaar amper begroet.

‘Waar heb je het over?’

‘Ik zal je jas even ophangen.’

‘Brenna...’

‘Ik kan dit hier niet.’

Hij gaf haar zijn jas. Liet zich door haar naar de woonkamer brengen, waar hij op de bank ging zitten. ‘Het is niet zo dat ik dat dossier ben gaan zoeken,’ zei hij.

Jezus, hij dacht dat ze nog steeds boos was over het politiedossier. ‘Weet ik.’

‘En de enige reden dat ik het heb gelezen is omdat Grady Carlson me had verteld wat erin stond. Hij zei dat hij jouw moeder had geholpen om de dood van je vader te verhullen.’

‘Zelfmoord.’

‘Hij noemde het geen zelfmoord.’

‘Dat stond in het dossier.’

Hij keek haar aan. ‘Dat weet ik. Maar rechercheur Carlson heeft mij dat niet gezegd.’

Brenna deed haar ogen dicht. ‘Nick,’ zei ze. ‘Nick.’

‘Ik vind het heel naar, Brenna. Ik vind het echt heel naar. Je moeder dacht waarschijnlijk dat het voor jou en je zus beter zou zijn om de waarheid niet te weten. Maar die logica begrijp ik net zomin als jij.’

‘Mijn vader... Daar wil ik het niet over hebben.’

‘Nee?’

Brenna ging naast hem zitten. Ze zette zijn bril af en schoof dichterbij zodat hij haar zonder bril kon zien. Dan kon ze hem beter peilen. Dat had ze al eens eerder gedaan... 29 december. En het idee dat ze hetzelfde gedrag herhaalde stelde haar een beetje gerust.

‘Ik weet van de Snapfishpagina,’ zei Brenna. ‘Ik zal je niet vragen waarom je het hebt gedaan, want ik denk dat ik dat wel weet. Ik denk dat je door je gevoelens voor mij het idee hebt dat je voor me moet zorgen. Ik denk dat je in je leven zo veel hebt verloren waar je geen controle over had, dat je de neiging hebt om het leven van anderen te beheersen, de problemen van anderen op te lossen. Daarom ben je bij de politie gegaan. Daarom hou je de deur voor me open en schiet je me te hulp als ik niet om hulp heb gevraagd en zeg je me dat ik je moet bellen als ik rugdekking nodig heb in situaties die ik heel goed in mijn eentje aankan.’

‘Brenna...’

‘Dat begrijp ik allemaal. Ik begrijp waarom je Clea’s foto hebt gepost. Ik begrijp waarom je het me niet hebt gezegd. Waarschijnlijk ging je ervan uit dat er toch niemand zou reageren en je wilde me geen valse hoop geven. Dat doet allemaal nog aan als hulp. Maar met Alan Dufresne heb je een grens overschreden.’

Ze staarde onderzoekend in zijn ogen.

‘Wat?’ zei hij vragend.

‘Waarom deed je alsof je mij was, Nick? Wat dacht je te bereiken?’

‘Ik heb geen idee waar je het over hebt.’

Brenna schoof nog wat dichterbij. Op 29 december had ze ook zo naar hem gekeken toen hij in gedachten was afgedwaald en nu zag ze het weer... die blik die zo nu en dan in zijn ogen verscheen.

‘Wat denk je?’

‘Niets.’

Ze zet zijn bril af en komt dichterbij, zo dichtbij dat ze zijn adem op haar gezicht kan voelen. Hij wil haar zoenen, maar ze houdt hem tegen.

‘Ik heb die blik in je ogen eerder gezien.

‘Wanneer?’

‘20 november om tien uur ’s avonds, 19 december acht uur ’s avonds, 23 december...

‘Oké, dat was een domme vraag.’

‘Waar denk je aan?’

‘Ben je me nou aan het ondervragen?’

‘Ja.’

‘Ik wil het er niet over hebben.’

‘Pech.’

‘Moet je zo naar me kijken?’

‘Ja.’

Hij kijkt omlaag en zucht, en Brenna voelt het... mildheid, overgave. Hij kijkt weer op. ‘Wat wil je weten?’

Nick had haar toen over zijn zoon Matthew verteld, die altijd in zijn gedachten was maar over wie hij nooit sprak. Matthew, die aan wiegendood was overleden toen hij zeven maanden oud was, waarna Nicks huwelijk kapot was gegaan, was altijd bij hem als herinnering aan het feit dat hij niets had gedaan, niets had gezien, niet had geholpen...

Dat had hij haar verteld. Hij had haar laten zien wat hem het meeste pijn deed. ‘Ik vertrouw je,’ had hij gezegd.

‘Nick...’

‘Ik zweer je, Brenna. Ik weet niet waar je het over hebt,’ zei hij nu. ‘Wie is Alan Dufresne? Welke Snapfishpagina?’

Ze zocht naar die blik, maar kon hem niet vinden. Er was niets wat zijn ogen verzachtte. Geen overgave. Ze haalde een hand door zijn haar en werd overvallen door verwarring. Ze wist niet goed of ze hem geloofde. Maar ze wist wel dat ze hem wanhopig graag wilde geloven. Dat was op dit moment genoeg.

‘Ik geloof je.’

‘Fijn. Kun je me het nu uitleggen?’

Dat deed ze. Ze vertelde hem alles. En vervolgens liet ze hem de Snapfishpost zien.

‘Waarom?’

‘Iemand anders wil Clea kennelijk vinden,’ zei ze.

Hij schudde zijn hoofd. ‘En die iemand denkt dat hij geloofwaardiger is als hij jouw naam gebruikt?’

‘Ja.’

‘Wie doet zoiets nou?’

‘Iemand die bij die foto kon... die in de la van mijn nachtkastje ligt, dus...’

‘Geen andere kopieën?’

‘Voor zover ik weet niet.’

Er gleed een blik van bezorgdheid over zijn gezicht. ‘Tja... dan blijven er niet veel mensen over, denk ik.’

‘Dat bedoel ik.’

Hij schraapte zijn keel. ‘Ik kan Snapfish namens jou dagvaarden. Om erachter te komen vanaf welk ip-adres dit is gepost.’

‘Duurt dat geen weken?’

Hij knikte. ‘Daar kun je niet omheen.’

‘Lief van je. Doe maar.’ Trent was natuurlijk een manier ‘eromheen’, maar dat zei Brenna maar niet. De wijze waarop Trent informatie verkreeg was niet altijd even legaal en ging meestal gepaard met hacken, en bij Nick Morasco had ze geleerd dat ‘wat niet weet wat niet deert’ de beste benadering was als het om de activiteiten van haar assistent ging.

‘Rot voor je,’ zei hij.

‘Wat?’

‘Dit allemaal. De afgelopen paar dagen.’

Ze schudde haar hoofd. ‘Ik probeer er alleen achter te komen wie dat over mijn vader kan weten.’ Ze keek hem indringend aan.

Hij keek haar aan zonder een krimp te geven. ‘Je moeder?’

Brenna’s hartslag versnelde even, maar kwam direct weer tot rust. ‘Mijn moeder is niet in staat iets op een website te plaatsen,’ zei ze. ‘Die kan nog niet eens e-mailen.’

‘Hoe weet je dat?’ vroeg hij. ‘Hoe weet je ooit iets zeker over een ander... behalve dat wat die persoon je láát weten?’

Ze staarde hem even aan, voelde haar reserves verder wegebben. Zou hij zoiets zeggen als hij iets te verbergen had? ‘Zullen we iets te eten bestellen?’ stelde ze voor.

Haar telefoon ging. Ze herkende het nummer direct en nam snel op. ‘Alan?’

‘Ik dacht dat je wel wilde weten dat ik weer een e-mail van BrennaNSpector heb gekregen.’

Brenna keek strak naar Morasco. ‘Wat staat erin?’

‘Dat ze een tijdje niets van zich kan laten horen.’ Hij zei de woorden met een zucht. ‘Ze hoopt dat ze uiteindelijk kan aangeven waar de zak naartoe moet, maar of ik hem voorlopig nog even wil bewaren. En ik mag het aan niemand zeggen. Ik vind dit trouwens heel erg verwarrend. Moet ik haar “zij” noemen? Of “hij”? Of “jij”?’

‘Zegt ze ook waarom?’

‘Dat wil je niet weten.’

‘O?’

‘Ja. Zo absurd is het.’

Buiten brak de hemel open en de regen kletterde tegen de ramen. Brenna had verwacht dat het zou gaan sneeuwen.

‘Wauw,’ zei Alan. ‘Hoor je die regen?’

Brenna knikte. ‘Raar weer. En over raar gesproken...’

‘O, ja,’ zei Alan. ‘BrennaNSpector.’

‘Ja.’

‘Nou, kennelijk kun je een tijdje niet mailen omdat je midden in een familiecrisis zit.’

 

De regen kwam uit het niets. Maya’s haar was drijfnat en haar spijkerbroek en stomme roze trui waren doorweekt. Ze huilde weer, ze had geen idee hoe lang al, maar haar tranen voelden heet op haar gezicht en de regen was ijskoud en ze had zich haar hele leven nog nooit zo nat gevoeld.

Straks kreeg ze nog longontsteking. Zou het ze interesseren? Zou het die trutten interesseren als ik op straat doodging?

Ze had haar nieuwe jas daar laten liggen. Haar weekendtas ook. En ze had nog wel zó haar best gedaan om haar mooiste kleren in te pakken. Jezus, wat ben ik een sukkel. Lindsay, Nikki en Annalee zaten nu waarschijnlijk in haar tas te graaien en te lachen... ze hadden de webcam vast nog aan.

Een stelletje passeerde haar haastig met een jas boven hun hoofd alsof het een paraplu was. Maya begreep niet waarom het regende terwijl het zo koud was, maar het kon haar niets schelen. Het paste bij de rest van haar leven, de hele wereld die haar strafte... en waarom? Wat had ze misdaan?

Maya dacht aan haar vader... aan de blik waarmee hij haar had aangekeken toen ze was vertrokken. Zijn glimlach. ‘Moet ik Lindsays ouders nog even bellen? Om het vast te leggen?’

‘Nee, papa. Is allemaal al geregeld.’

Werd ze daar nu voor gestraft? Omdat ze haar vader had gezegd dat Lindsays ouders er zouden zijn?

Papa, Zoe... Ze had tegen een paar mensen gelogen. Tegen mama ook. Niet hierover, natuurlijk. Maar over de psychiater. Over waarom ze naar hem toe wilde. Maya nam zich voor om niet meer te liegen. Nooit meer.

Het spijt me zo...

Ze had nog steeds last van haar maag, hij voelde leeg en zwak door de bramenbrandewijn. Wat verafschuwde ze die meisjes. Waarom had ze ooit vriendinnen met ze willen zijn? Dat leek nog het meest strafbare... haar foute inschatting.

En Miles. Vooral Miles.

Ze dacht aan de manier waarop hij naar haar had gekeken, zo serieus. Ze wist nog hoe hij had gezegd: ‘Dit is ons geheimpje, Maya, ons geheimpje voor altijd...’

Maar hij had met ze samengespannen. Al die tijd had hij met ze onder één hoedje gespeeld, zelfs toen hij haar gezicht had aangeraakt, zelfs toen hij...

Maya ademde nu koud water in. Haar trui plakte tegen haar lijf en haar hele lichaam rilde, verdoofd... en ze had niet goed opgelet. Ze had haar afslag gemist en nu was ze bijna bij West Side Highway, terwijl de koude wind in haar verhitte gezicht sloeg en in haar natte ogen beet. Waarom? Het woord klonk luid vanbinnen. Ze kon het wel uitschreeuwen. Ze wilde zich op het trottoir laten vallen en janken.

Dat filmpje gingen ze natuurlijk op YouTube zetten. Maya had het Nikki horen zeggen. Ze gingen het posten en dan zou de hele school het zien en haar leraren en haar ouders en...

‘Maya.’

Mijn leven is voorbij.

‘Maya!’

Ze bleef staan, keek over haar schouder en zag hem aankomen in een windjack met de capuchon op. Ze zag zijn voeten over het trottoir gaan, door de plassen spetteren, steeds sneller totdat hij rende. Hij zei haar naam opnieuw, riep dat ze moest wachten en op dat moment wist ze dat het echt was, dat ze het zich niet verbeeldde.

Voorbij.

Maya draaide zich om. Ze rende en rende, zo hard ze kon.