13

 

De weg was hobbelig en Brenna was klein. Ze zat met haar beentjes op het stuur, de sterke armen van haar zus tegen haar zijden terwijl ze koers hield. Clea fietste hard, dacht ze, maar Clea wist waar ze heen wilde en dus voelde Brenna zich veilig.

‘Lachen naar papa,’ zei Clea.

Brenna keek op en lachte... maar ze zag geen camera. Ze kon haar vader niet zien. Voor hen wemelde het van de dikke bomen, de weg werd smaller, donkerder. Brenna richtte haar blik weer omlaag. De weg was bedekt met grote, modderige stenen.

‘Lachen naar papa,’ zei Clea opnieuw. Maar er was geen papa en toen was er ook opeens geen Clea meer, Brenna reed alleen op het stuur van de blauwe fiets, de blauwe fiets van de foto, en Brenna was volwassen maar nog steeds klein en verderop dook een klif op, de fiets sloeg om en Brenna vloog door de lucht, de duisternis in.

‘...Mam.’

Brenna werd snakkend naar adem wakker en zag Clea boven zich. De zon scheen van achteren langs haar lange blonde haar, Clea, een silhouet.

‘Niks tegen mama zeggen. Ik bel over een paar dagen, dat beloof ik.’

‘Nee, dat doe je niet,’ mompelde Brenna. ‘Dat doe je niet. Je liegt. Je zult me nooit bellen.’

‘Mam?’

Brenna voelde een hand op haar schouder. Clea kwam in beeld...

‘Mam!’

‘Maya.’

Ze deed een stap achteruit. ‘Eh... je zei dat ik je om acht uur moest wekken.’

‘Klopt,’ zei Brenna. Het schema van die dag ontvouwde zich in haar geest: Morasco kwam om negen uur. Op bezoek bij Hildy Tannenbaum en hopelijk een gesprek met Pokrovsky, kijken hoe het met Trent was, misschien Maya mee uit lunchen nemen en dan naar het tankstation in White Plains waar Tannenbaum in oktober had getankt... En ondertussen die vraag: waar is die verdomde Lula Belle? Brenna zuchtte. Ze ging rechtop zitten en concentreerde zich op Maya. ‘Praatte ik in mijn slaap?’

‘Ja, een beetje.’

‘Sorry. Gekke droom.’

‘Over Clea?’

‘Goed geraden.’ Brenna wreef met een hand over haar ogen.

‘Moet je horen, mam.’

‘Ja?’

Maya ging op de rand van het bed zitten. Ze pulkte aan een vingernagel. ‘Wat gebeurt er als je haar echt vindt?’ zei ze.

‘Lula Belle?’

Ze keek Brenna aan. ‘Clea.’

Brenna schoof naar haar dochter, streek haar haren glad. ‘Dat is een goede vraag,’ zei ze. ‘Ik zou eerst willen weten of alles goed met haar is.’

‘Natuurlijk. Maar daarna?’

Ze haalde haar schouders op. ‘Met haar praten, denk ik.’

‘Maar wat als oma gelijk had over Clea? Stel dat ze gek is, en destructief en zo?’

Brenna legde een hand op haar schouder. ‘Maya,’ zei ze. ‘Oma zegt heel vaak dingen om zichzelf beter te voelen.’

‘Waarom zou ze zichzelf beter voelen door over haar eigen dochter te zeggen dat ze geschift is?’

‘Misschien dat ze zich daardoor niet meer zo vaak afvraagt waarom Clea is weggelopen en nooit meer iets heeft laten horen.’

‘Oké, dat snap ik... Maar, mam? Als je Clea inderdaad vindt...’

‘Ja?’

‘Moet ik dan met haar praten?’

Brenna keek Maya onderzoekend aan. Haar gezicht leek zo veel op dat van Clea dat ze er soms van schrok. ‘Liefje,’ zei ze. ‘Je hoeft niks te doen wat je niet wilt.’

Ze stond op van het bed. Haar blik was ernstig. ‘Bedankt,’ zei ze.

 

‘Ik ben een oude man. Waarom vallen jullie me lastig?’

‘Meneer Pokrovsky,’ zei Brenna. ‘We hebben u alleen maar een vraag gesteld. Als u die vraag vervelend vindt, geef dan gewoon antwoord en dan gaan we weg.’

En blij toe. Brenna en Morasco zaten nu nog geen zes minuten in Pokrovsky’s appartement en nu al kreeg ze last van de geur. Mottenballen en oude koffie, vermengd met iets duisters en medicinaals en droevigs. Noch Pokrovsky noch zijn appartement leek op wat Brenna zich had voorgesteld toen Morasco haar onderweg vertelde dat hij een multimiljonair was, met connecties met Russische criminelen, die twintig jaar had gezeten wegens afpersing. ‘Ik weet zeker dat hij met zijn geld heeft geschoven, dat doen ze altijd,’ had Morasco gezegd, nadat hij Brenna de oude politiefoto had laten zien: een magere man met scherpe gelaatstrekken, dunne lippen en boze groene ogen die dwars door de lens leken te branden.

Ja, hij woonde inderdaad in hetzelfde, door klimop overwoekerde huis als Hildy Tannenbaum, maar toch had Brenna aangenomen dat Pokrovsky’s appartement veel duurder gemeubileerd zou zijn - ofwel gestroomlijnd en minimalistisch, of barok zoals bij Real Housewives. Ze had ook bedienden verwacht, potige ‘adviseurs’, misschien een jonge vrouw met een flinke boezem als trofee. Maar nee. Het appartement was stoffig met dichte gordijnen en krakerig oud meubilair. En Pokrovsky was alleen.

Hij leek bovendien buitensporig verouderd in de dertig jaar die waren verstreken sinds de politiefoto was genomen. De olijfkleurige huid had nu de textuur van oud perkament en hij bewoog zo traag dat Brenna zich moest bedwingen om hem niet fysiek te hulp te schieten. Maar de ogen waren hetzelfde gebleven: helder, hard en griezelig leeg. Hildy had hen naar boven gebracht en hij had de deur snel voor haar geopend. Maar nadat ze hen had voorgesteld en Pokrovsky hen een minuut lang had aangestaard met die ogen dacht Brenna half en half dat hij hen zou aanvallen als een cobra en hen beiden kon overmeesteren voordat ze een woord had kunnen uitbrengen. Afgezien van Bo en Diddley begreep ze nu waarom Robin niet alleen was verdwenen, maar ook zijn sporen had uitgewist, een baard had laten staan, zijn creditcard niet meer had gebruikt en zijn traceerbare mobiele telefoon had achtergelaten.

‘U wilt weten waarom Robin Tannenbaum geld van me heeft geleend,’ zei Pokrovsky nu.

‘Ja,’ zei Morasco.

‘En dat noemt u een eenvoudige vraag.’

‘Dat is het toch ook,’ zei Brenna. ‘Het is een doodeenvoudige vraag.’

‘U probeert me erin te luizen door mij te laten zeggen dat Robin Tannenbaum mij geld schuldig was.’ Zijn blik sprong heen en weer tussen het gezicht van Brenna en dat van Morasco. ‘Ik ken die twee mannen die in uw auto waren niet. Ik heb ze nooit ontmoet en ik heb geen idee hoe ze aan mijn naam kwamen. En mijn advocaat kan bewijzen dat ik absoluut niets wist van...’

‘Luister,’ zei Brenna. ‘We proberen niet u erin te luizen. Die twee kunnen me niet schelen, en die overval is niet eens een zaak van Nick - hij helpt me alleen maar.’

Pokrovsky staarde haar in de ogen. Brenna staarde terug. Misplaatste ogen, dacht ze. Twee glasscherven in een zwak, droevig gezicht.

‘Ik weet niet hoe ik duidelijker kan zijn, meneer Pokrovsky,’ zei Brenna. ‘Wacht, wat dacht u hiervan: u kunt me geen donder schelen.’

Zijn wenkbrauwen gingen omhoog.

‘Ik meen het,’ zei ze. ‘Van mijn part hebt u vijftien lijken verborgen onder dat erkerzitje daar, het zou me niets uitmaken.’

Hij wierp een blik op Morasco. ‘Maar hem wel.’

‘Yep,’ zei Morasco. ‘Dat is waar.’

‘Dan zullen we maar geen kijkje onder dat zitje nemen.’ Pokrovsky haalde adem. Zijn schouders zakten omlaag. ‘Waarom bent u zo geïnteresseerd in Robin?’ Zijn blik bleef op Brenna rusten. ‘Of hoe noemt hij zich tegenwoordig? RJ?’

‘Ik ben naar hem op zoek.’

‘Dat snap ik. Waarom?’

Brenna dacht aan Lula Belle. Zou ze het Pokrovsky vertellen? Zou hij het begrijpen als Brenna hem vertelde wie Lula Belle kon zijn? ‘Zijn moeder mist hem,’ zei ze.

Pokrovsky zuchtte. Een flauw glimlachje speelde om zijn mond en even werden de glasharde ogen er iets warmer door. ‘Hildy heeft u ingehuurd.’

‘Ja.’

Hij schudde langzaam zijn hoofd. ‘Waarom heeft ze dat niet gewoon gezegd? Waarom zei ze dat jullie vrienden van haar zoon waren?’

Brenna haalde haar schouders op. ‘Ze is niet erg direct.’

‘Dat is waar,’ zei hij. ‘Zeer waar.’ Hij ademde langzaam uit en het was of de woede en het wantrouwen uit hem wegsijpelden, alleen door de gedachte aan zijn benedenbuurvrouw.

‘Hildy maakt zich zorgen over haar zoon,’ zei Brenna.

Hij wreef met een hand over zijn ogen. En toen hij haar weer aankeek leken zijn ogen matter, vermoeid. ‘Ik wil graag even zitten,’ zei hij.

Brenna en Morasco keken elkaar aan. Er stonden een paar metalen klapstoelen tegen de muur naast het zitje in de erker. Pokrovsky ging bij het raam zitten en Brenna en Morasco klapten twee stoelen open en namen tegenover hem plaats. Zo zaten ze een paar tellen. Pokrovsky probeerde op adem te komen en Brenna en Morasco keken toe alsof dit een uiterst ongemakkelijke groepstherapiesessie was.

‘U had Hildy Tannenbaum dertig jaar geleden moeten zien,’ zei Pokrovsky.

‘Kent u haar al zo lang?’ zei Brenna. De stoel voelde koud tegen haar rug. Ze voelde het door haar dunne trui heen.

‘O, ja. Ik kende haar en haar echtgenoot Walter en die jongen van ze al... nou, minstens tien jaar voordat ik op mijn langdurige, door de overheid betaalde vakantie ging.’ Hij grijnsde naar Morasco.

‘Wat was ze toen voor iemand?’

‘Heel anders.’

‘In welk opzicht?’

‘O, ze was een kittig ding.’

‘Echt waar?’ zei Brenna. Afgezien van ‘krijgshaftig’ was ‘kittig’ wel het laatste woord waarmee ze Hildy zou hebben omschreven.

‘Walter was een saaie kerel, maar Hildy had altijd een sprankeling in haar ogen. We spraken elkaar niet vaak in die tijd, maar ik kon het zien. Ik keek naar haar, hoe ze in zichzelf zong terwijl ze een lading was naar de wasmachine in het souterrain bracht, altijd met liedjes van Elvis, Tom Jones... Ze wiegde met haar heupen als ze de trap afliep. En ze droeg altijd mooie jurken. Die Walter, ik weet niet waar hij haar aan verdiende.’

Brenna dacht aan Hildy vandaag, het broze, voorovergebogen lichaampje in dezelfde verschoten jurk die ze gisteren aanhad, de trillende stem, de angstige insectenogen, de pruik die over haar voorhoofd zakte. Brenna hoorde zichzelf zeggen: ‘Wat is er met haar gebeurd?’ Wat natuurlijk de allerstomste vraag ter wereld was. Wat er met Hildy was gebeurd was hetzelfde als wat er met Yuri Pokrovsky was gebeurd, met zijn scherpe gelaatstrekken, zijn dikke blonde haar en die doodse blik van hem, veel erger dan op de politiefoto. De tijd was verstreken. Teleurstelling, spijt, verdriet, verraad, schuld, schaamte, ziekte, angst en al die andere leuke feiten van het leven zuigen je kracht op, beetje bij beetje, totdat het allemaal is verdwenen en je zo veel zwakker bent dan je was toen je begon, te zwak om nog te leven.

‘Wilt u weten wat er met Hildy is gebeurd?’ zei Pokrovsky.

Brenna keek hem aan en schrok een beetje. Hij staarde haar indringend aan, de woede was weer helemaal terug, de glasgroene ogen brandden.

‘Ja,’ zei Brenna. Haar mond was droog. Onwillekeurig schoof ze haar stoel een stukje achteruit, maakte iets meer ruimte tussen die woede en haarzelf.

‘Het was die jongen van haar,’ zei hij. ‘Robin Tannenbaum. Dat is wat er met haar is gebeurd.’

 

Pokrovsky had Robin Tannenbaum nooit gemogen, zelfs niet toen hij nog een kind was. ‘Hij was lui,’ begon zijn verklaring na Brenna’s vraag. ‘Hij bleef de hele dag op zijn slaapkamer. Hildy riep dat hij naar buiten moest gaan, van de dag moest genieten. Hij zei nooit iets terug. Hij maaide nooit het gras, zette nooit het vuilnis buiten. Zei nooit “alstublieft” of “bedankt”. Hildy was altijd bezig zijn handdoeken te wassen. Die jongen gebruikte vijf handdoeken per dag. Waarom heeft een jongen vijf handdoeken per dag nodig? Zo schoon was hij niet eens!’

In die tijd reisde Pokrovsky heen en weer tussen het appartement in Forest Hills en zijn huizen in South Hampton, Princeton en op Sanibel Island. Maar als hij hier was, tartte de jonge Tannenbaum zijn geduld. ‘Ik moest mijn uiterste best doen om hem niet te slaan,’ zei Pokrovsky. ‘En ik weet dat je dit soort dingen tegenwoordig niet meer mag zeggen, maar de manier waarop die jongen zijn moeder behandelde... Hij verdiende heel wat meer dan een pach op zijn tuchus.’

‘Hij was pas vijftien toen u naar de gevangenis ging,’ zei Morasco.

‘Ja.’ Pokrovsky trok het gordijn een beetje opzij en tuurde uit het raam. Het daglicht deed zijn gelaatstrekken nog zwakker lijken. ‘Toen ik vrijkwam, was dit het enige huis dat ik nog had. Walter was gestorven en ik nam aan dat Hildy er nog zou zijn. Maar Robin had ik niet verwacht.’

‘Is hij nooit uit huis gegaan?’ vroeg Brenna.

‘Nee, hij ging in en uit, van hier naar daar.’ Hij keek Brenna aan. ‘Drie jaar geleden ging hij naar de filmacademie in Californië. Een man van tweeënveertig, kun je je dat voorstellen? De filmacademie is al lastig genoeg als je twintig bent!’

Ze knikte.

‘En weer betaalt zijn moeder de rekening.’

‘Is hij afgestudeerd?’

Daar moest Pokrovsky om lachen. ‘Hij heeft het er drie maanden uitgehouden.’

‘O.’

‘Ik weet dat ik in mijn leven niet altijd de wijste beslissingen heb genomen.’ Pokrovsky sprak nu tegen Morasco. ‘Ik weet zeker dat als ik alles over mocht doen, ik bepaalde zaken anders zou aanpakken, verantwoordelijker, minder impulsief... Maar ik heb mezelf en mijn familie onderhouden sinds mijn dertiende en ik zou nog liever doodgaan dan mijn moeder behandelen zoals hij Hildy behandelde. Als een slaaf.’

‘Hij heeft het dus niet lang uitgehouden in Californië?’ vroeg Brenna.

Hij schudde zijn hoofd. ‘Een paar jaar maar. Is zelfs nog gearresteerd. Voor iets idioots, geloof ik. Een inbraak.’

‘Heeft Hildy de borgsom betaald?’

‘Dat weet ik niet, maar daar ga ik wel van uit,’ zei hij. ‘Ze is naar Californië gevlogen. Kwam terug met dat rotjong.’

Ze schudde haar hoofd.

‘Die jongeman heeft één fatsoenlijke betaalde baan in zijn hele leven gehad, als editor van pornofilms. En ik heb hem die baan bezorgd.’

Brenna keek hem vragend aan.

‘De vent die de eigenaar is van het bedrijf was me nog iets schuldig.’

‘Dat was aardig van u.’

‘Ik deed het voor zijn moeder, niet voor hem. Sommige mensen worden geboren met een arbeidsethos. Anderen moet je dwingen.’ Hij staarde weer uit het raam en schudde zijn hoofd. ‘Wilt u weten wat de echte reden is dat ik hem dat geld heb geleend?’ Hij keek Brenna aan.

‘Ik denk niet omdat u hem beschouwde als een goede investering.’

Hij snoof verontwaardigd. ‘Inderdaad, juffrouw Spector. U bent grappig.’

Brenna wachtte.

‘Dat geld wilde hij voor een of andere belachelijke camera. Hij zei dat hij werkte aan een project dat de wereld zou veranderen. Geloof me, daar had ik net zo veel vertrouwen in als in die filmopleiding.’

‘Dacht u dat hij in staat zou zijn u terug te betalen?’

‘Nee.’

‘Maar waarom dan?’ vroeg Morasco.

Pokrovsky grijnsde en Brenna zag opeens een glimp van het gezicht op de politiefoto: scherp, hard en meedogenloos. ‘Ik heb het aan hem geleend,’ zei hij, ‘juist omdat ik wist dat hij niet in staat zou zijn me terug te betalen.’

‘En u verheugde zich al op de bestraffing,’ zei Brenna.

‘Dat zijn uw woorden,’ zei hij. ‘Niet de mijne.’

 

Toen ze naar beneden liepen, naar het appartement van Hildy, wendde Brenna zich tot Morasco. ‘Wie is er zo gek om geld te lenen van die vent?’ fluisterde ze.

‘Hetzelfde type dat met vijfenveertig zijn moeder de was laat doen.’

‘We weten niet of ze zijn was nog doet.’

‘Oké dan,’ zei Morasco. ‘Dan zeg ik: zo’n type dat met tweeënveertig van de filmacademie af moet, wordt gearresteerd voor inbraak en een schuld aangaat van vijfentwintigduizend dollar bij die vent omdat hij denkt dat hij een dure camera nodig heeft om een naakte schaduw te filmen...’

‘Goed, goed.’ Brenna keek hem aan. ‘Trouwens, ik weet niet of ze je dat bij criminologie hebben verteld, maar honderdjarige gangsters zijn niet altijd geloofwaardige getuigen.’

Morasco haalde zijn schouders op. ‘Ik geloofde hem.’

Inmiddels stonden ze voor de deur van Hildy. Toen Brenna aanklopte, deed ze zo snel open dat ze bijna naar binnen viel.

‘Heeft hij Robbie iets aangedaan?’ zei Hildy. ‘Is hij de reden dat Robbie is verdwenen?’

‘Alles is in orde, mevrouw Tannenbaum,’ zei Morasco.

‘Dat is niet waar,’ zei ze. ‘U kent meneer Pokrovsky niet. Hij is... Hij bedoelt het goed, maar hij kan net zo gemakkelijk... Wat heeft hij tegen u gezegd?’

Brenna legde een hand op haar schouder. ‘Niets waaruit ik zou kunnen afleiden dat hij enig idee heeft waar je zoon is.’

‘Weet je het zeker?’

‘Ja,’ zei Brenna. Hoewel dat niet zo was. Op dit moment was Brenna nergens meer zeker van. ‘Hildy?’

‘Ja?’

‘Waarom heb je me niet verteld dat Robbie ooit is gearresteerd?’

‘Eh... wat?’

‘Volgens meneer Pokrovsky is hij gearresteerd in Californië. Jij hebt zijn borgsom betaald.’

Hildy staarde Morasco aan. ‘Waar heeft ze het over?’

‘Een vrij lichte aanklacht. Inbraak?’

Hildy’s schouders ontspanden zich. ‘O, dát.’ Ze keek Brenna aan. ‘Dat is jaren geleden en het stelde niks voor.’

Brenna keek haar aan. ‘Het was een arrestatie.’

‘Het was een schelmenstreek.’

‘Een schelmenstreek?’ zei Morasco.

‘De huiseigenaar heeft niet eens aangifte gedaan. Het was een leraar van de filmacademie. Robbie heeft niets gestolen. Het was meer een brutale grap dan iets anders. En bovendien was het niet Robbies schuld. Het was de schuld van zijn vriend.’

‘Zijn vriend?’

‘Een van zijn klasgenoten.’ Ze kneep haar ogen tot spleetjes. ‘Een slechte invloed.’

‘Heb je die vriend ooit ontmoet?’

‘Eén keer maar,’ zei ze. ‘Ik ben naar Californië gevlogen, misschien een maand nadat Robbie naar de filmacademie was vertrokken. Ik wilde weten hoe hij het maakte. Toen ik aankwam in zijn appartement, was die vriend daar.’ Ze peuterde aan een vingernagel.

‘Wat voor iemand was hij?’

‘Geloof je in eerste indrukken?’

Dat deed Brenna niet. Als iemand die zich letterlijk elke eerste indruk herinnerde die ze als volwassene had gehad, wist ze zeker dat die betekenisloos zijn.

‘Ik wel,’ zei Morasco, wat Brenna deed denken aan haar eerste indruk van hem: 16 oktober 1998. Brenna belde hem over de verdwijning van een klein meisje, een meisje dat veel jonger was dan Clea was geweest, maar toch... Morasco was nog een stem aan de telefoon, heel zakelijk...

‘Met inspecteur Morasco. Wat kan ik voor u doen?’

‘Ik... ik hoorde in het nieuws iets over een blauwe auto.’

‘Met wie spreek ik?’

‘Mijn naam is Brenna Spector. Ik heb vroeger als privédetective aan de zaak gewerkt.’

‘Oké. Maar weet u, die informatie had nooit bij de pers terecht mogen komen.’

‘Ik ben juist blij dat het is gebeurd, want...’

‘Het was onjuiste informatie.’

‘Onjuist?’

‘Ja, een valse tip.’

‘Dus... u beweert dat ze niet in een blauwe auto is gestapt?’

‘We zijn niet op zoek naar een blauwe auto. Maar bedankt voor het bellen. Klik.

‘Zo’n kouwe kikker, denkt Brenna. Wat een eikel.

Brenna hoorde Morasco haar naam zeggen, wat haar terugbracht naar de kamer, waar de twee haar aankeken. ‘Sorry,’ zei ze. ‘Dat heb ik even niet gehoord.’

‘We zeiden dat we je allebei onmiddellijk vertrouwden,’ zei Morasco.

Brenna glimlachte naar hem. Niet onmiddellijk. Elf jaar later. Alleen weet jij dat niet meer. Ze keek naar Hildy. ‘Maar als ik het goed begrijp was dat niet zo met Robbies vriend.’

Ze schudde nogmaals haar hoofd. ‘Hij gaf me een naar gevoel. Ik wilde Robbie daar weghalen en ervoor zorgen dat hij die jongen nooit meer zou spreken.’

‘Dat was voor de arrestatie.’

‘Ja,’ zei ze. ‘Die was pas twee maanden later. Ik wist dat het de schuld was van Robbies vriend. Ik wist dat hij hem had opgestookt. Robbie brak in dat huis in omdat hij dat had gezegd. En toen, toen Robbie hem nodig had, deed die... die jongen alsof hij mijn zoon nooit had ontmoet. Hij zei tegen de docent dat Robbie loog over die streek, en dat brak zijn hart. Daardoor is hij van school afgegaan. Toen Robbie thuiskwam, was hij... was hij zo... O, ik wou dat ik dat vreselijke jong nooit had ontmoet.’

Brenna kon Morasco niet aankijken, kon zichzelf niet toestaan na te denken over de vele vragen die door haar hoofd speelden - vragen die ze niet aan Hildy durfde te stellen uit angst die arme, misleide vrouw van zich te vervreemden zodat ze nooit het ene antwoord zou krijgen dat ze echt nodig had. Hij had een vriend. Robin Tannenbaum, met niemand op de foto te zien behalve zijn moeder en zijn overleden vader, alleen op de foto op zijn eigen afstudeerfeestje, communiceerde via internet met een schaduw... Drie jaar geleden had hij oen echte vriend van vlees en bloed gehad.

‘Hildy,’ zei Brenna. ‘Hoe heet die vriend van Robbie?’

Een blik van afkeer kroop in Hildy’s grote ogen. ‘Robbie spreekt hem niet meer,’ zei ze. ‘Zelfs als die jongen zou bellen, wat hij niet heeft gedaan, zou Robbie nooit...’

‘Maar toch.’

Ze keek op naar Brenna, met samengeknepen mond, ademend alsof ze zich wilde wapenen tegen het geluid van zijn naam. ‘Shane Smith,’ zei ze.

 

Eenmaal buiten sms’te Brenna de naam van Shane Smith naar Trent, plus de naam van de filmacademie waar Hildy’s zoon drie jaar geleden drie maanden op had gezeten, de School of the Moving Image in Los Angeles. Tannenbaums vriend van de filmschool, typte ze. Zoek alles wat je kunt vinden over hem en die 2. Brenna’s gewonde oog stak vanwege de felle zon. Ze zette net haar zonnebril op toen Trent antwoordde: Al bezig.

Als hij iets belangrijks op Tannenbaums computer had gevonden, had Trent al wel ge-sms’t, gebeld of gemaild, maar Brenna vroeg het hem toch.

Alleen fantastische porno. Wel geprobeerd zijn e-mail te hacken.

Goed. Terwijl ze het mobieltje in haar zak liet glijden, voelde ze zich terugkeren naar gistermiddag, de paniek die haar beving toen Trent het stuur omdraaide, het vertraagde omslaan van de auto die tot stilstand kwam, en de airbag stoot in haar gezicht. Ze ademt nog steeds. Brenna hoort gekreun achter haar, Bo of Diddley, ze weet het niet, wat maakt het uit, en dan denkt ze aan Trent... Trent, o god, Trent, ik maak ze af, dat zweer ik, als ze je iets hebben aangedaan maak ik ze af met mijn blote handen...

Een auto raasde voorbij en bracht Brenna terug in het heden. Ze viste haar telefoon weer uit haar zak en sms’te Trent nogmaals: Zorg goed voor jezelf.

Hij antwoordde: Daar is porno voor bedoeld.

Brenna trok een gezicht. ‘Dat hoef ik niet te weten,’ fluisterde ze.

‘Hoe gaat het met Trent?’ vroeg Morasco.

‘Weer helemaal de oude.’

‘Een zegen en een vloek.’

‘Precies.’

Morasco opende het portier van zijn auto. ‘Ik kan dat arrestatie-rapport voor je inkijken,’ zei hij.

‘Denk je dat het er nog is?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik betwijfel of Tannenbaum dat kon laten verwijderen vanwege een baantje als porno-editor.’ Hij startte de auto.

Brenna kreeg nog een sms’je en keek naar haar telefoon. Eindelijk. ‘De garage.’ Ze draaide zich naar Morasco. ‘Vind je het erg om me daar af te zetten? Mijn auto is klaar...’ De uitdrukking op zijn gezicht deed haar de rest van de zin inslikken: dezelfde gepijnigde, medelijdende uitdrukking die hij de afgelopen dagen zo vaak had vertoond, de Lula Belle-uitdrukking...

Ze herinnerde zich dat ze achter haar computer zaten, twee dagen geleden, hoe Lula Belle dezelfde woorden had gezegd die Maya gisteravond had uitgesproken, en ze sprak die woorden nu ook uit. Lula Belles woorden. Maya’s woorden. De woorden van Brenna’s moeder. Ze kon het niet tegenhouden. ‘Ze heeft aangeboren destructieve neigingen.’

Morasco sloot even zijn ogen, en deed ze toen weer open. ‘Je weet het,’ zei hij.

‘Maya heeft het me gisteren verteld.’

‘Heeft Maya dat gehoord?’

‘Ze vertelde me dat mijn moeder dat altijd zegt.’

‘Jezus.’

‘Mijn moeder heeft dat tegen jou gezegd, nietwaar? Op 9 november.’

‘November...’

‘Toen we bij haar gegeten hebben. Voordat...’ Ze keek weg en staarde uit het raampje. ‘Voor O’Donnell’s. Het parkeerterrein.’

‘Ja. Toen heeft ze het gezegd.’

Brenna haalde diep adem en blies die langzaam weer uit. ‘Waarom heb je me dat niet verteld, Nick? Toen je voor het eerst naar die download keek, waarom heb je toen...’

‘Ik wilde je niet kwetsen.’

‘Wat?’

‘Jij hebt niet het vermogen iets in je geest te blokkeren. Als ik jou iets vertel, blijf je je het herinneren, of je dat nou wilt of niet. En jouw moeder die mij zegt...’ Hij schraapte zijn keel. ‘Ik wilde niet dat het je bij zou blijven.’

Morasco startte en trok op. Brenna keek een tijdje naar hem. Hij bleef strak voor zich uit kijken. De mond op zo’n manier gesloten alsof hij nooit een woord had gezegd en dat ook nooit meer zou doen. Over ontwijkend gesproken. ‘Ik ben niet van suiker, weet je,’ zei ze uiteindelijk.

‘Kennelijk.’

‘Ik bedoel: als je me had verteld dat mijn moeder dat tegen jou had gezegd, had ik dat wel aangekund.’

Morasco hield zijn blik op de weg. ‘Je moeder heeft me verteld dat je vader gek was.’

Brenna sloeg haar ogen ten hemel. ‘Dat moet immers wel? Iemand die ons zomaar in de steek laat.’

‘Ik weet niet of ze het zo bedoelde.’

‘Ze is boos op hem. Ze is al tweeënveertig jaar boos op hem. Wie weet hoe ze iets bedoelt?’

Hij zuchtte diep. ‘Ze heeft het dus ook tegen Maya gezegd. Dat is... vreselijk.’

Brenna haalde haar schouders op. ‘Maya heeft mijn vader nooit gekend. Jezus, zelfs ik kan me hem nauwelijks herinneren.’ Een beeld ging door haar heen: haar vader, huilend op het stuur. Een fragment uit een droom. Of was het een herinnering?

‘Ik heb het niet over je vader,’ zei Morasco.

‘Maya heeft Clea ook nooit gekend,’ zei Brenna. ‘En geloof me, toen ik zo oud was als zij, heb ik dingen over Clea op school gehoord die veel erger waren dan het erven van destructieve neigingen.’

Morasco keek haar aan. ‘Je moeder zei dat over Clea tegen Maya?’

‘Ja.’ Brenna fronste haar wenkbrauwen. ‘Heeft ze tegen jou niet hetzelfde gezegd?’

Hij richtte zijn blik weer op de weg.

‘Was dat niet waartegen je me wilde beschermen?’ zei Brenna, maar terwijl ze het vroeg begreep ze het. De feiten ontvouwden zich met grote snelheid, als een versnelde fotoreeks van een bloeiende bloem. De afstand tussen hen de afgelopen weken, de droevige manier waarop hij haar had aangekeken als hij dacht dat ze het niet zag...

‘Mijn moeder heeft dat tegen jou over míj gezegd.’

Ja.

‘Ze zei tegen jou dat ik gek ben en dat van mijn vader heb geërfd. Ze zei dat ik degene ben met aangeboren destructieve neigingen. Niet Clea.’

‘Ja.’ Zijn stem was nauwelijks meer dan een fluistering.

Brenna sloot haar ogen en het was weer 9 november. De vier biertjes maakten haar duizelig en ze voelde de borst van Morasco tegen de achterkant van haar jas terwijl zij steun bij hem zocht, op zoek naar het parkeerterrein bij O’Donnell’s. Ze voelde weer de koude nachtlucht op haar gezicht en zijn lippen tegen haar slaap, het ruisen van haar bloed en weer sprak ze over Maya, het gemuteerde haaienmeisje dat nog tanden wisselde op dertienjarige leeftijd, ze struikelde over haar woorden. Ze hoorde Nick lachen en voelde hoe ze zich naar hem omdraaide, voelde de warmte die zijn lichaam uitstraalde die nacht, zijn kriebelige trui... En hoe ze had gedacht dat ze precies wist wat hij van plan was...

Ze draait zich naar zijn gezicht en voelt zijn vingertoppen in haar nek en rond haar heupen, en zijn lippen... ja, zo, precies zoals lippen moeten zijn, en ze leunt tegen hem aan. Het is zo gemakkelijk, als smelten...

Hij kust haar en zijn lippen zijn zo zacht, en ze brengt haar handen naar zijn gezicht en voelt de botten onder zijn warme huid, de stoppels op zijn wangen. Haar lichaam geeft toe en voor even is ze hier... hier en nu, en het is volmaakt... En toen was het 25 juni 1994 op het dak van haar appartementencomplex en de smaak van champagne op Jims lippen en Jim die haar kust, zo diep, ze had het gevoel dat ze niet meer kon ademen en ze had kunnen sterven in zijn armen en dat zou ze prima hebben gevonden...

Brenna voelt hoe Jim zich losmaakt, maar het is Jim niet, het is Nick Morasco en ze staat weer op het parkeerterrein van O’Donnell’s en het is 9 november 2009. Haar maag trekt zich samen. Ze probeert: ‘Wat is er mis?’

Een emotie trekt over zijn gelaat, een droefheid. Een pijn. ‘Ik kan je maar beter naar huis brengen,’ zegt hij.

Hij weet dat ik me Jim herinnerde, denkt ze. Hij voelde me wegdrijven...

‘Gaat het, Brenna?’ zei Morasco nu, terwijl ze zijn gezicht in november zag.

Ze opende haar ogen. Ze waren al op de terugweg naar de stad, de garage was nog maar een paar minuten rijden. Ze wilde niet zeggen waar ze aan dacht, maar het moest. ‘Nick?’

‘Ja?’

‘Toen we op het parkeerterrein van O’Donnell’s stonden en jij je van mij losmaakte... Deed je dat toen omdat je dacht aan wat mijn moeder had gezegd?’

Hij staarde naar de voorruit. ‘Ja.’

Ze zuchtte. ‘Grappig. Ik heb mezelf voortdurend de schuld gegeven.’

‘Waarom zou je dat doen?’

Brenna’s telefoon trilde tegen haar heup. Ze negeerde het. Ze moesten de voicemail maar inspreken. ‘Zomaar.’

‘Het spijt me,’ zei Nick. ‘Ik had het moment niet moeten bederven door zoiets.’

‘Probeer een beetje begrip op te brengen voor mijn moeder,’ zei Brenna. ‘Die arme ziel was de enige normale van ons gezin.’

Hij gaf haar een flauw glimlachje.

‘Bovendien is haar kleindochter nog aan het wisselen terwijl ze al dertien is.’

‘Huh? Wisselen?’

Ze trok een gezicht. ‘Niets. Het was iets geks dat mijn moeder zei tijdens het eten en waar ik die avond grapjes over maakte... Jij was... eh... jij lachte...’ Om de een of andere reden voelde Brenna zich erg eenzaam. Ze keek uit het raampje. ‘Je moet de volgende afslag nemen. De garage is op de hoek van 125th en First.’

Hij knikte en een tijdje zeiden beiden niets. Nick ging van de fdr af en reed 125th Street in en daar was inderdaad de garage, aan de rechterkant van de straat. Hij reed ernaartoe en parkeerde de auto. ‘Ik zal ervoor zorgen dat je Tannenbaums arrestatierapport krijgt,’ zei hij. ‘En ik zal het politieregister van 6 oktober raadplegen om te kijken of er incidenten zijn geweest betreffende iemand met een dure camera.’

‘Bedankt.’

‘Hé,’ zei Morasco. ‘Weet je zeker dat je je goed voelt?’

‘Ik voel me prima.’ Ze stapte uit en draaide zich naar hem toe. Hij keek haar aan, zo dichtbij naast het open raampje. ‘Tot ziens.’

Hij slikte. Zijn adamsappel bewoog. ‘Pas goed op jezelf.’

Ze keek hoe hij wegreed, keek hoe de auto om de hoek verdween voordat ze zich haar trillende telefoon herinnerde en hem uit haar zak trok. Een voicemailbericht, een nummer dat ze niet eerder had gezien. Brenna wilde het net checken toen er opnieuw werd gebeld, door hetzelfde nummer. ‘Ja?’

De stem van een man. Jong, zakelijk. ‘Mevrouw Spector?’

‘Hmm?’

‘Rechercheur Tim Waxman van het vijfentwintigste districtsbureau. Ik vroeg me af of ik u persoonlijk zou kunnen spreken.’

‘Over...’

‘Een kennis van u.’

Een van de monteurs liep op haar toe, maar ze stak afwerend een hand op. ‘Een kennis?’

‘Hij heeft gistermiddag rond vijf uur met zijn mobieltje naar uw huis gebeld.’ Brenna keerde terug naar haar huis, met de telefoon tegen haar oor gedrukt, de blik van haar ex-man in haar rug...

‘Ludlow.’ Ze slaakte een zucht in de telefoon. ‘Wat heeft hij nu weer uitgespookt?’

De rechercheur sprak niet meteen en Brenna werd zich bewust van het lawaai op de achtergrond - mompelende stemmen, een krakende politieradio, een sirene loeiend in de verte...

‘Zou u naar hotel MoonGlow willen komen, mevrouw Spector?’ zei Waxman. Hij ratelde het adres af. ‘Ik heb een paar vragen voor u.’