Dinsdag, 22 februari: 10-12 uur
Zo zou de hele wereld - Europa, Noord- en Zuid-Amerika, Australië, Azië, Afrika - er op een dag kunnen uitzien; een levenloze, steriele, bevroren woestijn als de aarde zich van de zon afkeerde en een uitgebluste satelliet werd. Het was als een voorproefje van de dood van het menselijk ras.
De mist, voortgedreven door een zachte bries, een verkillende stroom ijskoude lucht die regelrecht van de Noordpool kwam, was naar het zuiden getrokken, en onthulde de maanverlichte bevroren woestijn waar Beaumont en de twee hondensleden nu over trokken. Ze hadden een eindeloos uitzicht naar het westen en het noorden, dezelfde van god verlaten ijsvlakte - ijs en nog eens ijs. Zelfs in de landwoestijnen op deze wereld groeit ergens nog wel iets; er zijn geïsoleerde oases, groepjes groene bomen met warm, blauw water. Hier was niets, behalve afzichtelijk ijs - waar geen einde aan kwam.
Drukrichels doemden op in het maanlicht, een chaos van statische richels die drie tot zes meter hoog waren. Geleid door het haperende kompas van Grayson koersten ze pal west met de sleden, in de richting van Groenland op honderdvijftig kilometer afstand, Beaumont vroeg zich nog steeds af of hij het risico moest nemen pal zuid in plaats van west te koersen, zuid naar de gevaarlijkste plek ter aarde - de IJsbergdoorgang.
Sinds het verhullende mistgordijn ruim een uur geleden was opgetrokken hadden ze geen spoor van de Russen gezien. Het was mogelijk dat Papanins mannen nog in de omgeving van Doelwit-5 patrouilleerden en wachtten tot Gorow zou arriveren. Beaumont keek onder het lopen achter de slee over zijn schouder en Grayson spoedde zich naar hem toe. 'Hoe gaat het met onze eersteklaspassagier, Sam?'
'Gorow is een zeikerd,' zei Grayson onelegant. 'Hij zit nog steeds te pruilen over dat kruisverhoor dat je hem hebt afgenomen, en hij zit op Horsts slee alsof hij een keizer is. Ik zou de zwerver laten tippelen.'
'Later. Nu zou hij ons alleen maar ophouden...' Beaumont zweeg, keek snel naar de lucht. Uit het noordoosten kwam een kleine donkere stip naderbij, regelrecht op hen af. Als een lelijke vogel zweefde de stip door de donkere hemel, nog te ver weg om de trillende schijf van de wentelwiek te kunnen zien of het geluid van de motor te kunnen horen. 'Helikopter! Dekken...'
Beaumont liet zijn zweep knallen terwijl hij de waarschuwing schreeuwde en hij joeg de honden sneller op naar de beschutting van de drukrichels, terwijl achter hem Langer tegen Gorow riep dat hij van de slee moest komen en hard weglopen. De Rus tuimelde van de glijdende slee, viel op het ijs, vloekte in zijn eigen taal en struikelde toen in wanhopige haast achter hen aan. Het geluid van de motor van de naderende machine was nu te horen, een zacht geluid dat elke seconde harder werd. Beaumonts slee dook door een bres in de eerste ijsmuur en toen bevonden ze zich in een corridor waar Beaumont de slee stilhield. Langer volgde hem door de bres en Gorow probeerde hen te bereiken, maar was nog open en bloot terwijl de Russische machine naderbij dreunde. Vloekend greep Grayson de Rus en duwde hem in de beschutting van de ijsmuur. Ze wachtten en keken omhoog, terwijl de op elkaar gedrongen honden eveneens naar de lucht keken. De machine die ze niet meer konden zien vloog laag, niet meer dan zeventig meter boven het ijs, en als hij recht over hen vloog zouden ze waarschijnlijk opgemerkt worden. Tegen de muur gedrukt die vijf meter omhoog rees en met de top als een brekende golf over hen gewelfd, luisterden ze en wachtten tot de helikopter boven hen zou verschijnen. Het kloppende geluid werd harder, trilde door het ravijn waar ze zich tegen het ijs drukten. En toen kreeg Langer moeilijkheden met twee honden die begonnen te springen uit angst voor het helikopterkabaai omdat het hen deed denken aan de machine die hen naar de grens van de mistbank had gebracht. Hij gaf een van de beesten een harde klap en het dier viel naar hem uit, liet zijn tanden zien, gromde dreigend. Als de honden het ravijn instoven zouden ze zeker gezien worden. Niets is zo duidelijk vanuit de lucht zichtbaar als beweging.
Beaumont keek gespannen over zijn schouder, niet in staat zijn eigen slee te verlaten omdat zijn honden werden aangestoken door de verwarring. Hij keek verbaasd toe hoe Gorow op zijn knieën over de grond kroop, een hand uitstak en in de nek van de rebellerende hond kneep terwijl hij in het Russisch tegen hem sprak. Het dier kwam tot rust, liet zich aaien, en de tweede hond hield op met zijn gedol en keek alsof hij jaloers was op de speciale behandeling die zijn collega onderging. Toen flitste er iets over het ravijn, de schaduw van de helikopter.
Tevoren had er spanning, afwachting geheerst, nu stonden ze roerloos van angst en hielden hun adem in zonder het te beseffen. En de honden bleven eveneens roerloos staan en gaven geen kik. Ze zagen de helikopter niet - alleen de schaduw - toen vloog de machine in westelijke richting verder, van hen vandaan. 'Blijf hier tot ik terugkom,' beval Beaumont. Beschermd door de drukmuur stond hij op en liep er langs tot hij een hoog punt op de top bereikte. Hij klom behoedzaam tegen de muur op door zijn laarzen in scheuren te rammen tot hij over de rand kon kijken. Het was een goed uitkijkpunt. Voor hem rezen nog mee gekartelde richels op, lagere richels waar hij overheen kon kijken, en ongeveer een halve kilometer verder was het ijs afgevlakt. De strook glad ijs strekte zich in de verte uit als een glazen plaat, ideaal terrein om over te steken - alleen waren er Russen. Kleine groepen - hij telde er een dozijn - hadden zich met grote tussenruimten over het ijs verspreid. En het waren allemaal sleden die zich langzaam van hem verwijderden, in westelijke richting naar Groenland koersten. Enkele kilometers verderop vlogen twee helikopters over het pakijs alsof ze aan het patrouilleren waren.
De machine die over hen gevlogen was landde terwijl hij toekeek, kwam vlakbij een van de sleden neer op het vlakke ijs. De wentelwieken waren nog niet tot stilstand gekomen of de deur ging open en een golf honden stroomde naar buiten op het ijs. Mannen volgden de dieren, er werden sleden uitgeladen, en binnen enkele minuten waren de mannen bezig de honden in het gareel te gespen. De snelheid van de operatie imponeerde Beaumont. Tien minuten nadat hij voor het eerst over de rand had gekeken steeg de helikopter op, klom naar ongeveer vijfhonderd voet en vloog weg naar het noordoosten. Beaumont liet zich in het ravijn zakken, haastte zich terug naar de anderen. De ruzie laaide bijna onmiddellijk op. 'Nou, ze hebben ons goddank niet gezien,' zei Grayson. 'Ze keken niet zo erg - ze hebben alleen maar nog meer mannen en sleden gelost.' 'Nog meer?'
'Sam, op een halve kilometer naar het westen is het ijs vergeven van Russische speurploegen. Een paar zijn al een heel stuk naar het westen opgetrokken - en er vliegen helikopters boven ze.' 'Komen ze deze kant uit?'
'Op het moment trekken ze van ons weg...' 'Okay, dan sluipen we achter ze aan.'
'Dat lukt nooit. Herinner je je die brede strook glad ijs nog die we zagen toen we hier naar toe vlogen? Daar hebben ze zich op verspreid. Als we proberen daar over te steken zien ze ons. Papanin heeft de deur voor onze neus dichtgesmeten.' Grayson was slaap tekort gekomen, de herinnering aan de verschrikking van het vliegtuigongeluk was nog vers, en toen hij Beaumont aankeek begon hij zijn kalmte snel te verliezen. 'Je hebt het hartstikke mis, Keith,' zei hij zacht. 'De enige veilige weg is naar het westen. We moeten naar de kust van Groenland. Als we daar eenmaal zijn zitten we goed - de Russen kunnen Groenland niet overvallen.'
'Een volmaakt plan,' zei Beaumont sardonisch, 'behalve het bereiken van de kust van Groenland. Ik zeg je - de Russen versperren de weg...'
'We kunnen tussen die speurploegen doorglippen. Het is een grote ijsvlakte - te groot om helemaal te patrouilleren.' 'Je snapt het niet. Het gaat niet alleen om die mannen op het ijs - ze patrouilleren die vlakte vanuit de lucht...'
'Waar gaan we dan naar toe?' viel Grayson uit. 'Naar de Noordpool, verdomme? Of terug naar Doelwit-5, waar Papanin ons zit op te wachten? Naar het zuiden...'
'Naar het zuiden,' onderbrak Beaumont hem. 'Daar gaan we heen.'
Gorow, die aandachtig had geluisterd, voegde zijn bijdrage aan de toenemende spanning toe. 'Naar het zuiden? Dat is waanzin...' 'Jij bent niet uitgenodigd voor dit debat,' zei Grayson ruw. Hij wendde zich weer tot Beaumont. 'Dan zouden we regelrecht naar de rand van het ijsveld gaan, regelrecht naar de IJsbergdoorgang. Ik neem aan dat als we daar komen we de sleden zeewaardig maken en ze helemaal naar Kaap Vaarwel laten drijven?' 'Maak je niet dik,' snauwde Beaumont. 'We gaan aan boord van de ijsbreker Elroy. Die stoomt al op volle kracht door de IJsbergdoorgang - dat heb ik in Washington met Dawes geregeld voor het geval zich iets dergelijks zou voordoen.'
Grayson was verbijsterd. 'En dacht je echt dat je ook maar een sneeuwvlok van een kans zou hebben om bij dat schip te komen?' 'Jawel. Het vaart naar de tiende meridiaan en wij gaan daar heen om het op te vangen. Je zult steeds een sterretje moeten schieten om onze positie te controleren.' Nu het besluit was gevallen begon Beaumont zijn span honden te organiseren, maar Grayson was nog niet uitgesproken.
'Je zegt het op een toon alsof we een ommetje gaan maken. Dat sterretjes schieten is misschien niet nauwkeurig - dat weet je. Het zou zijn of de ene speldenknop probeert de andere speldenknop te vinden...'
'Met een beetje hulp van de wetenschap.' Beaumont wees op zijn slee. 'Vergeet niet dat we een Elliot-richtingzoeker hebben. Als we binnen bereik van de plek komen waar de Elroy moet zijn, sturen we ze een seintje met het Redifontoestel. Dan sturen zij de helikopter die ze aan boord hebben en die kan op ons baken koersen.'
'Het staat me helemaal niet aan.' Grayson keek naar Langer die zwijgend naar de woordenwisseling had staan luisteren. 'Staat het jou aan?'
'Luister, Sam...' Beaumonts stem werd harder. 'We doen het op mijn manier. We hebben het al eens gedaan toen we bij Spitsbergen een rendez-vous met de Edisto hadden.' Grayson ontplofte. 'Toen gingen we op land aan! Deze keer trekken we naar de rand van het ijsveld - daar achter is niks anders dan de IJsbergdoorgang, de oceaan...'
'Sam,' kwam Langer tussenbeide, 'vóór Keith begon te praten, wat was toen het laatste dat je van hem verteld zou hebben?'
'Dat we naar het zuiden zouden gaan...'
'Dan is dat het laatste wat Papanin van ons zal verwachten.'
Gorow, die steeds zijn geschoeide handen in elkaar gevouwen en losgemaakt had, barstte opeens uit: 'Ik vind dat we die waanzin niet moeten uithalen.'
Grayson draaide zich om en zei heel nadrukkelijk tegen de Rus: 'Als het niet om jou ging, zouden we niet in deze troep zitten. Als het je niet aanstaat kun je beter naar Leningrad terugliften - want wij gaan naar het zuiden!'
Hij formeerde zijn honden en ze vertrokken met Beaumont voorop . Binnen vijf minuten trokken ze weg onder een hoek van negentig graden, naar het zuiden, weg van de grote ijsvlakte waar het lopen zo veel makkelijker geweest zou zijn. Ruim twee uur lang trokken ze over ijs dat bezaaid was met kloven en drukrichels waar ze zich een weg doorheen moesten banen, toen liet Beaumont even halt houden. Het was Grayson die het bericht verstuurde over de afgesproken golflengte, het bericht waar Dawes op Curtis Field op zat te wachten.
'Zuurstof... Boogschutter... Zuurstof... Boogschutter...' Hij bleef het bericht vijf minuten lang herhalen eer Curtis Field de ontvangst bevestigde, wat te lang was want het kon voor de Russische afluisterpost op Noordpool 17 lang genoeg zijn om met de radio hun positie te bepalen. Maar het bericht moest doorkomen. 'Boogschutter,' deelde Dawes mee dat Michael Gorow was opgepikt. 'Zuurstof' zei hem dat Beaumont naar het zuiden trok. Grayson duwde de Redifon-antenne terug in het toestel en keek naar de lucht.
'In geen twee uur hebben we Russische vliegtuigen gezien,' zei hij. 'En ook geen Amerikaanse vliegtuigen,' voegde hij er aan toe. 'Die piloten op Curtis Field houden zeker hun winterslaap. Ik hoop bij God dat die ijsbreker Elroy dat niet doet...'
'...dringende noodzaak dat u ijsveld penetreert voor mogelijk rendez-vous. Maximaal risico moet aanvaard worden. Herhaling. Moet aanvaard worden.'
Kapitein-luitenant ter zee Alfred Schmidt van de Amerikaanse marine, kapitein van de 6515 ton metende ijsbreker Elroy, had nog steeds niets op met het bericht dat hij drie dagen tevoren uit Washington had ontvangen, en hoe meer hij er over nadacht, des te minder stond het laatste gedeelte van het bericht hem aan. 'Maximaal risico...' Wat was in godsnaam een maximaal risico in deze wateren? Kwam je misschien tot de conclusie dat je genoeg had doorstaan als het schip zonk omdat het overbelast was met ijs, omdat het zojuist op een ijsberg was gevaren? Schmidt, drieënveertig jaar oud, een meter tweeënzeventig lang en zeer breedgeschouderd, had dik donker haar en dikke donkere wenkbrauwen. Zijn gezichtsuitdrukking was onveranderlijk somber, om niet te zeggen grimmig. En hij glimlachte alleen op ogenblikken van uiterst gevaar, wat de oorsprong was van de toast waarmee zeelui elkaar toedronken als ze hun laatste biertjes achterover sloegen in een bar in Milwaukee, de thuishaven van de Elroy.
'In de hoop dat de kapitein niet glimlacht voor we weer in de haven liggen.'
'Wilt u even kijken, kapitein?' Vance Carlson, de stuurman, stapte achteruit van het radarscherm en zette de kraag van zijn jas op. De hoge brug van de Elroy was verwarmd maar er leek iets met de verwarming mis te zijn. Misschien was dat iets de Poolcondities buiten die een ploeg mannen permanent aan het werk hield om ijs overboord te scheppen, ijs dat zich even snel scheen te vormen als het in de met schotsen bedekte zee werd geworpen. Kapitein Schmidt wilde niet kijken, maar hij deed het niettemin. Drie uur tevoren toen hij in de rubberkap had gekeken had hij geïsoleerde stippen op het scherm gezien, stippen die geen schepen waren, stippen in het noordwesten en het noordoosten. Hij tuurde omlaag naar de lichtkegel die onverbiddelijk over het groenig verlichte scherm zwaaide. Het waren geen geïsoleerde stippen meer; in plaats daarvan werd het scherm gevuld door een ononderbroken patroon van echo's, een rij die de hele breedte besloeg. 'De barrière,' merkte Carlson onnodig op. 'Pal vooruit.' Schmidt dacht weer aan het laatste gedeelte van het bericht terwijl hij in de kap bleef turen. De barrière. Een solide muur van het ijsveld lag op hun pad en de Elroy koerste, met zwaar stampende machines en een versterkte boeg die de ijsschotsen als luciferhoutjes opzij duwde, recht op de gevreesde muur af die zich van de kust van Spitsbergen tot aan Groenland uitstrekte. Het probleem was dat Schmidt een doorgang moest zien te vinden, een plek waar het ijsveld nauwelijks boven zee uitstak, een punt waar hij de massieve boeg van het schip kon benutten om zich een weg binnen het ijs te banen.
Ze hadden tenminste de radar om hen te laten zien wat hen lag te 148 wachten. Hij bad dat er geen mist zou hangen.
Twee uur later kwam de dreiging van het ijsveld aandrijven. Mistflarden als slierten stoom zweefden van het ijs over de route van de Elroy.
Schmidt stond vlak voor het uitzichtraam aan de voorkant van de brug en keek afwisselend omlaag naar het dek en voor zich uit. Geen van beide aanblikken monterde hem op. Het ijs op het voordek stapelde zich steeds sneller op, de nieuwe ploeg mannen leverde een vergeefse strijd terwijl ze het ijs over de met ijs afgezette reling stortten waar het neerviel op ander ijs dat in zee dreef. De temperatuur was vijftig graden onder nul. 'IJsberen...'
Aan de stuurboordzijde van de brug keek Carlson naar de top van de ijsmuur die even hoog als de brug was en op niet meer dan een paar kabellengten afstand oprees. Op het voordek beneden keken de mannen omhoog naar de muur boven hen; het was alsof je langs de gevel van een gebouw omhoog keek. In het maanlicht keken drie gelige vlekken op hen neer, drie ijsberen aan de rand van het ijsveld, aangetrokken door de geur van het voedselafval dat de kok zojuist overboord had gegooid.
De machines stampten langzaam en regelmatig, krachtig gedreun dat Schmidt geruststelde; eerder waren ze door machinepech ernstig opgehouden op hun tocht terug naar het noorden. Het uitzicht stelde hem volstrekt niet gerust. 'Vance, het lijkt me beter dat je een poosje de kooi ingaat. We mogen geen doorgang missen...' Er klonk tegenzin in de stem die het bevel gaf, een tegenzin die een paar minuten later stellig door de stuurman werd gedeeld toen hij de met ijs bezette ladder tegen de dertig meter hoge mast beklom, op weg naar de observatiekooi. Het was niet de meest behaaglijke plek op de Elroy - bij een temperatuur van vijftig graden onder nul en met oprukkende mist. De observatiekooi in de mast van de Elroy was niet groter dan twee telefooncellen bij elkaar en Carlson onderging zijn gebruikelijke gevoel van claustrofobie toen hij op de met leer beklede kruk ging zitten. Vance Carlson was tweeëndertig, even oud als Beaumont, en hij was de dag voor zijn schip uit Milwaukee vertrok getrouwd. Hij had de dagen van de thuisreis afgeteld toen het schip de steven wendde en weer naar het ijsveld terugstoomde. Evenals de kapitein was de stuurman niet dol op Beaumont.
Na een snelle blik door het uitkijkraam schoof Carlson de koptelefoon over zijn hoofd, bevestigde de microfoon onder zijn kin en nam contact op met de brug. 'In positie, kapitein. Er drijft een grote berg pal vooruit.'
'Die hebben we gezien...' klonk Schmidts stem via de draad. 'Enig teken van een doorgang?'
'Helemaal niets, kapitein. Het is zo massief als een berg.' 'Blijf uitkijken.'
Carlson voelde de claustrofobie in de kooi; tegelijk onderging hij op perverse manier ook een gevoel van verschrikkelijk blootgesteld te zijn. De wanden die hem omringden en die hij met zijn ellebogen kon aanraken waren gemaakt van pantserglas en door hun doorzichtigheid voelde hij zich zo mogelijk nog kouder. Op de brug onder hem was de verwarming niet helemaal in orde; in de observatiekooi leek hij helemaal niet te werken, alsof de verwarming onderweg langs de mast was uitgevallen. Dertig meter boven het dek had Carlson rondom uitzicht. Naar bakboord, naar stuurboord, naar omlaag. Het vaartuig scheen nauwelijks vooruit te komen, de boeg ramde enorme schotsen ter grootte van een huis, kubusvormige schotsen die vanuit de kooi op suikerklontjes leken. De kudde kubussen spleet, gleed ter weerszijden van het schip langs, en er achter doemde het monster op met zijn piek hoog boven Carlsons hoofd; ogenschijnlijk bewegingloos alsof hij aan de zeebodem verankerd was. Maar de ijsberg was niet verankerd, hij dreef naar het zuiden, naar de Elroy, terwijl het schip naar het noorden voer.
Carlson sloeg zijn geschoeide handen tegen elkaar en boog zich zijwaarts op zijn kruk terwijl hij eerst naar de ene en toen naar de andere kant uitkeek. Waar hij zat draaide de grote radarschoep aanhoudend rond en stuurde zijn waarschuwende echo's naar het overdekte scherm op de brug. Aan stuurboord gleed de ijsmuur langs waar de ijsberen al lang waren verdwenen. Onder hem was het ruitvormige dek zo met ijs beladen dat het vanuit de kooi leek op een scherf die van het grote ijsveld was afgebrokkeld. Carlson drukte de zendsleutel in. 'Dichte mist vooruit, kap'tein. Op bijna een kwart mijl - pal vooruit...'
Een half uur later was Carlson geïsoleerd. Hij kon geen hand voor ogen zien. Bovendien was hij ijskoud. De verstijving die in zijn handen en voeten was begonnen, verspreidde zich. Om alert te blijven stond hij op; de vier glazen wanden waren geblindeerd, bedekt met een dodelijke witte rijp die elke minuut dikker werd. Hij kon alleen nog door het geprepareerde uitkijkraam kijken, en als hij daar door tuurde zag hij alleen mist, aansluipende, met rijp beladen mist die het ijsveld verhulde. Zelfs het dek was onzichtbaar en hij had in een vliegtuig middenin de nacht kunnen zitten. 'Kom maar omlaag, Carlson,' commandeerde Schmidt. 'Ik blijf nog even boven. Het zou kunnen optrekken.' 'Nog een kwartier. Dan kom je naar beneden...' Carlson drukte zijn gezicht tegen het uitkijkraam en het glas was koud, alsof hij zijn gezicht tegen het ijs zelf drukte. Hij zag niets. Een dichte massa vochtigheid. Verder niets. Het schip lag bijna stil, voer zeer langzaam op aanwijzing van de radarschoep boven Carlsons hoofd, het metalen oog dat een waarschuwende echo zou uitzenden als er een ijsberg pal vooruit opdoemde. Maar onder deze omstandigheden was het mechanisme niet feilloos en op de brug tuurde DaSilva, tweede stuurman en een ervaren radarman, gespannen op het scherm, wachtend tot het op hol zou slaan, ping- ping-ping zou zeggen - een waarschuwing dat zich een groot voorwerp in de buurt van de boeg bevond. De machines stampten traag en monotoon terwijl Carlson, de eenzaamste man aan boord, als gehypnotiseerd naar de mist bleef staren die op enkele centimeters van zijn gezicht langs dreef. 'Zie je al iets, Vance?' 'Nog niet.'
In de kooi had Carlson door alle ramen gekeken toen hij een verandering in de mist voor hen uit bespeurde. Hij zag niet iets bepaalds, maar er was een verandering, een flauwe beweging alsof de damp werd beroerd door een zachte luchtstroom. Hij hield op met zijn handen tegen elkaar te slaan en bleef roerloos met zijn gezicht tegen de ruit gedrukt staan. Ja, er was iets, iets dat de mist beroerde alsof er zacht met een reusachtige lepel in geroerd werd. Het waarschuwende gepingel op het scherm kwam te laat, te plotseling, en na afloop moest Schmidt DaSilva krachtig toespreken om hem er van te overtuigen dat hij niets had kunnen doen. Niets. Het ging te snel. Op het scherm draaide de lichtkegel rond en opeens verscheen er een nieuw beeld. DaSilva hief zijn hoofd op, begon te roepen...
Carlson zag het waarschijnlijk niet aankomen. Zoja, dan kon hij het slechts gedurende een fractie van een seconde gezien hebben. De klauw van ijs, het enorme bolwerk dat in het vaarpad van de Elroy oprees, bevond zich bijna dertig meter boven het dek. Het strekte zich uit als een reusachtige arm, in de baan van de Elroy uitgestoken alsof het obstakel het schip wilde tegenhouden. Het schip stoomde langzaam door. De klauw schoof over de boeg, over het dek, en werd geraakt door de top van de mast. Eén vermorzelende, snijdende stoot. Ze hoorden de knal op de brug terwijl DaSilva zijn mond had geopend om een waarschuwing te roepen, een knal die hen van angst deed verstijven. De masttop werd afgesneden, bijna dertig meter boven het dek. De kooi stortte met de afgerukte masttop omlaag. Opgesloten in de kooi stortte Carlson mee naar beneden. De kooi donderde dertig meter lager aan stuurboord op het dek neer, sloeg enkele dekplanken weg en stortte toen in zee, met Carlson erin. De afgerukte masttop woog vijf ton en zonk regelrecht. Carlson en de radarschoep meevoerend in de Poolzee waar de diepte varieert tussen de drieduizend en vijfendertighonderd meter. Er kan alleen gehoopt worden dat de stuurman dood was eer de zee de kooi binnendrong. De dodenlijst begon lang te worden. Vance Carlson was tot dusver het twintigste slachtoffer - naast Nikolai Marow, Gorows bewaker. Tillotson, de zestien die aan boord van het vliegtuig op Doelwit-5 waren omgekomen, en Matthew Conway.
Op Curtis Field was het codebericht 'Zuurstof-Boogschutter' ontvangen en begrepen. 'We hebben Gorow, trekken naar het zuiden voor rendez-vous met de Elroy.'
Het was niet de enige informatie die Dawes had ontvangen terwijl hij door het kleine kantoor ijsbeerde dat hem was toegewezen, een kantoortje dat gloeiendheet was door de drie kachels die onder de ramen stonden. De temperatuur was zeventig graden en de warmte streelde zijn rode gezicht terwijl Adams op een tegen de muur leunende stoel zat en naar hem keek.
'Het ijs ten westen van Doelwit-5 stikt van de Russen,' gromde hij, op een onaangestoken sigaar kauwend. 'Ze hebben helikopters boven het ijs en sleden op het pakijs - en de sneeuwkatten zijn in aantocht.'
'Het ziet er netelig uit,' zei Adams.
'In Washington zei je dat het eenvoudig zou zijn,' merkte Dawes op. Hij keek op toen Fuller, de havenmeester van het vliegveld, snel binnenkwam. 'Het werd tijd. Ik wil een intensieve luchtpatrouille van het hele gebied tussen de kust en Doelwit-5. Een derde van de toestellen die je de lucht in kunt sturen moet zich concentreren op het ijs ten noorden van Doelwit-5...' Hij liep naar de kaart die hij had meegebracht en aan de muur geprikt was. 'Hier - en hier.'
'Niets in het zuiden?' vroeg Fuller.
'Niets! En het moet een non-stop patrouille worden. Ze stijgen op, komen terug, tanken, en vertrekken weer...'
'Er is een grens aan wat de piloten kunnen hebben,' gaf Fuller te kennen.
'Ontdek waar de grens ligt - en duw ze er dan overheen.' 'Ik snap het niet,' zei Adams toen Fuller was vertrokken. 'Beaumont trekt naar het zuiden, dus waarom stuurt u de vliegtuigen dan naar het westen en noorden?'
'Als jij het niet snapt, snapt Papanin het misschien ook niet. Onze kansen om Beaumont vanuit de lucht in de poolwoestenij te ontdekken zijn nihil - tenzij we geluk hebben. Daar reken ik niet op. Daarom zet ik een misleidingoperatie op.' Dawes zweeg toen het geraas van een helikopter langs het raam streek. 'Papanin heeft een hele vloot helikopters die het ijs afzoeken. Over een paar uur wordt hij op de hoogte gesteld van mijn luchtpatrouilles, dus wat zal hij dan denken? Dat ik op zoek ben naar Gorow - dat ik weet waar ik moet zoeken. Hij zal zijn toestellen uit het zuiden terughalen en dat geeft Beaumont misschien de gelegenheid om buiten hun bereik te komen. 'Het zou misschien kunnen lukken...'
'Het zal lukken!' Dawes grinnikte scheef. 'Ik geef die schooier van een Siberiër een seintje - Beaumont komt uit het noorden of het westen.'
'Noord of west?'
Papanin mompelde de woorden in zichzelf terwijl hij zijn zakschaakspel bekeek in de hoofdkwartierhut op Noordpool 17. Op de tafel naast het bord lag een boek dat was opengeslagen op de pagina met de zetten van de ontmoeting tussen Fischer en Spasski in Santa Monica in 1966. De Siberiër beroemde zich er op drie dingen tegelijk te kunnen doen; zijn eigen spel te spelen, een ander spel te bestuderen, en een beslissing met betrekking tot de huidige operatie te nemen.
'Alle machines zijn in de lucht,' meldde Kramer die achter zijn stoel verscheen. 'Ze concentreren zich op de noordelijke en westelijke toegangsroutes naar Doelwit-5 - behalve de zes machines die ik van u in reserve moest houden.'
Nadat de Amerikaanse sneeuwkat van de helling was gestort hadden ze een tweede bezoek aan Doelwit-5 gebracht en ontdekt dat het eiland verlaten was. Er was niemand - hoewel Papanin niet besefte dat er nog twee mannen, Rickard en Sondeborg, in het kamp hadden moeten zijn. De Siberiër had een klein detachement achtergelaten om te wachten voor het geval Gorow verscheen, en was toen rechtstreeks naar zijn eigen basis teruggegaan. Tot hij het bericht van Petrow van het archief in Leningrad had ontvangen, was hij in de war geweest.
'Die Beaumont-strijdmacht waar wij het steeds maar over gehad hebben, bestaat niet,' merkte hij op terwijl hij een pion opnam. Wij? De Balt zei niets. Als de zaken goed liepen sprak Papanin onveranderlijk in de eerste persoon enkelvoud. Als er moeilijkheden kwamen opdagen werd er over 'wij' gepraat waardoor de Siberiër hem in de perikelen betrok.
Papanin duwde zijn stoel achteruit, plantte voorzichtig een gelaarsd been naast het kleine schaakspel op de tafel en legde het uit. Het bericht was ten antwoord op zijn vraag uit Leningrad binnengekomen. De ijverige Petrow was diep in de enorme archieven gedoken en het mysterie was opgelost.
In 1971 hadden de Amerikanen een team van drie mannen over het pakijs van Groenland naar Spitsbergen gestuurd. Deze prestatie was nooit in de kranten terecht gekomen, maar een Russisch agent op Spitsbergen had een vaag rapport gestuurd. De expeditie had kennelijk militaire implicaties: als er zich werkelijk moeilijkheden voordeden zouden de Russische strijdkrachten wellicht proberen het Noorse Spitsbergen te bezetten - zoals de Amerikanen in de laatste oorlog Groenland hadden bezet. De Amerikanen hadden dit voorzien; als ze mensen over het pakijs konden sturen hadden ze een kans Spitsbergen het eerst te bezetten. Dus hadden ze er stiekem een kleine ploeg op uitgestuurd om te zien of het mogelijk was.
'Het lijkt me niet relevant,' wierp Kramer tegen. 'Oh nee?' Papanin grinnikte onaangenaam terwijl hij zijn pijp stopte. 'Beaumont is de naam van de Engelse Pooldeskundige die het team naar Spitsbergen aanvoerde. Hij had twee mannen bij zich - een Amerikaan, Samuel Grayson, en een Duitser, Horst Langer. Ik denk dat dat lange zwijn dat op Doelwit-5 zo'n grote bek had, Beaumont was.'
'Ze zouden toch niet slechts drie mannen sturen om Gorow op te halen...'
'Nee? Het kan uit sluwheid gedaan zijn, het kan genoeg zijn. Hoe makkelijk is het om vanuit de lucht vier mannen te ontdekken in de poolwoestenij, Kramer?'
'Er is dus geen grote expeditie?' vroeg Kramer dubieus. 'Alleen maar Beaumont met zijn vrienden. Weet je nog die drie mannen die we eergisteren hebben gefilmd terwijl ze de mist inglipten?' Papanins toon veranderde: 'Stuur een gecodeerd bericht naar alle vliegtuigen die in de lucht zijn - laten ze uitkijken naar een zeer kleine groep. Waarschijnlijk twee sleden en vier mannen.'
'En de zes machines die klaarstaan?'
'Die moeten naar het zuiden vliegen - pal zuid onder Doelwit-5.' 'Maar de Amerikanen zoeken in het noorden en westen...' 'Voer onmiddellijk mijn orders uit,' zei Papanin zacht. Alleen in de hut zette de Siberiër zijn been op de grond en fronste terwijl hij het schaakspel bestudeerde. Hij gaf voor sommige van zijn meer bizarre beslissingen nooit een verklaring: dat was een onderdeel van zijn techniek om zijn minderen permanent ontzag voor hun enorme baas in te boezemen. Evenals De Gaulle geloofde Papanin erin zich met een bepaald mystiek aureool te omgeven - het hielp ook wanneer sommige van de beslissingen verkeerd bleken uit te pakken. Niemand wist wat je eigenlijk had willen proberen te bereiken.
Maar Papanin had een duidelijk vermoeden in zijn hoofd, een hardnekkig vermoeden. Tijdens de vlucht van de Bisonbommen- werper van Moermansk had hij een dossier van Lemuel Quincey Dawes bestudeerd, een man wiens specialiteit misleidingoperaties was. Hij mocht het voor de hand liggende niet over het hoofd zien - dat de concentratie van Amerikaanse toestellen ten noorden en westen van Doelwit-5 inderdaad op zoek was naar de groep van Beaumont; als alles verkeerd afliep zou hij ernstig bekritiseerd worden omdat hij die gebieden niet had doorzocht. Maar de zuidelijke sector begon hem te interesseren. Kramer kwam een paar minuten later terug in de hut. 'Over vijf minuten zijn ze opgestegen,' deelde hij de Siberiër mee. 'Uitstekend. Stuur nu een bericht naar het moederschip Gorki dat ik een onmiddellijke controle van de positie van de Amerikaanse ijsbreker Elroy verlang.'
Opnieuw gemystificeerd haastte Kramer zich naar de radiohut. En opnieuw noemde Papanin behoedzaam zijn redenen niet. Toen het team van Beaumont in 1971 Spitsbergen naderde hadden de mannen een vooraf afgesproken rendez-vous met de ijsbreker Edisto gehad; nu was er een andere ijsbreker bij betrokken, de Elroy. Papanin had zo'n idee dat hij in de buurt van Beaumont kwam toen hij zijn besluit nam en een pion verschoof.