4

Waar is Laura?

Nu kwamen er allerlei stemmen uit het publiek.

“Hé, waar blijft dat meissie nou!”

“Hé, je kan het niet, hè?”

“Wel meisjes laten verdwijnen, hè? Maar verschijnen, ho maar!”

“Me geld terug…” joelde een dikke juffrouw.

Abeltje stond daar maar zo’n beetje onnozel op het grote toneel naast het wonderkabinet. Hij wist niet wat hij doen moest. Hij keek eens naar meneer Tump en juffrouw Klaterhoen, die daar op de tweede rij zaten.

Meneer Tump kauwde op zijn sigaar. Klaterhoen schuifelde zenuwachtig heen en weer.

Maar die arme professor Pinsky was er het ergst aan toe. Blijkbaar was hij echt ontdaan. Als een warhoofdige kip liep hij handenwringend het toneel over en weer terug. En eindelijk riep hij: “Dames en heren. De voorstelling is afgelopen. Wilt u zo goed zijn, de tent de verlaten.”

Maar toen werd het publiek echt nijdig.

“Wat denk je wel!” riepen ze boos. “Eerst geld betalen en dan d’r uit gestuurd worden. Voordat de dame weer verschenen is. Niks hoor.”

“Ons geld terug!” riepen anderen.

“Aan de kassa buiten,” zei de professor, “zal uw entreegeld worden terugbetaald. Maar verlaat u nu de tent. Het is uit. Er komt niets meer, horen jullie!” riep hij doodzenuwachtig.

Mompelend ging het publiek naar buiten. Allemaal, behalve meneer Tump, juffrouw Klaterhoen en natuurlijk Abeltje, die nog steeds op het toneel stond.

Buiten hoorde men de mensen elkaar verdringen en schreeuwen voor de kassa, om het geld terug te ontvangen.

“En?” zei meneer Tump. Hij stond tegenover de professor en keek hem dreigend aan.

“En?” zei hij nog eens.

De professor haalde zijn schouders op. Zijn katersnor trilde nerveus. Hij bibberde trouwens helemaal.

“Ja hoor ‘s eventjes,” zei juffrouw Klaterhoen. “Wou u met dat gebaar beweren, dat u niet weet waar onze Laura is?”

“Ja. Ik bedoel nee,” zei de professor bevend. Er waren tranen in zijn ogen. Hij was blijkbaar bang. Gewoon bang. “Ik sta voor een raadsel,” zei hij. “De truc is zo eenvoudig. Wanneer het meisje binnen is, en er wordt aan het gouden koord getrokken, dan schuift er een paneel van links naar rechts. Het meisje komt dan hier, rechts in een klein hokje te zitten. De deuren gaan weer open en het kabinet is leeg. En door die spiegels lijkt het even groot als het was. Ziet u…het is een heel systeem van spiegels. Maar als er dan aan het zilveren koord wordt getrokken…zo…kijk maar…dan gaat dat paneel weer terug, en het meisje staat weer gewoon midden in het kabinet.”

“Ja,” zei Klaterhoen. “Dat kan allemaal wel wezen. Maar waar is ze dan nu? Waar zit ze? Laat mij er ‘s kijken achter al die spiegels en panelen.”

Klaterhoen stapte in de kast en gluurde achter deuren, spiegels en panelen. “Niets,” zei ze.

Meneer Tump deed een paar passen voorwaarts en stond recht tegenover de professor.

“Kijk ‘s hier, man,” zei hij. “Jij hebt onze Laura weggetoverd. Zeg op, waar is ze, waar is ze? Als je haar niet onmiddellijk te voorschijn brengt, halen we de politie.”

Professor Pinsky huilde nu werkelijk.

Hij viel op zijn knieën en strekte zijn handen bezwerend uit. “Geloof me toch…” smeekte hij. “Ik weet het niet. Altijd is deze truc goed gegaan. Nooit was er iets aan de hand. Ik sta zelf voor een groot raadsel.”

“Vooruit, zeg op,” riep meneer Tump dreigend. “Waar is ze!”

“Niet slaan,” riep de professor. “Niet slaan, asjeblief. O lieve, goeie mensen…laten we liever eens overal gaan zoeken…haal toch de politie niet…”

Intussen was Abeltje op z’n eentje al aan het zoeken gegaan. Hij had de hele kast onderzocht. Tussen twee panelen vond hij een paar zwart-en-witte haartjes van Sam, het konijn. Maar verder was er niets te bespeuren. Het was, alsof Laura werkelijk in de lucht was opgelost…een klein doorzichtig wolkje geworden was…

“Ik ga naar de politie,” zei Klaterhoen resoluut. “Ik laat me niet onder mijn ogen m’n pleegdochter ontvoeren.” En ze ging.

“Nee, nee,” jammerde de goochelaar. “Wacht nou toch nog even.” Hij greep zich vast aan haar rokken…hij viel weer op zijn knieën voor haar. Maar ze schudde hem van zich af. “Blijf jullie hier,” zei ze bevelend tegen Abeltje en meneer Tump. “Houdt hem in de gaten, die moordenaar.”

En ze ging. Ze liep dwars door de woelige kermis, ze liep het bordes op van het politiebureau en wandelde regelrecht in de armen van de agent Derks.

“Aha!” riep hij. “Met u heb ik nog een appeltje te schillen.”

“Wat appeltje!” zei Klaterhoen buiten adem. “Niks appeltje, het gaat hier om iets heel anders. Mijn pleegdochter is weggetoverd!”

“Allemaal smoesjes om eraf te komen, hè?” zei de agent dreigend. “Maar ik trap er niet in. U krijgt een bekeuring wegens het in het publiek laten optreden van een minderjarig persoon! En u krijgt nóg een bekeuring wegens een samenscholing met ouden van dagen, zingende ouden van dagen nog wel, op het marktplein.”

“Och man,” zei Klaterhoen woedend, “luister nou toch wat ik je vertel! Mijn pleegdochter…u moet direct…”

“Direct moeten we niks,” zei Derks. “Allereerst de bekeuringen. Uw naam?” Maar Klaterhoen had zich omgedraaid en liep het bordes af.

Ze had genoeg van de politie.

Toen ze terugkwam, en de tent binnenging van de grote illusionist professor Pinsky, zat deze man op een bankje en meneer Tump en Abeltje zaten aan weerszijden van hem en waren bezig hem te troosten.

“Kom kom,” zei meneer Tump. “Dat meisje zal wel terugkomen. We zullen haar wel vinden. U kunt het niet helpen. Wij geloven u, professor.”

“Juist,” zei Abeltje, “we moeten ons best maar doen. En misschien staat ze straks vanzelf voor ons neus. Ha, Klaterhoen! Wat zei de politie?”

“De politie,” zei juffrouw Klaterhoen minachtend. “De politie bestaat alleen uit Derks. En Derks is een prul. En ik wil met Derks niets te maken hebben.”

Toen keek ze Abeltje plotseling aan en ze bekeek hem peinzend en vorsend.

“Weet je, wat het is?” zei ze met een vreemde stem. “Jij hebt het gedaan, Abeltje. Jij bent het! Als jij op een knopje drukt, gaan we allemaal de lucht in. Als jij ergens aan trekt, verdwijnt er een van ons…als jij maar ergens aan trekt of ergens tegen drukt…dan gebeuren de vreemde dingen…”

“Maar…” stotterde Abeltje en hij kreeg een vuurrode kleur. “Maar ik heb toch echt alleen maar aan die twee koorden getrokken en dat moest ik toch ook? Ik kan het toch niet helpen, dat ze verdwenen is?”

“Ach schei toch uit,” zei meneer Tump. “Natuurlijk kan hij het niet helpen, Klaterhoen. Trek je er maar niks van aan, hoor jongen. Onze Laura komt wel weer terug. Uit zichzelf komt ze terug, zal je zien. Zo meteen gaat dat gordijn van de tent open en daar staat ze, zal je zien.”

Ze keken allemaal naar de deuropening, maar er stond niets. Er kwam ook niets.

En toen voelde Abeltje een huivering. Een koude, kille huivering als een soort straaltje over zijn rug. Hij voelde ineens dat er iets griezeligs was in deze verdwijning, iets heel, heel griezeligs…