21
‘Waarom heb je me nog niet vermoord?’ vroeg Maya.
Sophia trok de Yankees-pet af en haalde haar hand door Maya’s donkere haar. Het leek zo veel op dat van Robert en toch leek dit meisje helemaal niet op hem. Stoïsche, sterke Robert. Robert had nooit gehuild. Een kleine man op zijn tiende, twaalfde, dertiende. Hij had niet gehuild toen hij afscheid nam, ook al had ze geweten dat hij het wilde. Ze had het in zijn ogen gezien.
Maya daarentegen... Maya kon niet ophouden. Ze zat te snikken als een baby, maar dan erger. Baby’s huilen als ze iets nodig hebben -eten, slaap, een schone luier. Als je die behoefte vervult, stoppen ze met huilen. Maar Maya huilde helemaal niet omdat ze iets nodig had. Ze huilde om iets wat was gebeurd, het zwakste soort huilen. ‘Je bent zo’n teleurstelling geweest, Maya,’ zei ze.
Maya hield op met huilen. Zo ineens. Ze keek Sophia met grote ogen aan alsof Sophia net een schokkende goocheltruc had laten zien. Het deed Sophia denken aan lang geleden toen Robert net een week oud was en ze tevergeefs had geprobeerd hem de borst te geven. Hij wilde niet happen, hoezeer ze haar best ook had gedaan. Robert had gekrijst van de honger en Christopher was Sophia maar blijven vragen of alles wel goed was, tot het haar eindelijk allemaal te veel was geworden - de zinloosheid, het onophoudelijke gejammer van een baby aan wiens behoefte ze niet kon voldoen...
Ze was ingestort. Ze was in huilen uitgebarsten. En als bij toverslag was Robert gestopt met huilen. Hij had haar op dezelfde manier aangekeken als Maya nu, en Sophia besefte hoezeer hun gezichten op elkaar leken...
Maar goed, Robert was dus gestopt met huilen en ze had hem eindelijk kunnen aanleggen. ‘Dat is toch niet te geloven, Christopher?’ had Sophia vragend gezegd, terwijl haar zoontje verwoed aan het drinken was. ‘Een week oud en nu al laat ik hem uit schuldgevoel dingen doen.’
Het was maar een grapje geweest, natuurlijk. Hij had het niet uit schuldgevoel gedaan, of uit liefde, of uit iets anders dan een behoefte. De zuiverste behoefte. De behoefte om te overleven.
Sophia keek naar Maya, naar de wrede truc van de erfelijkheid die Roberts gezicht en Brenna’s gezicht en hun moeders gezicht en Sophia’s eigen gezicht was. Een combinatie van cellen die een zodanige gelijkenis hadden gecreëerd dat Sophia geraakt werd, dat ze erdoor geloofde dat dit meisje haar op termijn nodig zou kunnen hebben, dat dit meisje dat ze had ontvoerd haar zou herkennen zoals haar eigen moeder dat niet had gedaan, zelfs niet toen ze door haar woonkamer was gestormd en haar had gesmeekt tevoorschijn te komen om te zien wat ze haar eerstgeborene had aangedaan...
Wat was het naïef van Sophia geweest om te geloven dat Maya op een gegeven moment zou stoppen met huilen en echt naar haar zou kijken. Dat ze zou zeggen: Ik ken jou. Ik heb jou nodig.
Sophia dacht aan de droom die ze vroeger had: dat ze stierf in de armen van een filmheld, een brandweerman. In de droom smeekt de brandweerman haar om niet weg te gaan. ‘Blijf bij me,’ zei hij. Zoals dat gaat in films. Zeiden mensen dat soort dingen echt tegen stervenden of was het een Hollywood-cliché? Waren mensen echt zo poëtisch, zo romantisch als ze hun best deden om iemand in leven te houden?
Sophia had in geen jaren aan die droom gedacht, maar hij was dit hele avontuur in haar gedachten geweest - het idee dat ze nog altijd een dood kon hebben die volmaakt en echt was, hoezeer ze de rest van haar leven ook had verwoest. Dat er iemand zou zijn die haar kon geven wat ze wilde op het moment waarop ze de wereld verliet: het gevoel dat ze nodig was, voor altijd.
Maar Maya was Robert niet. Dat zou ze ook nooit zijn. Ze deelden bepaalde genen, ja. Maar ze was geen familie, niet echt. Als Sophia het grote licht uitdeed, kon Maya niet degene zijn die haar vasthield, die haar smeekte om te blijven.
Toen Sophia wegreed, viel haar blik op de mobiele telefoon die aan de zonneklep vastzat. Ze pakte hem. Ik wist wel dat het een leugen was. En ze wist ook hoe dit avontuur zou moeten eindigen.
Ze wendde zich tot Maya, die naar de telefoon staarde met nog altijd die geschokte uitdrukking op haar gezicht. ‘Ben je er klaar voor?’ vroeg ze.
‘Hoestie?’ vroeg Trent, terwijl Brenna en haar moeder elkaar aanstaarden en Brenna niet in staat was te bewegen, adem te halen. ‘O, moet je horen, dat was ik bijna vergeten,’ zei hij. ‘Rechercheur Morasco heeft nog gebeld. Je hebt je mobiel zeker niet opgenomen...’
Brenna’s telefoon trilde sos in haar zak.
‘Niets belangrijks. Hij wilde alleen weten of er nog nieuws was...’
Ze pakte hem en keek ernaar. Het sms’je was afkomstig van een nummer dat ze nog nooit had gezien. Ze opende het en las de eerste regel.
Dit is van Sophia Castillo...
‘Kan ik iets voor u inschenken, mevrouw Spector? Een kopje koffie misschien...?’
Zeg niemand iets over dit bericht...
Brenna las verder, dwong zichzelf om niet te huilen, niet te trillen, de telefoon niet te laten vallen, niet lijkbleek te worden of zich anderszins door haar lichaam te laten verraden.
‘Waar ga je naartoe?’ vroeg Trent, want ze stond al bij de kast, rukte haar jas eruit en trok hem aan.
Brenna zei: ‘Blijf hier.’ Haar blik gleed van Trent naar haar moeder. ‘Allebei. Blijf hier tot ik terugkom.’
‘Brenna?’ zei haar moeder ‘’vragend.
‘Waar ga je naartoe?’ herhaalde Trent.
Brenna gaf geen antwoord. Ze was de deur al uit, liep over het trottoir, rende de hele weg naar haar auto met Trents vraag in haar hoofd en de zak met Clea’s kleren in haar armen. In gedachten speelde ze dat moment opnieuw af...
‘Waar ga je naartoe?’ vraagt Trent, terwijl ze naar de deur rent. Ze grist haar tas van het tafeltje, pakt de oude boodschappenzak, waaruit de schimmelige lucht van Clea’s kleren omhoogkomt, en Clea’s dagboek dat ze tegen haar zij klemt. Ik ga naar mijn zus, denkt ze. Zij gaat me mijn dochter teruggeven. Dan rent ze de trap af, de voordeur uit, het heden in.
Maya’s ontvoering was het belangrijkste item tijdens de lokale nieuwsuitzending. Faith en Jim zaten op de bank te kijken, net zoals ze een eeuwigheid geleden op deze zelfde plek naar Faiths interview met Ashley hadden gekeken.
Ze toonden beelden van Faiths oproep die ochtend, die ook een eeuwigheid geleden leek, toen Faith nog dacht dat ze de onbekende aansprak die haar had gebeld, toen ze nog dacht dat ze haar smeekbede rechtstreeks op Renee Lemaire richtte en niet een of andere puberale middelbare scholier. Toen ze nog het idee had dat ze wat kon doen.
Toen ze nog in staat was om helder na te denken.
‘Maya is één meter drieënzeventig en weegt vijfenvijftig kilo,’ zei Faith op tv. ‘Ze heeft blond haar tot aan haar middel, blauwe ogen en ze droeg een felblauwe jas met koperen knopen...’
Jim staarde naar het scherm. Faith keek hem van opzij aan, zag hoe het licht van de tv in zijn ogen flikkerde. Hij had amper een woord gezegd sinds ze thuis waren en toch had ze zich in zekere zin nog nooit zó verbonden gevoeld met hem. Ze kon zijn gedachten lezen nu ze deze afschuwelijke ervaring deelden.
Maya’s schoolfoto verscheen in beeld naast de foto van haar ontvoerder - de politiefoto die ze vanmorgen hadden gezien. Sophia Castillo met haar vette haar en wilde blik. Alsof ze zo uit een of andere antidrugscampagne was gestapt.
‘...Rappaport en de politie van New York verzoeken iedereen die deze twee hebben gezien om direct de tiplijn te bellen. Castillo wordt gezien als extreem gevaarlijk en heeft sinds Maya’s ontvoering al één persoon vermoord...’
‘Twee,’ zei Jim.
Faith knikte.
‘Misschien wel meer.’
‘Alsjeblieft.’
‘Faith?’
‘Ja, lieverd?’
Ze zag dat hij haar met betraande ogen aankeek.
‘Ik weet niet of ik zonder haar kan leven.’
Ze nam zijn handen in de hare en probeerde iets te bedenken, wat dan ook, maar het enige wat ze voor zich zag, was Maya die door de ijskoude regen rende, in die blauwe auto stapte, het portier dichttrok en voorgoed verdween. Hoe kon ze Jim troosten, hoe konden ze elkaar troosten als ze allebei deze hopeloze woede voelden, als ze allebei hetzelfde opkomende gevoel van rouw ervaarden... Als ze elkaars gedachten konden lezen?
Faith sloeg haar armen om hem heen. Ze hielden elkaar vast als twee drenkelingen... Ze waren niet in staat elkaar te redden, maar wilden ook niet alleen sterven.
Een uur later was de tv uit. Faith stond in de keuken te wachten tot het water kookte en ze luisterde naar Jim die aan de telefoon was met Nick Morasco. ‘Nee,’ hoorde ze hem zeggen, ‘de tiplijn heeft eigenlijk helemaal niets opgeleverd... Ja...’
Toen zich onder in de pan de eerste belletjes vormden die naar de oppervlakte dreven, hoorde ze dat hij ophing. Ze had de pastamachine gebruikt. Ze had deeg gekneed om zelf pasta te maken, omdat deeg kneden en het door het apparaat voeren en aan de hendel draaien allemaal dingen waren die ze kon doen. Toen ze de zelfgemaakte pasta in het kokende water liet vallen, begon haar maag te knorren. Ze had niet meer gegeten sinds... Ze wist het niet meer. Ze moest iets eten. Jim ook. Dat was iets wat ze konden doen. Eten.
Ze voelde dat Jim naar haar keek. Toen ze van de pan opkeek, zag ze dat hij in de deuropening stond. Hij stond er zo stijf bij dat hij wel een beschaamd jongetje leek. Daardoor moest ze aan Miles denken. Ze kromp vanbinnen ineen. Miles had haar kunnen redden. Hij had op zijn minst meer kunnen doen dan de stomme dingen die hij had gedaan. Ze stak de houten lepel in de pan en roerde de pasta los. ‘Had Nick nog wat?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Hij is de hele dag ondervraagd. Eerst door Interne Zaken en daarna inzake het strafrechtelijk onderzoek naar het schieten op Carver.’
‘Formaliteiten,’ zei ze. ‘Tijdverspilling.’
Hij knikte. ‘Hij hoopte dat wij nieuws zouden hebben.’
‘En Brenna?’ Het voelde nog steeds vreemd om haar naam tegen Jim te zeggen, maar het werd al gemakkelijker.
‘Nick zei dat hij haar niet kan bereiken. Volgens Trent is ze haastig vertrokken en neemt ze nu haar telefoon niet op.’
‘Wat vreemd,’ zei ze.
‘Dat doet ze soms.’
‘Wat?’
‘Dan verdwijnt ze...’
Faith wist niet wat dat betekende. Ze wist niet of ze het moest weten. Niet nu in elk geval.
‘De pasta is klaar,’ zei Faith.
Ze zette het gas uit en opende het kastje met het vergiet. Toen ze zich bukte om het te pakken, hoorde ze dat er op de deur werd geklopt. Ze schudde haar hoofd. Meelevende buren. Na de uitzending vanmorgen was het een komen en gaan geweest en de rest van de dag was er zo nu en dan iemand langsgekomen, zo goedbedoeld, maar zo martelend met hun bezorgde blikken en hun ‘we bidden voor haar’ en ‘kunnen we iets doen?’ Er was zelfs een vrouw, iemand die Faith een heel enkele keer in de lift zag, die haar nota bene had gecondoleerd. Faith had zich moeten inhouden om haar niet te slaan.
Na het avondjournaal waren er nog een paar langsgekomen. Jim had ze beleefd weer uitgelaten en Faith had zich in de keuken schuilgehouden omdat ze het niet aankon. Ongetwijfeld was dit meer van hetzelfde. ‘Jim, wil jij?’
‘Dat is goed,’ zei hij.
Jim deed de deur open terwijl Faith de pasta in het vergiet goot. Ze hoorde hem zeggen: ‘Ja?’ En toen: ‘O mijn god.’
Faith liep de keuken uit en ging naar de deur. Ze zag Jims rug voordat ze zag wie hij omhelsde. Maar ze wist het, door de tranen die over haar eigen wangen stroomden, door de emotie die in haar lijf opborrelde.
O alsjeblieft, alsjeblieft, alsjeblieft, alsjeblieft, laat dit echt zijn.
Ze hoorde ‘papa’ voordat ze het afgeschoren haar, het rode sweatshirt en de gesloten ogen zag, voordat ze het betraande gezichtje zag dat tegen Jims schouder werd gedrukt, het gezicht van Maya. Maya keek op toen ze Faith zag en wierp haar armen om haar heen. Allebei snikten ze en konden ze niet stoppen. Maya was er. Maya was thuis.
Brenna’s telefoon trilde toen ze over City Island Bridge reed. Ze wierp een blik op het schermpje. Morasco. ‘Sorry, Nick,’ fluisterde ze. ‘Ik kan niet met je praten.’ Ze legde de telefoon weer op schoot, liet het telefoontje op de voicemail overgaan en reed verder. Vreemd. Tijdens andere ritjes naar City Island kon Brenna zich nauwelijks op de weg concentreren door alle herinneringen waarmee ze overspoeld werd. Dan zette ze de radio aan om ze uit te bannen. Dan zette ze Fee de gps aan en luisterde extra geconcentreerd naar de gladde Australische stem die de straatnamen uit haar jeugd zo grappig uitsprak waardoor het exotische plaatsen leken die niet bij elke afslag herinneringen opriepen.
Soms belde ze Trent en liet ze hem tegen haar praten over de idiote gedachten die hem op dat moment bezighielden, alleen om haar eigen gedachten onder controle te houden, haar blik op de weg te houden zoals hij er nu uitzag, niet toen.
Maar deze keer was dat niet nodig. Geen enkele herinnering sleepte haar terug naar het verleden, de huidige situatie overschaduwde alles wat ze eerder had meegemaakt. Ze ging naar haar vermiste zus om haar vermiste dochter op te halen, god, wat hoopte ze dat dat zou gebeuren...
Misschien was het toch niet zo vreemd.
Ze was nu op het eiland en reed langs de Lobster Box, waar ze haar eerste date met John Berger had gehad op 24 mei 1984. Maar de herinnering bleef niet hangen. Ze reed langs de kerk Star of the Sea, waar ze op 4 juni 1997 bruidsmeisje was geweest bij de bruiloft van haar beste vriendin Carly Davis met Grant Stratton, en langs de bibliotheek, die haar moeder op 5 april 1986 boos uit was gestormd waarna ze tegen Brenna had gezegd dat ze Ruth, de bibliothecaresse, nooit meer wilde zien. Ze passeerde het Nautical Museum, waarachter ze op 8 augustus 1985 haar eerste sigaret had gerookt met Beth Purdy. Maar niets bleef hangen. Ze voelde het brandende gevoel van de rook in haar borstkas niet, rook de lelies in het bruidsmeisjesboeket niet en hoorde de verontwaardigde stem van haar moeder niet terwijl ze Ruths verraad vervloekte.
Ze kon het zich natuurlijk allemaal wel herinneren, maar alleen in het voorbijgaan - haar zintuigen waren er niet bij betrokken. Brenna verliet City Island Avenue en reed met zweterige handpalmen Carroll Street in. Haar lip trilde toen ze het huis van haar moeder naderde. Haar zus had gezegd dat ze alleen moest komen, het tegen niemand te zeggen, want anders. Dit is een serieuze waarschuwing.
Het eerste wat Brenna zag was het standbeeld van Neptunus en op hetzelfde moment trilde haar telefoon. Een sms’je. ‘Oké,’ fluisterde ze. ‘Oké...’ Ze staarde naar het huis en voelde een rilling langs haar nek omhooggaan. Het huis had een groot raam aan de straatkant, waar haar moeder altijd een hekel aan had gehad. ‘Er komt te veel licht in de keuken,’ klaagde Evelyn dan. ‘Het doet pijn aan mijn ogen als ik ’s morgens mijn kopje koffie drink.’ Het raam was ingeslagen. Het bloembed eronder lag bezaaid met scherven en het raam was een gapend gat, alsof het in elkaar geslagen en in shocktoestand was.
Dat had Clea niet hoeven doen. Brenna’s moeder had, net als vroeger, een reservesleutel onder de plastic steen in het bloembed met balsemien liggen, links van de voordeur. Hij ligt er nog steeds, Clea. Je had even kunnen kijken. Je hoefde mama’s raam niet in te gooien, wat moet dat een lawaai hebben gemaakt...
Brenna slikte moeizaam. Ze dacht aan haar moeders woorden, het verdriet. ‘Een moeder weet het...’ had ze gezegd. Brenna staarde naar het ingeslagen raam. Koude lucht stroomde naar binnen. Voor het eerst in heel lange tijd had ze medelijden met haar moeder.
In Brenna’s werk was er een gevleugelde uitspraak, iets wat ze voorafgaand aan een onderzoek tegen de meeste cliënten zei: Wees voorzichtig met wie je zoekt.
Niemand is volmaakt. Sommigen onder ons zijn minder volmaakt dan anderen. Weer anderen kunnen beter een herinnering blijven en die mensen kun je maar beter niet vinden. Het was een feit, maar Brenna had nooit gedacht dat die uitspraak van toepassing zou zijn op de enige vermiste persoon die al drie decennia lang haar gedachten beheerste, de persoon die haar leven, haar beslissingen en vergissingen had bepaald, mijn god, zo veel verschrikkelijke vergissingen...
Ze bedacht dat haar telefoon had getrild en controleerde haar berichten. Twee. Het meest recente, van het onbekende nummer dat Sophia had gebruikt...
Heb Maya bij haar vader afgezet. Ben in papa's werkplaats.
Brenna staarde naar het schermpje. Heb Maya bij haar vader afgezet. Ze bekeek het andere berichtje dat van Faith was.
ze is thuis!!!!!!!!!!!
Brenna legde haar hoofd op het stuur en huilde tot ze geen tranen meer overhad. Ze wilde wegrijden, direct naar Jim en Faith gaan, haar armen om Maya heen slaan en haar dicht tegen zich aan trekken om nooit meer los te laten. En dat ging ze doen ook, dat wist ze zeker.
Maar eerst moest ze haar zus achter zich laten.
Brenna pakte de zak met Clea’s spullen, haalde het dagboek uit haar tas en liep achterom, langs Neptunus, naar de schuur die vroeger haar vaders werkplaats was geweest.
Ze zag er zo anders uit dan in Brenna’s dromen, waar ze altijd zeventien was en altijd wegging, haar blonde haar opgelicht door de ondergaande zon. Nu was ze een volwassene, een uitgeputte volwassene met donkere wallen onder haar ogen. Zweet parelde op haar voorhoofd en bovenlip, haar bruingeverfde haar was er nat van...
Maar die ogen. Ze had niet de contactlenzen in die ze op de politiefoto had gedragen en de helderblauwe ogen, net als die van Maya, waren de ogen die Brenna zich herinnerde.
‘Clea.’
‘Sophia,’ zei ze. ‘Zo heet ik. Ik ben het grootste deel van mijn leven Sophia geweest.’
Brenna klemde de boodschappenzak tegen haar borst. ‘Ik heb je gemist. Misschien weet je het niet, maar ik heb veel aan je gedacht. Vanaf het moment dat je bent weggegaan.’
‘Waarom wilde je mijn zaak dan niet behandelen?’
‘Ik... Ik wist het niet. Ik wist niet dat jij het was.’
Sophia zei: ‘Hij is leeg.’
‘Wat?’
‘Papa’s werkplaats. Er stonden vroeger zo veel spullen. Weet je dat nog?’
Brenna keek om zich heen en zag dat de ruimte inderdaad helemaal leeg was. Er lag dof vinyl op de vloer, de muren waren van cement, maar verder niets: geen dozen, geen apparatuur, nog niet eens een roestige stoel om op te zitten. Er dwarrelden stofdeeltjes door de lucht die glinsterden in de ondergaande zon.
Brenna zei: ‘Ik heb een vage herinnering aan zaagsel.’
Sophia knikte en er gleed een glimlachje over haar gezicht. ‘Ja,’ zei ze. ‘Hij had een cirkelzaag. Hij probeerde meubels te maken, maar was er heel slecht in. Zijn stoelen hadden altijd enorme zittingen en korte pootjes. Zijn tafels wiebelden. Als hij ze aan mama liet zien, rolde ze met haar ogen en dan nam hij ze weer mee hiernaartoe en zaagde hij ze aan stukken. Het rook hier altijd naar zaagsel.’
Buiten reed een auto voorbij. Brenna hoorde het geraas, maar hield haar aandacht bij haar zus. ‘We mochten hier nooit komen van mama,’ zei ze.
‘Weet ik, maar als mama nee zei, deed me dat niet zo veel. Ik kwam hier heel vaak stiekem.’ Ze keek naar Brenna. ‘Zo ben ik erachter gekomen.’
‘Waarachter?’
Sophia liep naar de verste muur en legde haar hand ertegenaan.
Brenna kwam dichterbij en toen zag ze het... een reeks bruine spetters. Het zou vuil kunnen zijn of verbleekte verf of... ‘Bloed,’ zei ze.
‘Je kunt boenen en boenen,’ zei Sophia. ‘Maar de waarheid toont zichzelf altijd, nietwaar Brenna?’
Brenna keek naar haar zus. ‘Heb je het daarom gedaan? Komt het door papa’s dood?’
‘Ik heb zo veel gedaan. Waar heb je het over?’
‘Je veranderde,’ zei Brenna. ‘Was dat waardoor je veranderde?’
‘Iedereen verandert, Brenna.’
Brenna duwde haar nagels in haar handpalmen zoals ze ook vaak deed om terug te komen uit een herinnering. ‘Je hebt de man van wie je hield gedood.’
Ze knikte.
‘Waarom?’
‘Dat weet ik niet meer.’
Brenna’s mond viel open. ‘Dat wéét...’
‘Dat was dertig jaar geleden, Brenna. Ik was high. Niet iedereen kan zich alles herinneren.’
Brenna deed haar ogen even dicht. Blijf rustig.
‘Jou kan ik me wel herinneren,’ zei Sophia. ‘Al die jaren... Al die tijd dat ik mezelf niet ben geweest, ben ik op de hoogte gebleven van jou.’
‘Hoe?’
Ze haalde haar schouders op. ‘Het nieuws. Internet. Ik heb zelfs het boek gekocht dat die arts over jou heeft geschreven. Ik wilde niet te dichtbij komen. Mama had duidelijk gemaakt dat ik niet gewenst was in jullie leven. Ik wilde alleen weten dat alles goed met je was.’
Brenna staarde haar aan. ‘Goed?’ vroeg ze. ‘Je hebt mijn dochter ontvoerd.’
‘Nadat je mijn zaak had afgewezen. Je hebt zelf een enig kind, Brenna. Je bent mijn zusje. Je zou denken dat je je kunt voorstellen hoe ik me heb gevoeld. Je zou denken...’
‘Waarom heb je haar meegenomen?’
Clea keek haar met een trieste glimlach rond haar lippen aan. Heel even leek ze precies op Maya... ‘Het leek op dat moment een goed idee...’
Brenna deed haar ogen dicht. ‘Jezus,’ zei ze. ‘Ik heb jou nooit gekend.’
‘Wat heb je daar?’ Sophia wees naar de zak. ‘Boodschappen?’
‘Nee. Jouw spullen.’
Ze gaf haar zus de zak. Sophia keek erin. Ze zette hem op de grond. ‘Hoe kom je hieraan?’
‘Zoals je zelf al zei. De waarheid toont zich altijd.’
Sophia haalde het dagboek eruit en terwijl ze erdoorheen bladerde, zag Brenna voor het eerst het pistool in haar hand. Sophia keek met tranen in haar ogen naar Brenna. ‘Dit zijn mijn spullen niet,’ zei ze. ‘Ze zijn van Clea.’
‘Jij bent Clea. Je bent mijn zus, wat je ook doet, wie je ook pijn doet en hoeveel je ook probeert te veranderen. Hoe slecht ik je ook ken, je bent mijn vlees en bloed en dat zul je altijd zijn.’
‘Hou je van me?’
Brenna zei: ‘Ik heb geen andere keus.’
‘Heb je me nodig?’
‘Ik doe mijn best om je niet nodig te hebben.’
Sophia smeet het dagboek naar Brenna’s hoofd. Het raakte haar van opzij en klapte vervolgens tegen de muur. Brenna’s ooglid brandde. Ze wreef er met de rug van haar hand langs. Toen ze haar hand weghaalde, zag ze vers bloed. Er flitste een herinnering door haar hoofd, een vage herinnering van vóór haar syndroom: ze lag huilend op haar rug in het gras. Clea zat boven op haar, kneep met haar handen in Brenna’s arm vlak boven haar pols, waar de huid het teerst is, en draaide toen. Brenna herinnerde zich de brandende pijn, de tranen in haar ogen en Clea’s lach. Clea’s stem. ‘Prikkeldraad!’ Brenna moest ongeveer drie zijn geweest.
Sophia zei: ‘Wil je een zakdoekje?’
Brenna schudde haar hoofd.
‘Ik ben een goed mens, Brenna.’ Ze bracht het pistool omhoog en richtte het op haar zus. ‘Ik wil alleen het gevoel hebben dat ik nodig ben. Dat wil iedereen.’
Brenna staarde naar het pistool. Ze voelde zich weer drie jaar oud. Hulpeloos. Haar blik gleed van de loop naar de blik van haar zus en ze herinnerde zich weer dat Clea op haar zeventiende over haar bed gebogen had gestaan. Brenna was net elf en had met slaperige ogen naar haar opgekeken. ‘Niks tegen mama zeggen,’ had Clea gezegd. En Brenna had het beloofd. Ze had gezworen dat ze niets zou zeggen. En toen had Clea gezegd... Waarom kon ze zich dit nu pas herinneren?
Het pistool interesseerde Brenna niet meer. Ze zag alleen Clea’s helderblauwe ogen, ze zag Clea op haar zeventiende, verliefd en hoopvol aan het begin van haar avontuur. Je gaat me vergeten, Brenna. Let maar op.
‘Ik ben je nooit vergeten,’ fluisterde Brenna. ‘Dat zal ik ook nooit doen.’
Een traan rolde over Clea’s wang omlaag. ‘Het is fijn om het voor de verandering eens mis te hebben.’ Ze zette de loop van het pistool tegen de zijkant van haar eigen hoofd. De slaap. ‘Zeg tegen Maya dat ik haar niet bang wilde maken,’ zei ze. En voordat Brenna haar kon tegenhouden, haalde Clea de trekker over.