De schaduwzijde

Een alarmbel rinkelde: een aanzwellend en afnemend geraas, een mechanische paniekschreeuw. De bariton van het scheepsbrein brulde: ‘Strac Astrofysica is niet in zijn hut! Strac Astrofysica, keer onmiddellijk terug naar je hut! Het Zwarte Schaap maakt over zestig seconden een sprong!’

Verd schoot overeind en dwong zichzelf weer te gaan liggen. Het Zwarte Schaap had in die bijna tweehonderd jaar dat Verd kapitein was nog nooit een passagier verloren door onvoorzichtigheid. Passagiers waren nou eenmaal altijd onvoorzichtig. Als Strac niet op tijd in zijn kamer was zou Verd de sprong moeten uitstellen om zijn leven te redden; een ernstige inbreuk op de regels.

Boven de groene kist van zijn sprongbed zei het Brein: ‘Strac Astrofysica is in zijn hut en is beschermd.’

Verd ontspande zich.

‘Vijf,’ zei het Brein. ‘Vier. Drie…’

In verschillende delen van het schip schokten achtentwintig lichamen als losschietende veren. ‘Oef,’ klonk een klacht van het sprongbed naast dat van Verd. ‘Dat was een raar gevoel. Verdomd raar.’

‘Hm,’ zei Verd.

Lourdi Koersvinder rolde uit haar sprongbed. Zij was een mengeling van vele menselijke ondersoorten en ze had de tere, lenige schoonheid van de bewoners van werelden met lage zwaartekracht. Ze was Verds vrouw en een ervaren reizigster. Nu keek ze verbaasd en verward.

‘Nog nooit heeft een sprong zo aangevoeld. Wat denk je-?’

Verd klom met een grom uit zijn bed. Hij was een paar pond

te zwaar. Zijn gezicht was vlezig, glad en rimpelloos en naar de laatste mode haarloos. Ook zijn schedel was kaal, op een smalle band zwart borstelhaar na die vanaf zijn wenkbrauwen recht omhoog liep over zijn schedel en langs zijn ruggegraat naar beneden tot aan zijn heiligbeen. Het grootste deel van dat haar was operatief ingeplant. De leeftijd van een mens was niet meer te zien aan zijn hoeveelheid rimpels of haar en oppervlakkig beschouwd kon Verd net zo goed twintig als vierhonderd jaar oud zijn. Alleen aan zijn economische manier van bewegen was zijn leeftijd te herkennen. Hij deed de dingen op de makkelijke manier, de snelste. Hij had nooit meer dan een paar seconden nodig om die te vinden en die tijd nam hij er ook altijd voor. De tijd had hem een lesje geleerd.

‘Ik weet het niet,’ zei hij. ‘We zullen eens kijken wat het was. Brein!’ snauwde hij tegen een wandluidspreker.

De stilte spande zich als een pees.

‘Brein?’

Een van de wanden krulde omhoog en ging over in het plafond, een andere stak een flink stuk naar binnen om ruimte te laten voor een deel van de volledige-omzettingsaandrijving en een derde wand was helemaal bedekt met meters en bedieningsinstrumenten voor het scheepsbrein. Dit was de recreatiezaal van de bemanning. Hij was groot en gezellig, een prettige ruimte om je te ontspannen en geen enkel bemanningslid stoorde zich aan de vreemde vorm. Vlakke plafonds waren goed voor passagiers.

Verd Ruimtekapitein, Lourdi Koersvinder en Parliss Leefsystemen zaten langs een van de wanden en keken naar het vierde bemanningslid.

Chanda Metaalgeest was een lange, onknappe vrouw die maar één opvallende schoonheid had, haar golvende zwarte haar. Een strook van negen centimeter breed over het midden van haar schedel had ze laten groeien tot het op haar billen hing. Het was glanzend zwart en glad en het schitterde en golfde als ze zich bewoog. Ze stond nu voor het grootste breinscherm, waarop een diagram van het Zwarte Schaap te zien was en ze gebruikte haar vinger als aanwijsstok.

‘De kei heeft ons hier geraakt.’ Chanda’s vinger kwam tot stilstand halverwege de doolhof van lijnen en kleine zwarte vierkantjes en verlichte krachtbronnen die de sprongsector voorstelde. Het Zwarte Schaap was een gebeeldhouwde sigaar en de sprongappa-ratuur bevond zich in de bolle neus en de dikke ruggegraat en de slepende angel als van een wesp. Dat was zichtbaar in het diagram. De rest van het Schaap was om de springer heengebouwd. En naast Chanda’s vingertop liep nu een helderrode lijn schuin door de springer heen.

‘Het was een klomp vuil ijs, een typisch stukje komeetkop,’ zei Chanda. ‘Het meteoorkanon kreeg geen enkele kans. Toen we uit de bovenruimte kwamen was het al veel te dichtbij. Door de klap werd het inslagmateriaal in de springer omgezet in plasma. De plasmakegel sloeg wat onbelangrijke stukjes metaal los en die drongen hier binnen. Daardoor regende het overal in het scheepsbrein druppeltjes gesmolten metaal met hoge snelheid.’

Parliss floot tussen zijn tanden. Hij was lang, asblond en erg jong. ‘Misschien wordt hij nou een beetje toeschietelijker,’ mompelde hij oneerbiedig. Hij kromp ineen onder Chanda’s kwaaie blik en voegde eraan toe: ‘Neem me niet kwalijk.’

Chanda bleef hem nog even kwaad aankijken voor ze verder ging. ‘Er is geen enkele kans dat we het Brein zelf kunnen repareren. Er zijn te veel beschadigingen en de meeste zijn zo klein dat we ze niet eens kunnen vinden. Gelukkig kan het Brein nog steeds problemen oplossen en bevelen gehoorzamen. Ons grootste probleem lijkt op het ogenblik deze motorische afasie. Het Brein kan niet spreken, in geen enkele taal. Ik heb die moeilijkheid omzeild door het Brein op te dragen de Winselcode te gebruiken. Aangezien ik de omvang van de schade niet precies weet, dring ik erop aan dat we de passagiers met de pendels aan de grond laten zetten in plaats van te proberen met het Schaap te landen.’

Verd kromp ineen bij de gedachte aan wat de pendelkapiteins zouden zeggen. ‘Is dat nodig?’

‘Ja, Verd. Ik weet zelfs niet hoe lang het Brein op de Winselcode blijft antwoorden. Het was een van de eerste dingen die ik probeerde. Ik verwachtte eigenlijk niet dat het zou lukken en ik betwijfel of het gelukt zou zijn met een menselijke patiënt.’

‘Bedankt, Chanda.’ Verd stond op en de breindokter ging zitten. ‘Het enige wat ik heb te zeggen, beste groep, is dat deze tocht voor ons een zwaar verlies betekent. Het staat vast dat het Brein dure reparaties nodig heeft en de springer zal bijna volledig moeten worden gesloopt. Toen de meteoor insloeg had er een enorme elektrische ontlading plaats en een flink aantal onderdelen is gesmolten - Lourdi, wat is er? We kunnen het ons wel veroorloven.’

Lourdi’s gezicht was krijtwit. Haar slanke doktersvingers knepen in de leuningen van haar stoel.

‘Kom nou,’ zei Verd vriendelijk. Waarom was ze in paniek? ‘We landen op Aarde en we gaan met vakantie terwijl de reparatiefirma’s het moeilijke werk opknappen. Daar is toch niets vreselijks aan?’

Lourdi schudde heftig haar hoofd. ‘Dat kunnen we niet doen. O, Oog van Kdapt, ik durfde het niet te geloven. Verd, we moeten de springer hier repareren.’

‘Geen schijn van kans. Maar-‘

‘Dan zitten we in de narigheid.’ Lourdi was wat kalmer, maar het was de kalmte van een verslagene. ‘Ik kon het niet aan het Brein vragen en dus gebruikte ik zelf de telescoop. Dat is Sol niet.’

De anderen keken haar aan.

‘Het is de zon niet. Het is een groenwitte dwerg, een dode ster. Ik kon de zon niet vinden.’

Toen het Brein eenmaal zijn opdrachten had doorgekregen, was het veel sneller met de telescoop dan Lourdi. Het bevestigde haar beschrijving van de ster die zich bevond op de plaats waar Sol had moeten zijn en het voegde eraan toe dat deze ster niet was opgenomen in zijn breincatalogus. Bovendien herkende het Brein de ruimte er omheen ook niet. Het was nog steeds sterren aan het bekijken in de hoop zich te kunnen oriënteren.

‘Maar die kei trof ons nadat we uit de bovenruimte kwamen. Erna!’ zei Verd tussen zijn tanden. ‘Hoe kunnen we dan ergens anders terecht zijn gekomen?’ Niemand luisterde naar hem.

Ze zaten in de recreatiezaal en dronken droebelbessesap met wodka.

‘We zullen de passagiers iets moeten vertellen,’ zei Chanda.

Niemand gaf antwoord, hoewel ze groot gelijk had. De interstellaire wetgeving gaf elke burger vrije toegang tot een computer. In de ruimte was de betreffende computer een scheepsbrein. Inmiddels moesten de passagiers al ontdekt hebben dat het Brein geen antwoord gaf.

Lourdi hield op ringen te maken met haar glas op de tafel. ‘Chanda, wil jij voor me vertalen?’

Chanda keek op. ‘Natuurlijk.’

‘Vraag het Brein of hij de planeet in dit stelsel wil zoeken die het meest op Saturnus lijkt.’

‘Saturnus?’ Chanda’s vriendelijke gezicht verloor zijn hoopvolle uitdrukking. Toch begon ze met een potlood op de rand van een breinmicrofoon te tikken in het ritme van de Winselcode.

Bijna onmiddellijk begon een rij van witte strepen en stippen van links naar rechts over het breinscherm te schuiven. Het scherm werd wit, klaarde op en vertoonde een beeld dat er uitzag als een foto van Saturnus. Maar de ringen vertoonden te veel gaten en waren te scherp afgetekend. Chanda zei: ‘De vijfde grote planeet vanaf de zon. Zes manen. Omlooptijd: 29,46 jaar. Afstand van de zon: 9,45 astronomische eenheden. Diameter: 115.228 kilometer. Type: gasreus. Dus?’

Lourdi knikte. Verd en Parliss keken haar gespannen aan.

‘Vraag het Brein of hij ons de tweede en de derde planeet wil laten zien.’

De tweede planeet bevond zich in een kwartierfase. Op het breinscherm leek hij een enorme maan, maar dan minder pokdalig en met een belangrijk verschil: de uiterst felle band over het midden. Chanda vertaalde de schuivende strepen en stippen: ‘Afstand: 1,18 A.E. Omlooptijd: 401,4 dagen. Diameter: 12.668 kilometer. Geen manen. Geen lucht.’

De derde planeet - ‘Dat is Mars,’ zei Lourdi.

Het was zo.

En de tweede planeet was de Aarde.

‘Ik denk dat ik weet wat er is gebeurd.’ Verd schreeuwde het bijna. Zevenentwintig gezichten keken hem aan door de eetkamer. Hij sprak bemanning en passagiers toe en hij moest hen persoonlijk ontmoeten, want het Brein kon zijn woorden niet langer herhalen via de luidsprekers in de hutten.

‘U weet dat een springer een bovenruimte schept waarin de snelheid van het licht in de omgeving van het schip oneindig wordt. Als-‘

‘Bijna oneindig,’ zei een passagier.

‘Dat is een algemeen verbreide misvatting,’ snauwde Verd. Hij merkte dat spreken in het openbaar hem helemaal niet beviel, niet onder deze omstandigheden. Met moeite wist hij zijn toespraak-stem terug te vinden. ‘De snelheid van het licht bereikt volledig de oneindigheid. Onze snelheid wordt eindig gehouden door de remgraat die buiten het werkingsgebied uitsteekt. Anders zouden wij ook die oneindige snelheid krijgen. We zouden dan over een grote cirkel door het hele heelal tegelijk zijn. De remgraat is die lange angel die achter het schip uitsteekt. Toen we uit de bovenruimte terugkwamen bevond zich een stuk ijs op ons pad, niet bereikbaar voor het meteoorkanon. Het sloeg in de springer en toen in het Brein. De schade aan het Brein is van minder belang. Er is iets gebeurd met de springer toen de meteoor zich daarin bevond. Misschien smolt er wat metaal en veroorzaakte dat kortsluiting. In ieder geval sprong het Schaap terug in de tegenhanger van de bovenruimte.’ Verd zweeg. Ging dit hun verstand te boven? ‘U weet toch allemaal dat als we zeggen dat we in een bovenruimte van de Einsteiniaanse ruimte reizen, dat we dan eigenlijk een subtmmte. van die bovenruimte bedoelen?

Een hele rij onbegrijpende gezichten keek hem aan. Vastberaden ging Verd verder: ‘Wij sprongen in de tegenhanger van die subruimte. De snelheid van het licht werd nul.’

Een fluisterend gemompel steeg op. Niemand lachte.

‘De remgraat bleef uitsteken, anders zouden we daar tot het bittere einde der tijden hebben gezeten. Maar goed. In een gebied rondom het schip was de lichtsnelheid nul. Onze massa was oneindig, onze klokken en harten stonden stil en het schip werd een oneindig dunne schijf. Deze toestand duurde wat scheepstijd betreft geen enkele seconde, maar toen hij was afgelopen waren er verscheidene miljarden jaren verstreken.’

Kreten van schrik en toen werd het een gekkenhuis. Verd had het verwacht. Hij wachtte tot het wat bedaarde.

‘Miljarden?’ ‘Kdapt sta me bij-‘ ‘O, God.’ ‘Flauwe grap, Mar-na. Ik moet toch zeggen-‘ ‘Koppen dicht en laat hem uitspreken.’

Het geschreeuw stierf weg. Eindelijk riep een stem: ‘Maar als onze massa oneindig was-‘

‘Alleen maar in een klein gebied rond het schip!’

‘O,’ zei een donkere, knokige gestalte die Verd herkende als Strac Astrofysica. Hij moest zichtbaar een visioen afschudden van zonnen en melkwegstelsels die gewelddadig op zijn bange hoofd terechtkwamen vanwege de oneindige zwaartekracht van het Schaap.

‘Het nul-effect is al eerder gebruikt,’ ging Verd verder in de betrekkelijke stilte. ‘Voor het stilzetten van levensprocessen, voor tijdcapsules met een heel verre bestemming, enzovoort. Voor zover ik weet is er nooit zo iets gebeurd met een ruimteschip. De positie waarin we ons bevinden is zeer slecht. De zon is een groenwitte dwerg geworden. De Aarde is al haar lucht kwijt en is een wereld met één gezicht geworden; altijd is dezelfde kant van de planeet naar de zon gewend. Mercurius bestaat niet meer. En ook de maan niet.

Jullie kunnen je plannen om naar huis te gaan en iemand te begroeten die je buiten dit schip kende wel vergeten. Dit is het heelal: wijzelf en verder niemand anders en onze enige plicht is in leven blijven. Wij zullen u van de ontwikkelingen op de hoogte houden. Iedereen die zijn passage terugbetaald wil hebben kan het krijgen.’

Onder zwak begrafenisgelach knikte Verd dat ze konden gaan.

De passagiers gaven geen gehoor aan zijn stille wenk. Een persoonlijke toespraak van de kapitein was voor hen even uniek als voor Verd. Ze zaten elkaar aan te kijken en een paar kwamen overeind, veranderden van gedachten en gingen weer zitten. Een van hen riep: ‘Wat gaan jullie nou doen?’

‘We gaan het Brein om suggesties vragen,’ zei Verd. ‘En nou deruit!’

‘We willen graag blijven luisteren,’ zei dezelfde man. Hij was klein en breed en had grote voeten en was waarschijnlijk afkomstig van een van de zwaardere planeten, want hij had de grove compactheid van een tank. ‘Wij hebben het wettelijke recht te allen tijde het Brein te mogen raadplegen. Als daar een vertaler voor nodig is, moet u voor een vertaler zorgen.’

Verd knikte. ‘U hebt gelijk.’ Zonder verder commentaar wendde hij zich tot Chanda en hij zei: ‘Vraag het Brein welke handelwijze onze kans om zo lang mogelijk in leven te blijven kan vergroten.’

Chanda tikte met haar potlood ritmisch tegen de rand van de breinmicrofoon.

De eetzaal was vol van het rumoer van ruisende kleren en schuifelende voeten. Iedereen leek gespannen naar voren te leunen.

Het Brein antwoordde met snel bewegende strepen en stippen. Chanda zei: ‘Vervang onmiddellijk - Oog van Kdapt!’ Chanda keek heel verbaasd en grijnsde toen over haar schouder naar Verd. ‘Spijt me, kapitein. “Vervang onmiddellijk Verd Ruimtekapitein door Strac Astrofysica als hoogste gezagvoerder over het Zwarte Schaap.”’

In de verwarring die daarop volgde kwam Verds stem makkelijk boven iedereen uit. ‘Allemaal deruit! Allemaal, behalve Strac Astrofysica.’

Wonderlijk genoeg gehoorzaamden ze hem ook nog.

Strac was een lange oude man, oud in zijn gewoonten en gedrag en zijn manier van kleden. Een strook zwartgelakte staalwol sierde zijn chocoladekleurige schedel en zijn oren staken opzij uit alsof het vleugels waren. Verd had zich wel eens afgevraagd waarom Strac ze niet liet veranderen. Later vroeg hij zich niets meer af. Strac had er kennelijk veel genoegen in te behouden wat hij bij zijn geboorte had meegekregen. Zijn haarlijn begon niet tussen zijn ogen, maar bovenaan zijn voorhoofd, en in zijn hals hield de haargroei op. Zijn vingernagels groeiden op natuurlijke wijze. Hij moest ze vast voortdurend bijwerken.

Hij zat nu tegenover de bemanningsleden en wachtte geduldig.

‘Ik geloof dat u al eerder op mijn schip hebt gereisd,’ zei Verd. ‘Hebt u ooit iets gezegd of gedaan dat het Brein of een andere passagier de indruk zou kunnen geven dat u het bevel zou willen voeren over het Zwarte Schaap?’

‘Natuurlijk niet!’ Strac leek zich al evenzeer te ergeren aan het voorstel als Verd zelf. ‘Het Brein moet krankzinnig zijn,’ mompelde hij giftig. Toen drong de betekenis van zijn eigen woorden tot hem door en angstig vroeg hij: ‘Kan het Brein krankzinnig zijn?’

‘Nee,’ antwoordde Chanda. ‘Breinen van dit soort kunnen beschadigd worden, ze kunnen vernietigd worden, maar als ze een antwoord geven is het altijd het goeie. Er zit een twijfelfactor ingebouwd. Als er maar enige onzekerheid bestaat krijg je als antwoord: Niet genoeg gegevens.’

‘Waarom zou het dan proberen mij mijn bevel af te nemen?’

‘Dat weet ik niet. Kapitein, ik moet je nog iets vertellen.’

‘En wat is dat?’

‘Het Brein is opgehouden met vragen beantwoorden. De aftakeling schijnt te verergeren. Zelfs al voor de passagiers vertrokken hield het op met antwoorden. Als ik opdrachten geef in Winsel, worden die gehoorzaamd, maar het geeft geen antwoord.’

‘O, Kdapt hale het Brein.’ Verd wreef met zijn vingertoppen over zijn slapen. ‘Parliss, wat wist het Brein over Strac?’

‘Hetzelfde als over elke andere passagier. Naam, beroep, toestand van het lichaam en medische achtergronden, massa en geboortewereld. Dat is alles.’

‘Hm. Strac, waar ben je geboren?’

‘Op Canyon,’ zei Strac. ‘Heeft dat er iets mee te maken?’

‘Ik weet het niet. Canyon is een eenzaam oord om op te groeien, neem ik aan.’

‘Op een bepaalde manier wel, ja. Driehonderdduizend zielen is een kleine bevolking voor een heel zonnestelsel, maar er is geen ruimte voor nog meer mensen. Boven de rand van de kloof is de lucht te dun om in te kunnen leven. Ik ben daar weggegaan zodra ik kon. Ben er al meer dan een eeuw niet geweest.’

‘Ik begrijp het.’

‘Dat betwijfel ik, kapitein. Op Canyon heb je geen gebrek aan gezelschap, de cultuur is eenzaam. Iedereen denkt precies hetzelfde als ieder ander. Je zou kunnen zeggen dat er geen culturele kruisbestuiving plaatsvindt. De druk die op je wordt uitgeoefend om je aan te passen is wreed.’

‘Interessant,’ zei Verd, maar aan zijn toon was te horen dat hij naar een ander onderwerp wilde overstappen. ‘Strac, heb jij soms heldere ideeën die het Brein op een of andere manier te pakken heeft gekregen? Of heb je misschien in wetenschappelijke kringen zo’n enorme reputatie dat het Brein die zou kennen?’

‘Beslist niet.’

‘Heb je helemaal geen ideeën dan? We hebben ze hard nodig.’

‘Jammer genoeg niet. Kapitein, wat is onze positie precies? Iedereen behalve wij schijnt dood te zijn. Hoe moeten we een dergelijke noodtoestand oplossen?’

‘We lossen hem niet op,’ zei Verd. ‘Niet zonder tijdreizen en dat is onmogelijk. Ja toch?’

‘Natuurlijk.’

‘Chanda, wat heb je precies aan het Brein gevraagd? Hoe heb je het verwoord?’

‘Vergroot de waarschijnlijkheid dat wij zo lang mogelijk in leven blijven. Daar vroeg je naar. Neem me niet kwalijk, kapitein, maar het Brein heeft vrijwel zeker aangenomen dat “zo lang mogelijk” voor eeuwig betekende.’

‘Goed. Parliss, hoe lang kan het schip ons op peil houden?’

Parliss was nog maar dertig jaar oud en hij torste de last van de gebruikelijke onzekerheid van de jeugd, maar zijn vak kende hij uitstekend. ‘Een heel lange tijd, kapitein. Tientallen jaren, misschien wel eeuwen. De zending voor de dierentuin op Aarde bevat methusalixirzaad. Als we aan boord van het schip methusalixir zouden kunnen kweken, kunnen we onszelf jong houden. De luchtinstallatie blijft werken zolang er zon-of sterrenlicht is. Maar de voedselomzetter - tja, hij kan geen elementen maken, en op de lange duur gaat er in de kringloop toch iets verloren en dan krijgen we te maken met aandoeningen door gebrek en - hm. Ik zou ons waarschijnlijk gedurende anderhalve eeuw in leven kunnen houden, en als we kannibalisme instellen konden we-‘

‘Laat maar zitten. Laten we daar de grens stellen als we in de ruimte blijven. We hebben andere mogelijkheden, Strac, maar geen van alle erg aangenaam. We kunnen met de materie-omzettingsaandrijving naar elke planeet in het zonnestelsel gaan. We hebben genoeg vaste chemische brandstof in de remraketten om ons op elke wereld die kleiner is dan Uranus aan de grond te zetten, of om te landen en weer op te stijgen van een planeet die zo groot is als Venus of kleiner. Met de materie-omzettingsaandrijving kunnen we overal vandaan opstijgen, maar de fotonstraal zou de rots achter ons koken. Dat kunnen we allemaal doen, maar het heeft geen zin, omdat er in het zonnestelsel helemaal geen bewoonbare planeet is.’

‘Als ik je even mag onderbreken,’ zei Strac. ‘Waarom hebben we eigenlijk een materie-omzettingsaandrijving?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Het Zwarte Schaap heeft de springer om tussen de werelden te reizen en de vaste-brandstofraketten om te landen en op te stijgen. Waarom heeft zo’n schip dan nog een motor nodig? Is de springer zo onnauwkeurig?’

‘O. Nee, dat is het niet. Zie je, de wiskunde van sprongreizen vereist een getal voor de massa van een heel wijde omgeving, een omgeving die het grootste deel van de omliggende groep melkwegstelsels omvat. Dat getal is bijna tweemaal zo groot als de werkelijke restmassa in de omgeving. We moeten dus versnellen tot het heelal buiten de omgeving zwaar genoeg is om ons in staat te stellen de springer te gebruiken.’

‘Ik begrijp het.’

‘Zelfs met volledige massa-omzetting hebben we een enorme hoeveelheid brandstof nodig. We gebruiken neutronium. Elke andere stof die minder compact is zou te veel plaats innemen. Dan zouden we zonder de kunstmatige zwaartekracht die ons beschermt, meer dan een jaar nodig hebben om de juiste snelheid te bereiken. De aandrijving zorgt voor ruim honderd g in de lege ruimte.’

Verd grijnsde toen hij Stracs eerbiedige gezicht zag. ‘Daar lopen we niet mee te koop. De passagiers zouden zich eens kunnen afvragen wat er gebeurt als de kunstmatige zwaartekracht uitvalt.

Waar was ik gebleven?… Derde mogelijkheid: we kunnen doorreizen naar andere sterren. Elke tocht zou tientallen jaren duren, maar door in elk stelsel nieuwe brandstof in te nemen kunnen we in de honderdvijftig jaar die Parliss ons geeft een paar nabije sterren bereiken. Maar elke wereld die de mens ooit heeft gebruikt kan inmiddels wel dood zijn en de sterren van de hoofdreeks die we in de beschikbare tijd kunnen bereiken, hebben misschien geen bruikbare planeten. Het zou een gok zijn.’

Strac schoof zenuwachtig heen en weer. ‘Dat zou het zeker. We hebben helemaal niet speciaal een zon van de hoofdreeks nodig, we kunnen ons overal vestigen onder elke ster, als we maar niet gebombardeerd worden met ultraviolet; maar bewoonbare planeten zijn zeer zeldzaam. Kan je het Brein niet opdragen een bewoonbare planeet op te sporen en daarheen gaan?’

‘Nee,’ zei Lourdi van de andere kant van de kamer. ‘De telescoop is daar niet sterk genoeg voor, niet als je vanuit het ene zwaartekrachtdal in het andere moet kijken. Het licht wordt enorm afgebogen.’

‘En ten slotte,’ zei Verd, ‘als we zouden landen op een planeet met aardse afmetingen die er bewoonbaar uitziet, en we merken dan dat hij niet bewoonbaar is, dan hebben we niet genoeg brandstof om nog ergens anders te landen. Nou, wat denk je ervan?’

Strac scheen alles te overwegen. ‘Ik denk dat ik een borrel ga nemen. Ik denk dat ik er maar een paar zal nemen. Ik wou dat je onze nare toestand nog een paar eeuwen langer geheim had gehou-gen.’ Hij kwam waardig overeind en liep naar de deur, maar toen bedierf hij zijn koninklijke aftocht door zich om te draaien. ‘Trouwens, kapitein, bent u wel eens op een planeet geweest die altijd dezelfde kant naar de zon keert? Of zijn uw reizen beperkt gebleven tot de bewoonde werelden?’

‘Ik ben op de Maan geweest, maar dat is alles. Waarom?’

‘Ik weet het eigenlijk niet,’ zei Strac en hij vertrok met een bedachtzaam gezicht. Verd zag dat hij rechtsaf ging. De bar lag achter de eetzaal, linksaf.

Een sombere stilte viel over de eetzaal. Verd zocht in zijn heuptas en haalde er een wit buisje uit, niet veel groter dan een sigaret. Met zijn ogen somber op de wand gericht stak hij het buisje tussen zijn lippen, zoog eraan en blies door zijn mondhoek koele, dikke oranje rook weg. De spieren rond zijn ogen verloren iets van hun spanning.

Chanda deed haar mond open. ‘Kapitein, ik heb me steeds afgevraagd waarom het Brein me zo rechtstreeks antwoordde, waarom het me niet gewoon een reeks uitgewerkte opdrachten gaf.’

‘Ik ook. Heb jij het antwoord gevonden?’

‘Het moet berekend hebben hoeveel tijd het nog had voor de motorische spraakstoornis volledig was. Het Brein probeerde dus niet een hele reeks uitgewerkte opdrachten te geven die het nooit had kunnen voltooien, maar het noemde gewoon de naam van de persoon die waarschijnlijk het juiste antwoord zou kunnen vinden. Het gaf ons alles wat in die paar seconden nog mogelijk was.’

‘Maar waarom Strac? Waarom niet ik, of een van jullie?’

‘Ik weet het niet,’ zei Chanda vermoeid. De schade aan het Brein had haar zwaar getroffen. Dat was niet verbazingwekkend; zij had het Brein altijd behandeld als een dierbaar, maar wat achterlijk kind. Ze sloot haar ogen en zei op een dreun: ‘Naam, beroep, massa, geboortewereld, medische achtergrond. Strac, astrofysicus, Canyon…’

De volgende paar dagen was elk bemanningslid bezig met zijn eigen vak.

Lourdi Koersvinder bracht het grootste deel van haar tijd achter de telescoop door. Het was een krachtig instrument en ze had beperkte hulp van het Brein. Maar zelfs de werelden van de meest nabije sterren waren nog maar kleine rondjes. De hemel was bezaaid met zwarte zonnen die alleen in het infrarood zichtbaar waren. Ze slaagde erin de aardse maan te vinden - die meer gehavend dan ooit in een grillige baan onder een hoek van zestig graden haar ouderplaneet volgde op haar pad rond de zon.

Parliss Leefsystemen bracht de uren dat hij niet sliep door in de scheepsbibliotheek, waar hij naslagwerken doorliep op de medische aspecten van ontbering. Langzamerhand kon hij zo een uitgewerkt programma samenstellen dat de passagiers behoorlijk lang gezond zou houden en nog lang daarna in leven, met veiligheidsmarges voor slijtage aan onmisbare onderdelen van het levensstelsel van het schip. Hij was van plan later een zelfde programma op te stellen waarin kannibalisme werd aangewend voor een optimaal medisch effect. Maar door de psychologische consequenties zou dat nogal moeilijk worden.

Traag en moeizaam zocht Chanda met uitschuifbare miniatuur-waldo’s de kleine brandwonden in de hersenschors van het Brein en schraapte de verkoolde halfgeleidende as weg. ‘Scheelt waarschijnlijk helemaal niets,’ gaf ze verbeten toe, ‘maar de as zou kortsluitingen kunnen veroorzaken. Het kan in ieder geval geen kwaad om het weg te halen. Ik wilde dat ik wat heel dun draad had.’

Toen Verd eenmaal overtuigd was van het feit dat de springer morsdood was, liet hij hem met rust. Daardoor had hij weinig anders te doen dan zich zorgen maken. Hij maakte zich zorgen over de schade aan het Brein en hij vroeg zich af of Chanda niet te optimistisch was. Net als een chirurg die een zieke vriend moet opereren, weigerde ze zelfs maar de mogelijkheid te overwegen dat het Brein slechter zou kunnen worden in plaats van beter. Verd maakte zich zorgen en hij controleerde de bedrading van de handbediening voor de verschillende aandrijvingen, waarvoor hij in een ruimtepak over de buitenkant van de romp kroop.

Hij schrok van de aanblik van de remgraat. Het superharde metaal glom nog even mooi als altijd, maar de graat was voor tweederde verdwenen. Gevolg van verscheidene miljarden jaren sublimatie in het ruimtevacuüm.

Hij maakte zich ook zorgen over de passagiers. Zonder de voortdurende verstrooiing waarvoor het Brein vroeger zorgde, moesten ze nu praktisch zonder enige hulp de schok van de ramp verwerken. In het logboek stond een lijst van de passagiers en Chanda liet die door het Brein op zijn scherm projecteren, maar Verd vond er maar weinig nuttige beroepen onder.

Strac Astrofysica.

Jimm Boer.

Avran Dierentuinman.

De andere beroepen waren hier allemaal onbruikbaar. Belaster, Automaker, Reclameman - hij kon nog van geluk spreken dat er toch nog wat tussen zat. ‘Toch,’ zei hij op een avond tegen Lourdi, ‘zou ik er heel wat voor over hebben om een Jak SDL-aandrij-vingen aan boord te hebben.’

‘Wat denk je van een Harlan Veelweter?’

‘Op deze ouwe schuit? Zulke algemene specialisten reizen in luxe lijnschepen.’ Hij draaide rusteloos rond in de lucht tussen de slaapplaten. ‘Wil je nog een luchtwagen kopen? Was vroeger van een bangeschijterige lafbek-‘

Jimm Boer was de man van de zware planeet. Hij had lange gladde spierbundels en grote voeten. Zijn Jinxiaans accent hield in dat hij waarschijnlijk zonder zich in te spannen een gat zou kunnen schoppen in het metaal van de romp. ‘Ik heb nooit zonder machines gewerkt,’ zei hij. ‘Voor het boeren is een enorme hoeveelheid machinerie nodig. Spitters, ploegen, zaaimachines, pootmachi-nes, beluchtingsapparatuur, noem maar op. Al gaf je me de zaden en een wereld om ze te laten groeien, dan zou ik in mijn eentje nog niets klaarspelen.’ Hij krabde in zijn borstelige wenkbrauwen. Om een of andere reden had hij ze vanaf het uiteinde van zijn haargrens opzij laten groeien als de dwarsbalk van een omgekeerde T. ‘Maar als alle passagiers en bemanningsleden hun steentje bijdragen en mijn aanwijzingen opvolgen en als ze geen bezwaar hebben om als robots te werken, denk ik wel dat we iets uit de grond kunnen krijgen, als we een planeet hadden met goeie grond en zaaizaad.’

‘Het zaaizaad hebben we in ieder geval,’ zei Verd. ‘Bedankt, meneer Boer.’

Verd had Avran Dierentuinman aan het begin van de tocht voor het eerst gezien toen hij door de gang liep. Avran Dierentuinman bood een schokkende aanblik. Zijn smalle strook haar was spierwit en begon halverwege zijn schedel. Zijn huid zat vol met fijne rimpels zoals bewerkt leer. Verd had hem tot nu toe gemeden. Het was duidelijk dat de man tot een van die vreemde, tegenwoordig bijna uitgestorven religieuze sektes behoorde die het innemen van methusalixir verboden.

Maar hij gedroeg zich niet als een religieuze idioot. Verd merkte dat hij vriendelijk, oplettend, hulpvaardig en aardig was. Zijn sterke Tisgelukt-accent was doorspekt met scherpe sisklanken.

‘In dit ene opzicht hebben we geluk,’ zei Avran. ‘Of hebben jullie geluk. Ik had het geluk moeten hebben dat ik mijn schip miste. Ik reis mee om je lading te beschermen. Die bestaat uit een selectie van levensvatbare plantenzaden en bevroren diereneieren voor de Aardse staatsdierentuin.’

‘Wat houdt dat precies allemaal in?’

‘Bijna alles wat je maar kan bedenken, kapitein. De centrale regering wilde een dierentuin stichten om te laten zien welk leven de Aarde allemaal was kwijtgeraakt door de enorme bevolkingsdruk. Ik neem aan dat ze hiermee emigratie wilden bevorderen. Dit is de eerste zending en die bevat monsters van elke soort niet-inheems leven van Tisgelukt. Er zouden nog andere zendingen van andere werelden komen, waaronder een paar dure mutaties van Wunderland, ontworpen als nabootsing van de reeds lang uitgestorven “grote katten”. Die hebben wij niet en ook niet de decoratieve maar nutteloze planten zoals cactussen en orchideeën, maar we hebben wel alles wat nodig is voor een boerenbedrijf.’

‘Heeft u ook een broedmachine voor de dieren?’

‘Jammer genoeg niet. Misschien kan ik u laten zien hoe u er een moet maken uit onderdelen van andere machines.’ Avran lachte vrolijk. ‘Maar er is een probleem. Ik ben dodelijk allergisch voor methusalixir. Ik zal dus over minder dan een eeuw sterven, wat de lengte van een reis die ik kan maken sterk beperkt.’

Verd verstijfde. Hij was niet banger voor de dood dan ieder ander, maar - zenuwachtig probeerde hij zijn omhoogbruisende emoties in bedwang te krijgen voor ze hem verstikten. Bewondering, verwondering, schaamte, afschuw, angst. Hoe kon Avran zo terloops hand in hand met de dood leven? Hoe kon hij emotioneel zo volwassen geworden zijn, in een tijdsspanne van niet meer dan vijftig jaar? De schaamte won het, schaamte over zijn eigen reactie en Verd voelde dat hij bloosde.

Avran keek bezorgd. ‘Misschien kan ik beter later terugkomen,’ stelde hij voor.

‘Nee! Niks aan de hand.’ Verd had gedachtenloos een tabakstaaf gepakt. Hij inhaleerde een diepe, koele teug oranje rook en hield die enige tijd in zijn longen.

‘Nog een paar vragen,’ zei hij opgewekt. ‘Zit er ook graszaad bij de zending voor de dierentuin? Zijn er bacteriën of algen?’

‘Gras wel. Drieënveertig soorten. Geen bacteriën helaas.’

‘Dat is niet zo mooi. We hebben bacteriën nodig om van steenstof vruchtbare grond te maken.’

‘Ja.’ Avran dacht na. ‘We zouden het proces op gang kunnen brengen met afval van het schip, vermengd met ingewandsflora. Daarna kunnen we het steenstof toevoegen. We hebben aardse wormen. Het zou kunnen lukken.’

‘Goed.’

‘Nu heb ik nog een vraag, kapitein. Wat is dat?’

Verd volgde met zijn ogen de wijzende vinger. ‘Heeft u nog nooit een tabakstaaf gezien?’

Avran schudde zijn hoofd.

‘Er zit een eigenaardig kalmeringsmiddel in tabak dat je concentratie bevordert en je in staat stelt afleidingen buiten te sluiten. Vroeger moesten de mensen daarvoor tabaksrook inhaleren. Dat veroorzaakte longkanker. Nu doen we het beter. Zitten er ook tabaksplanten bij de zending?’

‘Helaas niet. Kunt u die gewoonte kwijtraken?’

‘Als het moet wel. Maar ik zou het jammer vinden.’

Verd bleef nog even zitten toen Avran weg was. Toen stond hij op en zocht Parliss. ‘Avran beweert dat hij allergisch is voor methusalixir. Ik wil weten of dat waar is. Kan jij daarachter komen?’

‘Natuurlijk kapitein. Dat moet in zijn medische achtergrond staan.’

‘Goed.’

‘Waarom zou hij daarover liegen, kapitein?’

‘Misschien rust er voor hem een religieus taboe op methusalixir. Als dat zo is, zou hij kunnen denken dat ik hem vol ga stoppen omdat we hem nodig hebben. En daar zou hij groot gelijk in hebben.’

Het had geen zin nogmaals met Strac Astrofysica te gaan praten. Parliss vertelde hem dat Strac bijna al zijn tijd in zijn kamer doorbracht en dat hij ergens een zakcomputer had gevonden.

‘Hij moet een of ander plan hebben,’ zei Parliss.

De volgende dag kwam Parliss naar zijn hut. ‘Ik heb de medische rapporten nagelopen,’ zei hij. ‘We zijn allemaal uitstekend in vorm, behalve Avran Dierentuinman en Laspia Dienster. Avran heeft de waarheid gesproken. Hij is allergisch voor methusalixir. Laspia heeft een paar kunstarmen. Er wordt niet vermeld hoe ze haar eigen armen kwijtraakte, en alle twee haar ellepijpen zitten boordevol apparatuur. In de een zit een verdover en in de ander een vérdragend trillingspistool. Ik vraag me af waarom zo’n aardig meisje zo tot de tanden gewapend moet zijn.’

‘Ik ook. Kan je haar buiten werking stellen?’

‘Ik heb een afgetakte oplader in haar hut aangebracht. Als ze iemand probeert neer te schieten, zal ze merken dat haar batterijen leeg zijn.’

De zesde dag was de dag van de muiterij.

Verd en Parliss zaten in de recreatiezaal en namen Parliss’ honderdvijftig-jarenplan door, toen de deur openging en Chanda binnenstapte. De eerste aanwijzing was Chanda’s gespannen, vastberaden gezicht. Toen zag Verd dat er nog iemand naar binnen kwam. Hij stond op om daar bezwaar tegen te maken, maar bleef sprakeloos staan toen een hele rij passagiers naar binnen schuifelde, tot de recreatiezaal bijna uit zijn voegen barstte.

‘Het spijt me, kapitein,’ zei Chanda. ‘We komen vragen of je ontslag wilt nemen.’

Verd bleef doodstil staan en liet zijn ogen over de groep dwalen. De knappe roodharige vrouw vooraan, die haar armen zo onopvallend gestrekt hield - dat moest Laspia Dienster zijn. Jimm Boer stond ook vooraan. En Strac Astrofysica, die erg verlegen keek. Een heleboel keken er verlegen en een heleboel keken er boos. Verd wist eigenlijk niet waarover ze boos waren of op wie. Hij gunde zichzelf een paar seconden om na te denken. Laat ze maar even wachten…

‘Op welke gronden?’ vroeg hij vriendelijk.

‘Op grond van het feit dat het onze beste kans is om in leven te blijven,’ zei Chanda.

‘Dat is niet genoeg. Dat weet je. Je hebt een beschuldiging van strafdelict nodig: verwaarlozing van mijn plicht, slordig hanteren van de aandrijfstraal, moord, schending van religieuze voorschriften, drugverslaving. Wil je zo’n aanklacht indienen?’

‘Kapitein, jij hebt ‘t nu over gedwongen ontslag - wettelijke gronden voor muiterij. Wij hebben niet zulke gronden. We willen je niet zomaar zonder meer uit je baan zetten.’

‘Nou, wat dacht je dan dat dit was, Chanda? Een verkiezing?’

‘We verzoeken je ontslag te nemen.’

‘Bedankt, maar ik denk van niet.’

‘We zouden je kunnen afzetten, weet je.’ Jimm Boer was niet boos en ook niet verlegen; hij was gewoon geïnteresseerd. ‘We zouden je kunnen beschuldigen van verslaving aan tabakstaven, dan houden we een rechtszaak en veroordelen we je.’

“Tabakstaven?’

‘Natuurlijk weet iedereen dat ze niet verslavend zijn. Het punt is gewoon dat je geen hoger gerechtshof zult vinden waar je onze beslissing ongedaan kunt laten maken.’

‘Tja, dat zal wel waar wezen. Goed dan, ga je gang.’

Parliss fluisterde op scherpe toon: ‘Chanda, wat doe je in godsnaam?’ Zijn gezicht, zijn schedel en zijn oren waren vuurrood.

De lange vrouw zei: ‘Kalm maar, Pari. We doen alleen maar wat nodig is.’

‘Jij bent krankzinnig van verdriet over dat verdomde mechanische monster.’

Chanda wierp hem een verschroeiende blik toe. Parliss keek terug. Ze wendde zich af en negeerde hem hooghartig.

Nu deed Strac voor de eerste maal zijn mond open. ‘Dwing ons niet geweld te gebruiken, kapitein.’

‘Waarom niet? Beseffen jullie dwazen eigenlijk wel wat je van me verlangt?’ Verd raakte zijn zelfbeheersing kwijt. Hij was nog jong toen het Zwarte Schaap gebouwd werd. In bijna twee eeuwen had hij verder gevlogen dan de totale afstand naar Andromeda; hij had de schuit gekoesterd en verzorgd en hij had geleefd in haar verlichte, voortsnellende buikholte. Zijn gevoelens waren blijkbaar van zijn gezicht af te lezen, want het meisje met het rode haar boog haar linkerarm op een onschuldige manier en wees naar hem. Het was waarschijnlijk het trillingspistool. Als haar batterijen niet leeg waren geweest zou hij nu waarschijnlijk omspoeld worden door kalmerende geluidstrillingen. Maar het enige wat hij voelde was een misselijkmakende, hoog oplaaiende woede.

‘Dat besef ik heel goed,’ zei Strac rustig. ‘Wij vragen jou het ons mogelijk te maken om jou je schip weer terug te geven als dit allemaal achter de rug is.’

Verd sprong op hem af. In een koud hoekje van zijn geest verbaasde hij zich over zichzelf, maar hij wilde toch vooral heel graag zijn vingers om die dunne, breekbare hals van Strac klemmen. Hij zag dat Laspia Dienster paniekerig naar haar onderarmen staarde en toen greep een stalen hand zijn enkel en trok eraan. Verd stond middenin zijn sprong stil.

Het was Jimm Boer. Hij was als een kangoeroe door de kamer gesprongen. Verd keek over zijn schouder en gaf hem zorgvuldig een schop onder zijn kin. Jimm keek verrast en gekwetst. Hij kneep!

‘Goed dan!’ gilde Verd. En toen zachter: ‘Goed, ik neem ontslag.’

De autodok spalkte twee gescheurde enkelbeenderen, spoot geheimzinnige stoffen in het zwaargekneusde uiteinde van zijn achillespees en schreef een week bedrust voor.

De plannen van Strac waren uitvoerbaar. Hij had bevel gegeven koers te zetten naar de Aarde. Aangezien het Schaap nog steeds bijna de snelheid van het licht had en het zonnestelsel al een flink eind voorbij was, zou de tocht ongeveer twee weken gaan duren.

Verd vermaakte zich eigenlijk best. Sinds de laatste rampzalige sprong was dit de eerste maal dat hij de zorgen langer dan een paar minuten uit zijn hoofd kon zetten. De druk was verdwenen. De verantwoordelijkheid lag niet langer als een last op zijn schouders. Hij wist zelfs Lourdi over te halen met Strac samen te werken. Eerst wilde ze niets van doen hebben met de muiters, maar Verd wist haar te overtuigen dat de passagiers haar nodig hadden. Beroepstrots was een krachtig argument.

Na een week platliggen begon Verd weer door het schip rond te scharrelen in een poging enig idee op te doen over het moreel dat in het schip heerste. Hij deed weinig anders. Hij was walgelijk vastbesloten zich niet met de nieuwe kapitein te bemoeien.

Een keer hield Laspia Dienster hem staande in de gang. ‘Kapitein, ik heb besloten u in vertrouwen te nemen. Ik ben een arm, lid van de centrale regeringspolitie van de Aarde. Er bevindt zich een veelgezocht man aan boord van dit schip.’ En voor Verd haar met een grapje had kunnen afleiden hield ze hem een heel echt uitziende identiteitskaart onder de neus.

‘Hij is betrokken bij de Vrij Wunderland samenzwering,’ ging ze verder. ‘Ja, die bestaat nog steeds. We hadden redenen om aan te nemen dat hij zich aan boord van het Zwarte Schaap bevond, maar ik was nog steeds niet zeker tot hij een manier vond om me te ontwapenen. Ik weet nog steeds niet wie hij is. Het kan iedereen zijn, zelfs-‘

‘Kalm, kalm,’ suste Verd. ‘Dat heb ik gedaan. Ik wilde niet dat er op mijn schip iemand rondwandelde met verborgen wapens.’

Haar stem sloeg over. ‘Idioot! Hoe moet ik hem nou arresteren?’

‘Waarom zou je hem arresteren? Aan wie moet je hem uitleveren als je hem gearresteerd hebt? Wat voor kwaad zou hij nu nog kunnen doen?’

‘Wat voor kwaad? Hij is een revolutionair - een opruier!’

‘Natuurlijk. Hij is fanatiek van plan Wunderland te bevrijden van de tirannie van de centrale regering van de Aarde. Maar Wunderland en de centrale regering zijn al eeuwen dood en we hebben geen enkele Aardmens aan boord. Tenzij jij er een bent.’

Hij liet haar hulpeloos sputterend achter.

Toen hij er later nog eens over nadacht, leek het allemaal niet zo grappig meer. Een groot aantal van de passagiers zat natuurlijk nog vol met dergelijke overleefde doelstellingen en weigerde de huidige werkelijkheid onder ogen te zien. Als die barrière het begaf, kon hij gevallen van krankzinnigheid verwachten.

Vreemd genoeg sprak Strac met niemand, behalve dat hij af en toe een vraag stelde aan een bemanningslid. Als hij een plan had, hield hij dat zorgvuldig voor zich. Misschien wilde hij voor de laatste keer nog eens naar de Aarde kijken, grootmoedertje Aarde, die nu van ouderdom was gestorven. Veel passagiers deelden die gevoelens.

Verd niet. Hij en Lourdi hadden de Aarde voor het laatst twaalf jaar geleden gezien - subjectieve tijd - toen het leefstelsel van het Schaap vernieuwd moest worden. Ze hadden twee heerlijke maanden gehad in Rio de Janeiro, een bijenkorf vol veelkleurige mensen die zich bewogen tussen gebouwen die als gefrustreerde ruimteschepen naar de hemel reikten. Een keer hadden ze zelfs twee vuurfranjers gezien, geboortig van 1’Elephant, die heel zorgeloos tussen de grotere mensen doorliepen, maar die wegdoken toen ze een auto omlaag zagen stuiven. Misschien leefden er nog vuurfranjers ergens in de nevelige armen van dit heelal of een ander. Misschien leefden er zelfs nog wel mensen, hoewel die waarschijnlijk onherkenbaar veranderd zouden zijn. Maar Verd had geen enkel verlangen om neer te zien op het dode gezicht van de Aarde. Hij wilde liever een mooie herinnering houden. Hij werd niet naar zijn mening gevraagd.

Op de tiende dag keerde het Schaap. Verd dacht aan de aandrijfstraal die een wijde boog beschreef over verlaten steden op asteroïden. Neutronium omgezet in een vernietigende stroom zuiver licht. In de beschaafde ruimte kostte zelfs de eenvoudigste koerswijziging een seconden durende berekening van het Brein, alleen al om de aandrijfstraal in een veilige richting te houden. Alles wat door dat licht werd aangeraakt verdween. Maar nu viel er niets te beschermen.

Op de morgen van de vijftiende scheepsdag was de Aarde een brede, schitterende sikkel, verblindend fel waar de zeeën aan de naar de zon gerichte kant waren opgedroogd. De zon verspreidde een griezelig groenwit licht achter de gepolariseerde ramen. Verd en Lourdi waren net klaar met ontbijten toen Strac voor de van binnenuit doorschijnende deur verscheen. Lourdi liet hem binnen.

‘Ik vond dat ik beter zelf even kon langskomen,’ zei Strac. ‘Ik heb over een uur een vergadering belegd in de recreatiezaal van de bemanning. Ik zou graag zien dat jij ook kwam, Verd.’

‘Liever niet,’ zei Verd. ‘Evengoed bedankt. Wil je een geroosterd duifje?’

Strac sloeg dat beleefd af en vertrok. Hij had zijn uitnodiging niet herhaald.

‘Het was niet zomaar een beleefdheidsverzoek,’ vertelde Lourdi hem. ‘Hij heeft je nodig.’

‘Laat hem maar lijden.’

Lourdi pakte hem zachtjes bij zijn oren en draaide zijn hoofd zodat hij haar recht moest aankijken - een trucje dat ze had ontwikkeld om zijn volle aandacht te krijgen. ‘Beste vriend, dit is het verkeerde moment om voor prima donna te gaan spelen. Jij hebt mij omgepraat om de usurpator te helpen door te zeggen dat de passagiers mijn vaardigheden nodig hadden. Ik zeg jou nu dat ze de jouwe ook nodig hebben.’

‘Verdomme, Lourdi, als ze mij nodig hadden zou ik nog steeds kapitein zijn.’

‘Ze hebben je nodig als bemanningslid!’

Verd klemde zijn tanden op elkaar en keek koppig voor zich uit. Lourdi liet hem los, klopte hem zachtjes op zijn oren en stapte achteruit. ‘Ik heb mijn zegje gezegd. Denk er eens over na, mijn Heer en Meester.’

Er zaten zes mensen om de tafel. Verd was er en Lourdi en Parliss en Chanda. Strac zat in de kapiteinszetel onder het Breinscherm. De zesde man was Jimm Boer.

‘Ik weet nu wat we moeten doen,’ zei Strac. Zijn aangeboren waardigheid was de laatste tijd nog toegenomen, hoewel zijn schouders omlaag hingen alsof de zwaartekracht op het schip te veel voor hem was en zijn magere, donkere gezicht had de kunst van het lachen verleerd. ‘Maar ik wil eerst de andere mogelijkheden doornemen. Daartoe wil ik dat jullie allemaal de antwoorden horen op de vragen die ik jullie individueel heb gesteld. Lourdi, wil jij beginnen ons over de zon te vertellen?’

Lourdi stond op. Ze scheen precies te weten wat er van haar werd verlangd.

‘De zon is erg oud,’ zei ze. ‘Verschrikkelijk oud en bijna dood. Terwijl onze springer zijn kuren had, heeft de zon waarschijnlijk alle stadia van de hoofdreeks doorgemaakt. Gedurende enige tijd werd hij heter en feller en groter, totdat hij zich opblies tot een rode reus. Daarom is Mercurius misschien wel verdwenen. Opgeslokt.

Toen zou Sol de hoofdreeks hebben kunnen verlaten, bij voorbeeld door een nova te worden, maar als dat was gebeurd zouden de binnenste planeten er nu niet meer zijn. Dus bleef hij een rode reus tot er niet meer genoeg brandstof was om de buitenwaartse druk te handhaven en toen stortte de hele structuur ineen.

De zon implodeerde tot een witte dwerg. Maar omdat er nog veel niet uitgestraalde hitte naar buiten moest en omdat er bij de samentrekking veel hitte vrijkwam en omdat er in de kern nog steeds splijtingsreacties plaatsvinden, bleef hij licht uitstralen, en dat doet hij nog steeds, hoewel er praktisch gesproken eigenlijk helemaal geen brandstof meer over is. Ijzer kan je niet verbranden. Nu is de zon dus een groene dwerg en hij koelt nog steeds af. Over een paar miljoen jaar zal hij een rode dwerg zijn en dan een zwarte.’

‘Maar een paar miljoen jaar?’

‘Ja Strac, maar een paar miljoen.’

‘Hoeveel straling wordt er nu uitgezonden?’

Lourdi dacht na. ‘Ongeveer net zoveel als in onze tijd, maar het licht is veel blauwer. De zon is veel heter dan wij hem kenden, maar al het licht moet van een kleiner oppervlak uitstralen. Wil je cijfers?’

‘Nee dank je, Lourdi. Jimm Boer, zou jij onder zo’n ster voedsel kunnen verbouwen?’

Eigenaardige vraag, dacht Verd. Hij ging rechtop zitten en probeerde een vreselijk vermoeden te onderdrukken.

Jimm keek verbaasd, maar hij gaf meteen antwoord. ‘Als de lucht goed is en ik heb genoeg water, kan het best. Planten houden van ultraviolet. De dieren zouden misschien beschermd moeten worden tegen verbrandingsverschijnselen.’

Strac knikte. ‘Lourdi, hoe is de toestand van de melkweg?’

‘Beroerd,’ zei ze onmiddellijk. ‘Veel te veel dode sterren en de meeste die nog over zijn, zijn blauwe en witte reuzen. Veel te heet. Ik wil wedden dat elke planeet in deze omgeving die een goede temperatuur voor leven heeft, een gasreus is. De jonge sterren zitten allemaal aan de uiterste punten van de melkwegarmen en ze zijn weggeslingerd door de draaiing van de melkweg. In de bolzwermen zouden we nog wel jonge sterren kunnen vinden. Wil je daar meer over weten?’

‘Die zouden we nooit kunnen bereiken,’ zei Verd. Zijn vermoeden was veranderd in vaste overtuiging. Hij blies een wolk oranje rook uit en wachtte af, terwijl hij in stilte Strac uitdaagde zijn bedoeling te verwoorden.

‘Goed,’ zei Strac. ‘Chanda, hoe staat het met het Brein?’

‘Heel, heel slecht. Misschien is het over tien jaar al afgelopen met het Brein. In ieder geval haalt het in deze slechte toestand zeker de eeuw niet.’ Chanda zag er zelf ook niet best uit. Haar ogen waren rood, met blauwe kringen eronder. Verd dacht dat ze magerder was geworden. Haar haar was ook niet meer zo goed verzorgd. Alsof ze in zichzelf sprak ging ze verder: ‘Tweemaal heb ik heel gewone opdrachten gegeven waarop ik het teken van onvoldoende gegevens kreeg. Dat is erg slecht. Het betekent dat het Brein de gegevens in zijn eigen geheugenbank begint te wantrouwen.’

‘Hoe slecht is dat precies?’

‘Het is éénrichtingsverkeer en aan het eind blijft er een leeg-geveegd geheugen over. Het proces kan niet tot staan gebracht worden.’

‘Dank je, Chanda.’ Strac hield zich goed, maar onder zijn gedeukte waardigheid keek hij vastberaden en - bang. Verd vond dat hij daar reden genoeg voor had. ‘Nu weten jullie alles,’ zei hij tegen hen. ‘Zijn er nog opmerkingen?’

Parliss zei: ‘Als we op sterrenjacht gaan, moeten we op Pluto een stop maken om reservelucht in te nemen. Dat geeft ons enkele tientallen jaren speling.’

‘Mm-mm. Nog iets?’

Niemand sprak.

‘Nou, dat is dan dat.’ Strac haalde diep adem en blies de lucht langzaam weer uit. ‘Het naspeuren van nabije sterren brengt te veel risico mee. We zullen het moeten rooien met wat we hebben. Chanda, wil jij alsjeblieft het Brein opdracht geven ons aan land te zetten op het hoogste vlakke punt in het gebied van de Aardse evenaar?’

Chanda verroerde zich niet. Niemand verroerde zich.

‘Ik wist het,’ zei Verd heel zachtjes. Zijn stem klonk als een klok in de doodse stilte. De recreatiekamer leek wel een museumzaal. Iedereen leek bang zich te verroeren. Iedereen, op Jimm Boer na die heel stilletjes overeind kwam.

‘Heb je het niet begrepen, Strac?’ Verd zweeg even en probeerde zijn stem vol overredingskracht te laten klinken. ‘Het Brein gaf jou het bevel omdat jij meer nuttige kennis had dan de rest van ons. Jij werd verondersteld een nieuw thuis te vinden voor het menselijk ras.’

Ze staarden allemaal in verschillende maten van ontzetting naar Strac. Iedereen behalve Jimm, die geduldig wachtte tot iedereen een besluit had genomen.

‘Het was niet de bedoeling dat jij het opgaf en ons naar huis bracht om daar te sterven!’ snauwde Verd. Maar Strac luisterde niet. Strac staarde hen vol woede en minachting aan.

Parliss, die gewoonlijk al tamelijk bleek zag, was nu witter dan maanlicht. ‘Strac, dat betekent de dood! Laat die Aarde toch! We kunnen een andere wereld zoeken-‘

‘Jullie jankend nest stomme idioten!’

Zelfs Jimm Boer keek geschrokken.

‘Denken jullie werkelijk dat ik ons allemaal de dood zou injagen, alleen om een aanval van heimwee? Verd, jij moest toch beter weten. Ze hingen allemaal als molenstenen om jouw nek, zevenentwintig volwassenen en al hun mogelijke kinderen die zaten te wachten tot jij ze vertelde hoe ze moesten sterven. Toen kwam de muiterij. Nou ben jij vrij! Nou hangen ze allemaal om mijn nek!’

Zijn ogen wendden zich af van Verd en dwaalden langs de geschokte, zwijgende bemanning. ‘Idioten die blindelings bevelen gehoorzamen van een beschadigd mechanisch brein. Alles geloven wat ze wordt verteld! Lourdi!’ snauwde hij. ‘Wat betekent het als een planeet één kant naar de zon gewend houdt?’

Lourdi schoot overeind. ‘Dat betekent dat het lichaam ten opzichte van de betreffende zon niet draait.’

‘Het betekent dus niet dat de planeet maar één kant heeft?’

‘Wa-at?’

‘De Aarde heeft ook nog een achterkant.’

‘Natuurlijk!’

‘Hoe ziet die achterkant er uit?’

‘Ik weet het niet.’ Lourdi dacht even na. ‘Het Brein weet het wel. Je herinnert je nog dat je Chanda vroeg het Brein te vragen met radar de achterkant te onderzoeken. Toen kon ze het Brein niet zover krijgen dat hij ons het beeld liet zien. We kunnen de telescoop niet gebruiken omdat er geen licht is, zelfs geen infrarood. Het moet er afschuwelijk koud zijn. Nog kouder dan op Pluto.’

‘Jij weet het niet,’ zei Strac. ‘Maar ik wel. We gaan omlaag. Chanda?’

‘Vertel ons er alles van,’ zei Jimm Boer.

‘Nee,’ zei Verd.

Hij wist van tevoren niet dat hij iets zou gaan zeggen. Hij wist alleen maar dat ze Strac de verantwoordelijkheid hadden gegeven zonder de macht die daarbij paste. Maar Strac voelde de verantwoordelijkheid; het was te zien aan zijn gebogen schouders en zijn treurige gezicht, aan zijn diepe, moeizame ademhaling en het bleek ook uit zijn vroegere pogingen om iemand anders met de hele last op te zadelen. Waarom zou Strac op Aarde willen landen? Verd wist het niet. Maar Strac moest weten wat hij deed. Anders zou hij helemaal niets hebben kunnen doen!

Iemand moest hem steunen.

‘Nee.’ Verd legde alle gezag dat hij maar kon verzamelen in zijn stem. ‘Chanda, zet het schip aan de grond.’

‘Eerst vertellen,’ drong Jimm Boer nogmaals aan. En het gezag dat zijn vlakke, dreigende stem steunde was zijn eigen reusachtige lichaamskracht.

‘Nee. Kop dicht, Jimm. Anders laten we jou van nu af aan de beslissingen nemen.’

Jimm Boer dacht daar over na, lachte opeens en ging zitten. Chanda pakte haar pen en begon op de rand van de microfoon te tikken.

Het Zwarte Schaap lag op zijn kant, bijna in het midden van een brede, heel oude inslagkrater van een asteroïde. Die lelijke plek in de afgeronde rugvin met zijn lange angel was het rafelige, verbrande gat waar de meteoor hen had getroffen. En op tweederde van de neus zat er in de buik een grote scheur waar in de laatste paar seconden van de landing een scherpe piek de romp had opengereten. En bij de staart, vlak voor de remgraat, gaf een statische explosie van gebogen stroken metaal de plaats aan waar de fotonaandrijving was losgescheurd.

Een kleine, enorm felle zon brandde aan een zwarte hemel.

Het was een slechte landing geweest. Zelfs bij het begin was het Brein al een fractie van een seconde te traag bij de aanpassing van de zwaartekracht in het schip, zodat de vloer misselijkmakend onder hun voeten op en neer golfde tijdens de daling. En toen ze al in de richting van de krater vielen, had Strac plotseling een nieuw bevel toegevoegd. De fotonaandrijving moest na de landing toegankelijk zijn. Chanda begon te tikken - en het schip was op zijn zij gedraaid.

Het Zwarte Schaap was niet ontworpen voor zijlandingen. Veel van de passagiers hadden blauwe plekken en kneuzingen. Avran Dierentuinman had een arm gebroken. Zonder methusalixir zou het bot maar heel langzaam genezen.

Een week van moeizaam zwoegen was bijna achter de rug.

Op de bodem van de krater waren nu alleen nog machines aan het werk. Vanwaar Verd stond, leek alle activiteit geconcentreerd om een reusachtige, zilverkleurige buis die als een kanon was gericht op een punt dat ongeveer tien graden boven de horizon lag. De aandrijfbuis was omhooggesleept tegen de kraterwand en de onderkant was nu begraven in een berg aangestampte, door hitte vastgebakken aarde. Daarboven liepen kabels en brandstofleidingen naar de buis.

‘Hallo! Ben je daar, kapitein?’

Verd kreunde. ‘Ik sta bovenop de rand van de krater,’ zei hij, omdat Strac aan het geluid van zijn stem niet kon bepalen waar hij was. De stem klonk zo besluiteloos, het moest Strac wel zijn. Alleen Strac zou schreeuwen in een ruimtepakradio. ‘En ik ben de kapitein niet.’

Strac kwam aanzweven en landde naast hem. ‘Ik dacht dat ik het uitzicht maar eens moest komen bewonderen.’

‘Prima. Ga toch zitten.’

‘Ik vind het erg vreemd om jou Verd te noemen,’ zei de astrofysicus. ‘Ik zei altijd gewoon kapitein.’

‘Eigen schuld, had je die muiterij maar niet op touw moeten zetten - kapitein.’

‘Altijd al geweten dat mijn machtshonger me nog eens in moeilijkheden zou brengen.’

Ze keken naar een rollende robot die een brandstofleiding losmaakte van de aandrijfbuis en toen terugrolde. Een ogenblik later barstte er een golf gloeiende rook uit de buis los. De vlam veranderde binnen een paar seconden wel tienmaal van kleur en hevigheid en doofde toen even plotseling als hij was verschenen. De robot wachtte tot de witgloeiende hitte wat was afgekoeld en rolde naar voren om de brandstofleiding weer vast te maken.

Verd vroeg: ‘Waarom ben jij ineens zo kalm?’

‘Mijn taak is afgelopen,’ zei Strac een beetje onverschillig. ‘Nu is het allemaal in de hand van Kdapt.’

‘Neem je geen afschuwelijk risico?’

‘O? Je denkt dat je weet wat ik probeer te doen?’

‘Ik hoop dat het geen geheim was. Er is maar één ding wat je zou kunnen willen doen met de fotonaandrijving zo opgesteld als hij nu is. Je probeert de Aarde aan het draaien te krijgen.’

‘En waarom?’ daagde Strac hem uit.

‘Je moet hopen dat er aan de donkere kant bevroren lucht en water is. Maar het lijkt mij een klein kansje. Waarom was je zo bang om dit alles uit te leggen?’

‘Zo stel je het nou, en dan vraag je straks ook nog waarom ik er niet over heb laten stemmen. Verd, zou jij gedaan hebben wat ik heb gedaan?’

‘Nee. Het is veel te riskant.’

‘Stel dat ik je vertel dat ik zeker weet dat er lucht en water is. Het moet wel. Ik kan je precies vertellen hoe het er uitziet. Het is een enorme, dunne ijskap, gelaagd naar de verschillende bevrie-zingspunten, met het waterijs onderaan, daarop een laag kooldioxyde en zo verder via een dikke laag stikstof naar een paar veranderlijke plassen vloeibaar helium. Je dacht toch niet dat een stilstaande wereld een gasvormige atmosfeer had? De hele atmosfeer vriest vast op de nachtkant. Dat moet wel!’

‘Het is er dus wel! Er is hier dus lucht? Geef je daar je woord op als vakman?’

‘Mijn erewoord van astrofysicus. Aan de achterkant bevindt zich bevroren gas.’

Verd rekte zich als een grote kat. Hij kon het niet helpen. Hij voelde de spieren om zijn ogen en zijn mond opkrullen toen hij zich ontspande en een enorme grijns kroop in de richting van zijn oren. ‘Toneelspeler!’ lachte hij. ‘Waarom heb je dat niet gezegd?’

‘Wil je me alsjeblieft nog een tijdje aan het woord laten?’

Verd draaide zich om en keek hem aan.

‘Je zult een paar van deze dingen zelf ook wel bedacht hebben. Kunnen we die lucht inademen? Er zijn miljarden jaren verstreken. Misschien is de samenstelling van de lucht wel veranderd voor hij bevroor. Misschien is er wel te veel van weggekookt de ruimte in, toen de zon een rode reus was. Misschien is er wel te veel omdat de maan te ver weg stond om het te kunnen afromen. Lourdi zei dat de zon de juiste hoeveelheid warmte afgeeft, maar hoe dicht zal dat een leefbare temperatuur benaderen? Kan Jimm Boer vruchtbare grond voor ons maken? Er is natuurlijk aarde aan de donkere kant, misschien zelfs wel met bevroren bacteriën, maar kunnen we daar komen als het nodig is?

En het ergste probleem is nog, kunnen we de Aarde eigenlijk wel aan het draaien brengen? Ik weet dat de aandrijving vermogen genoeg heeft. Maar of de Aarde sterk genoeg is weet ik niet. De aardkern kan onmogelijk nog radioactiviteit bevatten en de planeet moet nu dus bestaan uit gestolde rots. Maar ook massieve rots gedraagt zich onder druk als een vloeistof. We zullen aardbevingen krijgen. Kdapt mag weten hoe verschrikkelijk. Nou, kapitein, zou jij al die risico’s genomen hebben?’

‘Kijk!’

De aandrijving was in werking.

Sporen waterstof, veel te dun om een meteoor tegen te houden, gloeiden zwakjes in het vernietigende licht. Een straal als van een schijnwerper wees over de scherp afgetekende horizon heen, recht naar het oosten. Alles wat door dat licht geraakt werd zou ontbranden en wegvliegen op de vleugels van een fotonwind. De aandrijving kroop wat dieper weg in zijn graf van lava. De grond beefde. Verd schakelde zijn vliegeenheid in en Strac steeg na hem op. Samen zweefden ze boven de trillende planeet. Een aantal andere zilveren stipjes zweefde boven de vlakte.

In de ruimte zou die aandrijving een versnelling van honderd g opwekken. Hier… was het bijna niets. Bijna.

Kleine vlugge rimpeltjes kwamen aansnellen uit de richting van de oostelijke horizon. Ze snelden over de kratervloer in evenwijdige lijnen van dansend stof en ze kwamen steeds dichter bij elkaar. Een regen van keien viel van de kraterwand naar beneden.

‘Misschien had ik het risico niet genomen,’ zei Verd. ‘Ik weet het niet.’

‘Daarom droeg het Brein het bevel aan mij over. Heb je het zuurstofijs gezien toen we de nachtkant passeerden? Of was het te donker? Voor jou is deze bevroren atmosfeer louter verbeelding, niet?’

‘Ik geloof jou op je woord van vakman.’

‘Maar dat is voor mij niet nodig. Ik weet dat het er is.’

Stofstrepen dansten over de bevende grond. Maar de trillingen waren nu minder hevig en ze kwamen minder vaak.

‘Het Brein was beschadigd,’ zei Verd zachtjes.

‘Ja,’ zei Strac terwijl hij omlaag tuurde naar de oude krater. Plotseling draaide hij aan zijn regelknoppen en hij zakte omlaag. ‘Kom, Verd. Over een paar dagen hebben we lucht. We moeten rekenen op wind en regen.’