5

1

Toen Tesla Palomo Grove uitreed, leek het of ze wakker werd na een zware slaap waarin een droomonderwijzer haar had geleerd dat het hele leven uit dromen bestaat. Van nu af aan zou er voor haar geen duidelijk verschil meer tussen zin en onzin bestaan, geen arrogante veronderstelling dat de ene gebeurtenis op werkelijkheid berustte en de andere niet. Ze bedacht tijdens het rijden dat ze misschien wel in een film leefde. Nu ze erover nadacht, was dat geen gek idee voor een scenario: het verhaal van een vrouw die tot de ontdekking kwam dat de menselijke geschiedenis alleen maar een grote familiesaga was, ge­schreven door het onderschatte team Gen en Kans en werd bewaakt door engelen, vreemdelingen en mensen in Pittsburgh die er toevallig op hadden afgestemd en er nu verder aan vastzaten. Misschien zou ze dat verhaal schrijven als dit avontuur goed en wel voorbij zou zijn. Maar het zou nooit voorbij zijn, nu niet meer. Dat was een van de gevolgen van het op deze manier tegen de wereld aankijken. Ze zou de rest van haar leven doorbrengen - leuk of niet - in afwachting van het volgende wonder en terwijl ze wachtte zou ze het in haar ver­beelding uitvinden om zichzelf en haar gehoor als het ware tot waak­zaamheid te prikkelen.

De rit verliep rustig, althans tot Tijuana, en dat gaf haar veel tijd om over dit soort dingen na te denken. Maar toen ze eenmaal de grens over was, had ze al haar aandacht nodig voor de landkaart die ze had gekocht en had ze geen tijd meer om alles verder op een rijtje te zetten en te overwegen hoe het verder zou gaan. Ze had de instructies van Fletcher goed onthouden en samen met de kaart bewezen ze haar goede diensten. Ze was nog nooit eerder op het schiereiland geweest en was verbaasd dat het zo verlaten was. In deze omgeving konden de mens en zijn werk weinig hoop koesteren zich staande te houden. Dat deed haar vermoeden dat de ruïne van de missiepost wel weggespoeld zou zijn tegen de tijd dat ze zou aankomen of in de Grote Oceaan gesleurd zou zijn, die ze steeds duidelijker kon horen naarmate haar weg dichter langs de kust liep.

Ze had het helemaal mis. Toen ze om de heuvel reed die Fletcher haar had beschreven, was het meteen duidelijk dat de missiepost Santa Ca- trina nog helemaal intact was. Het gaf haar een vreemd gevoel in haar maag. Over een paar minuten zou ze voor een gebouw staan waar een episch verhaal was begonnen, waar ze slechts een fragmen­tarisch beetje van kende. Aan een christen zou Bethlehem misschien dezelfde gevoelens ontlokken. Of Golgotha.

Ze vond het geen spookachtige omgeving. Integendeel. Hoewel het gebouw van de missiepost niet herbouwd was - de weggeblazen brokstukken lagen nog steeds over een groot gedeelte van de omge­ving verspreid - had iemand het blijkbaar voor verder verval be­hoed. De reden daarvoor werd pas duidelijk toen ze haar auto een eindje van het gebouw vandaan had geparkeerd en te voet verder ging over het stoffige pad. De missiepost, die voor heilige doeleinden was gebouwd, was verlaten en daarna hadden er zaken plaatsgevonden die de ontwerpers beslist heidens gevonden zouden hebben en nu was het wederom geheiligd.

Hoe dichter ze bij de verbrokkelde muren kwam, hoe meer bewijzen hiervan ze zag. Ten eerste de bloemen die in slordige bosjes en kran­sen en schitterende kleuren in de heldere zeelucht tussen de verspreid liggende stenen lagen.

Ten tweede en indringender waren er de kleine huiselijke dingetjes - een brood, een kan, een deurknop - omwikkeld met beschreven stukjes papier die in zo'n overdaad tussen de bloemen lagen dat ze nauwelijks een stap kon doen zonder erop te trappen. De zon begon nu onder te gaan, maar het ondergaande rood versterkte alleen maar de indruk dat deze plek achtervolgd werd door geesten. Ze passeerde de brokstukken zo stil als ze maar kon uit angst de eigenaren, mense­lijk of niet, te storen. Als er wonderlijke wezens in Ventura County waren (die schaamteloos en wel over straat liepen), was het dan niet logisch dat er in dit eenzame stukje land wonderdoeners zouden zijn? Wie het ook mochten zijn en in wat voor vorm (als ze die al hadden) ze zich openbaarden, ze probeerde er niet eens naar te raden. Maar als de hoeveelheid giften en smeekbedes die hier voor haar voeten la­gen iets duidelijk maakten, was het wel dat gebeden hier beantwoord werden.

De bosjes bloemen en de boodschappen die buiten de missiepost la­gen waren aangrijpend genoeg, maar wat er binnen lag, was nog roe­render. Ze stapte door een gat in een van de muren een stille menigte van portretten binnen: tientallen foto's en schetsen van mannen, vrouwen en kinderen die samen met een stukje stof aan een steen of aan een schoen waren vastgemaakt, zelfs aan brillen. Buiten had ze door giften heen gewandeld. Dit waren dingen waar een jachthon­dengod aan moest snuffelen. Ze behoorden toe aan vermiste perso­nen, hierheen gebracht in de hoop dat de krachten de verlorenen te­rug naar een bekende weg zouden leiden en hen zo thuis zouden bren­gen.

Plotseling voelde ze zich een indringster zoals ze daar in het gouden licht van de ondergaande zon deze verzameling stond te bekijken. Ui­tingen van devotie hadden haar maar zelden geboeid. De gevoelens waren te zelfvoldaan in hun zekerheid, de beelden te retorisch. Maar deze eenvoudige uitstalling raakte een snaar waarvan ze had gedacht dat hij verdoofd was door al het schijnheilige gehuichel. Ze herinner­de zich hoe ze zich de eerste keer met Kerstmis had gevoeld nadat ze na vijf jaar zelf gekozen verwijdering weer in de schoot van haar fa­milie was teruggekeerd. Het was niet zo claustrofobisch geweest als ze had gevreesd, maar tegen middernacht op kerstavond toen ze over Fifth Avenue liep, ontnam een vergeten gevoel haar de adem en bracht haar in een tel tot tranen: eens had ze geloofd. En dat geloof was van binnenuit gekomen. Niet aangeleerd of geïndoctrineerd, het was er gewoon. De eerste tranen waren van dankbaarheid geweest voor de heerlijkheid het geloof weer te kennen, de rest was uit ver­driet geweest dat het net zo snel weer was verdwenen als het was ge­komen, als een geest die door haar heen was gegleden en was wegge­gaan.

Maar dit keer ging hij niet meer weg. Dit keer raakte het haar heviger toen de zon haar kleur verdiepte en in zee gleed. Haar dromerij werd verbroken door het geluid van iemand die vanuit de ruïne bewoog. Verschrikt liet ze haar versnelde hartslag eerst even een beetje tot rust komen voor ze vroeg: 'Wie is daar?' Er kwam geen antwoord. Voorzichtig waagde ze zich langs de muur met verloren gezichten en door een deur zonder sponningen naar een tweede kamer. Er waren twee ramen, net ogen in de stenen waardoor de ondergaande zon twee rode stralen liet vallen. Ze had niet ver­wacht dat instinct het gevoel zou ondersteunen, maar ze twijfelde er niet aan dat dit de heiligste plek in de tempel was. Hoewel er geen dak was en de oostelijke muur zwaar gehavend, leek de plek geladen, alsof krachten zich daar de afgelopen jaren hadden opgehoopt. Het was blijkbaar in Fletchers tijd in de missiepost een laboratorium ge­weest. Er waren overal omgegooide tafels, het instrumentarium dat ervan af was gevallen was blijkbaar blijven liggen waar het was neer­gekomen. Noch de offerandes, noch de portretten hadden dit beeld van een plek die behouden was gebleven teniet kunnen doen. Hoewel er zand rond het meubilair was gewaaid en er hier en daar groene sprietjes te voorschijn kwamen, was het vertrek nog steeds zoals het was geweest: een getuigenis van een wonder of voor het einde daarvan.

De beschermer van het heiligdom stond in de verste hoek van Tesla vandaan, achter de zuilen van het raam. Ze kon hem niet goed zien. Ze zag alleen dat hij of gemaskerd was of dat hij zulke brede trekken had dat het leek of hij een masker droeg. Geen enkele ervaring tot nu toe had haar voor haar veiligheid doen vrezen. Hoewel ze alleen was, voelde ze geen angst. Dit was een heiligdom, geen plek voor ge­weld. Bovendien kwam ze in opdracht van de godheid die hier eens in deze zelfde kamer had gewerkt. Ze moest met deze gezagdrager spreken.

ik heet Tesla,' zei ze. ik ben door dr. Richard Fletcher gestuurd.' Ze zag de man in de hoek op de naam reageren met een langzame beweging van zijn hoofd, toen hoorde ze hem zuchten. 'Fletcher?' vroeg hij. 'Ja,' antwoordde Tesla. 'Ken je hem?'

Het antwoord was een andere vraag verpakt in een zwaar Latijns- Amerikaans accent. 'Ken ik jóu?'

ik zei al,' zei Tesla. 'Dat hij me hiernaar toe heeft gestuurd. Ik ben gekomen om te doen wat hij me heeft gevraagd te doen.' De man liep een stap bij de muur weg, ver genoeg om nu door zon­nestralen beschenen te worden. 'Kon hij zelf niet komen?' zei hij.

Tesla had een paar ogenblikken nodig om antwoord te geven. Het beeld van de zware wenkbrauwen van de man en zijn stompe neus hadden haar gedachten aan het tollen gebracht. Eerlijk gezegd had ze nog nooit eerder in haar leven zo'n lelijk gezicht gezien. 'Fletcher leeft niet meer,' antwoordde ze na een ogenblik, enerzijds vol afschuw, anderzijds overwegend hoe ze het woord dood kon ver­mijden. De vermoeide trekken tegenover haar werden verdrietig; iets in hun elasticiteit maakte bijna een karikatuur van die emotie, ik was hier toen hij wegging,' zei de man. ik heb hier gewacht tot. . . hij zou terugkomen.'

Zodra hij haar deze informatie had verstrekt, wist ze wie hij was. Fletcher had haar verteld dat er een levend overblijfsel van het Grote Werk zou kunnen zijn. 'Raul?' vroeg ze. 

De diepliggende ogen gingen wijd open. Het wit was niet te zien. 'Je kent hem inderdaad,' zei hij en deed een nog snellere stap in het licht waardoor zijn trekken zo duidelijk belicht werden dat ze hem nauwe­lijks meer kon blijven aankijken. Ze had ontelbare malen wezens op het scherm gezien die welbeschouwd gemener waren dan deze - en de nacht tevoren was bloedig geweest door een wezen van nachtmer­rieachtige oorsprong - maar de tekenen van verwarring van deze kruising bracht haar meer van streek dan wat ze ooit eerder had ge­zien. Het was zo bijna menselijk, maar haar gevoel bedroog haar niet. De reactie leerde haar iets, maar ze wist niet precies wat. Ze zet­te de les opzij voor dringender zaken.

ik ben gekomen om de laatste resten van de Nuntius te vernietigen,'

zei ze.

'Waarom?'

'Omdat Fletcher dat wil. Zijn vijanden zijn er nog steeds, ook al is hij er niet meer. Hij is bang voor de gevolgen als zij hier komen en het experiment vinden.' 'Maar ik heb gewacht. . .' zei Raul.

'Het is goed dat je dat hebt gedaan. Je hebt de plek goed bewaakt.' ik ben niet weg geweest. Al die jaren niet. Ik ben hier gebleven waar mijn vader me heeft verlaten.' 'Hoe ben je in leven gebleven?'

Raul keek Tesla niet aan, maar tuurde naar de zon die bijna was ver­dwenen.

'De mensen zorgen voor me,' zei hij. 'Ze begrijpen niet wat hier is ge­beurd, maar ze weten dat ik er deel van uitmaakte. Eens waren de goden op deze heuvel. Dat geloven zij. Ik zal het je laten zien.' Hij draaide zich om en leidde Tesla het laboratorium uit. Achter de deur was een andere kamer, nog kaler en met maar één raam. Ze zag dat de muren geverfd waren. Muurschilderingen waarvan de naïeve weergave alleen maar de passie benadrukte waarmee ze geschilderd waren.

'Dit is het verhaal van die avond,' zei Raul, 'zoals zij geloven dat het gebeurd is.'

Er was hier meer licht dan in de kamer die ze verlaten hadden, maar door de duisternis kregen de afbeeldingen toch iets raadselachtigs. 'Dit is de missiepost zoals hij vroeger was,' zei Raul en wees naar een bijna symbolische tekening van de rots waar ze op stonden. 'En dat is mijn vader.'

Fletcher stond met een wit en wild gezicht in de duisternis voor de heuvel, zijn ogen twee manen. Er sprongen vreemde vormen uit zijn oren en mond die als satellieten om zijn hoofd hingen. 'Wat zijn dat?' informeerde Tesla.

'Zijn ideeën,' kwam Rauls antwoord. 'Die heb ik geschilderd.' 'Wat voor ideeën zien er zo uit?'

'Dingen die uit zee komen,' was het antwoord. 'Alles komt uit zee. Dat heeft Fletcher me verteld. In het begin is er de zee. Aan het eind is er ook de zee. En ertussenin. . .'

'De Kern,' zei Tesla.

'Wat?'

'Heeft hij je niets over de Kern verteld?'

'Nee.'

'Waar mensen gaan dromen?'

'Ik ben niet menselijk,' hielp Raul haar voorzichtig herinneren, ik ben zijn experiment.'

'Maar dat maakt je menselijk,' zei Tesla. 'Zo werkt de Nuntius toch?' ik weet het niet,' zei Raul eenvoudig. 'Wat het ook voor mij heeft gedaan, ik ben er niet dankbaar voor. Ik was als. . . aap gelukkiger. Als ik aap was gebleven, was ik nu dood geweest.' 'Zo moet je niet praten,' zei Tesla. 'Dat zou Fletcher niet prettig heb­ben gevonden.'

'Fletcher heeft me alleen gelaten,' hielp Raul haar herinneren. 'Hij heeft me zoveel geleerd dat ik weet wat ik nooit zal kunnen zijn en toen is hij weggegaan.'

'Daar had hij zijn redenen voor. Ik heb zijn vijand gezien, de Jaff. Die man moet tegengehouden worden.'

'Daar. . .' zei Raul en wees naar een plek verder langs de muur. 'Daar is Jaffe.'

Het portret was duidelijk genoeg. Tesla herkende de inhalige blik en het opgezwollen hoofd. Had Raul Jaffe in deze conditie gezien of was dit portret van de mens als monsterlijke baby een instinctieve reactie? Ze kreeg geen gelegenheid om ernaar te vragen. Raul leidde haar weer weg.

ik heb dorst,' zei hij. 'We kunnen later wel naar de rest kijken.' 'Dan zal het er te donker voor zijn.'

'Nee. Ze komen naar boven en doen kaarsen aan als de zon onder­gaat. Kom en praat een tijdje met me. Vertel me hoe mijn vader is gestorven.'