24
Ze volgden het leven van Christian en Louise Valker terug in de tijd. Ze hadden de collega’s in Västerås en Kungsbacka om alle beschikbare gegevens gevraagd, maar er waren geen misdrijven waar ze van uit konden gaan. De kerk, de staat en de gemeente droegen bij met informatie, maar tot nu toe was er niets opgedoken waar ze iets aan hadden.
“Was de moordenaar een bekende?” zei Ringmar. Ze zaten in zijn kamer na de ochtendbespreking. Aneta Djanali en Halders waren er ook.
“Hij heeft niet ingebroken”, zei Winter. “Misschien had hij een sleutel gestolen of er een laten maken. Maar het was geen onverwacht bezoek.”
“Nee”, zei Ringmar. “Niet in die zin. Ze hebben immers gegeten. En gedronken.”
“Twee flessen wijn”, zei Winter.
“En longdrinks. Beier zegt dat er gin-tonic in de glazen zat.”
“De technici zijn goed”, zei Halders. “Maar kon Beier zeggen welk merk het was?”
Winter dacht aan Tanqueray. Hij kon de fles voor kerst net zo goed nu kopen, omdat zijn moeder toch binnenkort zou komen.
Ringmar keek naar Halders.
“Tja. Zouden we daar wat aan hebben?”
“Als de moordenaar de drank had meegenomen. Als hij altijd Gordon’s drinkt en als iemand in de slijterij op bijvoorbeeld de Avenyn zich iemand herinnert die altijd Gordon’s koopt.”
“Dat zou dan met kratten tegelijk moeten zijn. En elke week. Dat klinkt nogal vergezocht, Fredrik”, zei Aneta Djanali. Ze keek naar Halders. “Het lijkt me eerlijk gezegd enorm vergezocht.”
“Maar zo moeten we toch werken?” zei Halders.
“Ik zal met Beier praten”, zei Winter. “Alle details zijn immers belangrijk, zoals we weten.”
“Wat weten we nog meer?” zei Aneta Djanali tegen niemand in het bijzonder. “Wat weten we inmiddels over die mensen?”
“Dat ze niet echt een grote kennissenkring hadden”, zei Halders. “Niet veel mensen die het wat uitmaakte of ze leefden of doodgingen.”
“Er waren mensen die iets op het antwoordapparaat hadden ingesproken”, zei Ringmar.
“Trygg-Hansa”, zei Halders. “Gezeur over een pensioensverzekering. Dat is tegenwoordig vaak het enige contact dat mensen nog met de buitenwereld hebben. Verzekeringsmaatschappijen die verzekeringen willen slijten voor een ouderdom met stijve gewrichten.” Bij mij krijgen ze echter nul op het rekest, dacht hij, maar hij zei het niet.
“En nog twee gesprekken”, zei Ringmar die geduldig had gewacht tot Halders klaar was.
“We hebben met ze gepraat”, zei Halders. “Met die anderen, gisteravond.”
“Er is iets wat niet klopt”, zei Aneta Djanali.
“Hoe bedoel je”, zei Winter.
“Dat is waar”, zei Halders. “Er was iets ... vreemds.”
“Het werd ons niet helemaal duidelijk waarom ze de Valkers wilden spreken.”
“Wacht even”, zei Winter. “Eén ding tegelijk. Wie probeerde met wie in contact te komen en in welke volgorde?”
“Oké. Een stel van ongeveer dezelfde leeftijd als de Valkers, Per en Erika Elfvegren ... ze wonen in Järnbrott. Ze leken in meer dan één opzicht op de Valkers. Geen kinderen, dezelfde leeftijd, in zekere zin hetzelfde uiterlijk ...” Aneta Djanali keek vlug naar de anderen alsof ze wilde zeggen: hetzelfde uiterlijk als vóór. “We zijn gisteren na vijf uur bij ze geweest. Ze had alleen maar gebeld om te horen hoe het was, zoals ze het uitdrukte.”
“In welke zin waren ze kennissen van elkaar?” vroeg Ringmar.
“Dat was het nou net ... ze waren heel vaag op dat punt. Ze hadden elkaar in een restaurant ontmoet waar je ook kon dansen, maar ze wisten niet meer waar dat was geweest. Ze hadden een keer bij de Valkers gegeten en de Valkers waren een keer bij hen thuis geweest.” Aneta Djanali keek naar Halders. “Wij kregen de indruk dat het een heel oppervlakkig contact was.”
“Ze wisten helemaal niets over de Valkers”, zei Halders.
“Wisten ze waar ze waren toen de moord plaatsvond?” vroeg Winter. Ze hadden een globale tijd van Pia Erikson gekregen, een mogelijke datum.
“Thuis”, zei Halders. “Beiden waren thuis en de enige die dat kan getuigen is de tv.”
“Hm.”
“Wat klopt er niet?” zei Ringmar. Hij knikte naar Aneta Djanali. “Je zei dat er iets is wat niet klopt.”
“Ja ... het was op een bepaalde manier hun houding. Aan de ene kant zo ... ongeïnteresseerd, of onwetend wat de Valkers betreft. En tegelijkertijd was het duidelijk dat ze bang waren.”
“Is dat vreemd?” zei Ringmar. “Hun kennissen zijn immers vermoord.”
“Ja, natuurlijk. Maar het was overduidelijk dat ze iets verbergen. Iets wat ze niet willen vertellen.” Ze keek op. “Jullie weten toch hoe het gaat. Je merkt het als de persoon in kwestie iets weet wat jij wilt weten, maar hij of zij wil het niet vertellen.”
“Zo was het bij hen”, zei Halders en hij knikte naar Aneta Djanali. “Ik had het zelf niet beter kunnen zeggen.”
“En zo was het ook met die andere twee”, zei Aneta Djanali. “Echt waar.”
“Die andere twee?” zei Winter. “Het andere telefoongesprek op het antwoordapparaat?”
“Ja. Ze heten ...” Ze keek in haar notitieboekje. “Martell. Bengt en Siv Martell.”
Bengt en Siv, dacht Winter. Net als mijn ouders.
“Geen familie van de cognac”, zei Halders.
“Ik wist dat je dat zou zeggen”, zei Aneta Djanali.
“En wat was er dan met hen?” zei Ringmar enigszins geïrriteerd. “Ze wonen ... in Mölndal.”
“Ja. We hadden er bijna carbonpapier op kunnen leggen. Dezelfde types ... om het zo maar te zeggen. Dezelfde antwoorden. Hetzelfde oppervlakkige contact.”
“We zijn gisteravond bij ze geweest”, zei Halders. “Maar er zijn een paar verschillen. In de eerste plaats, de Elfvegrens hebben geen kinderen, maar Siv Martell is gescheiden en heeft twee kinderen in de tienerleeftijd. Ze wonen bij hun vader en hij woont in Malmö.” Halders keek naar Aneta Djanali. “Zelfs ik kon zien dat ze het heel moeilijk vond om iets over de kinderen te zeggen. Het was ... pijnlijk.”
“Geen gedeelde zorg voor de kinderen?” vroeg Winter.
“Ze had ze kennelijk al in geen jaren gezien.”
“Maar ik geloof niet dat ze aan de drank is”, zei Aneta Djanali. “Of is geweest.”
Niet eens aan de cognac, dacht Halders, maar hij zei het niet.
“En het andere verschil?” vroeg Ringmar.
“In tegenstelling tot de Elfvegrens die gewoon bang waren, waren de Martells doodsbenauwd”, zei Halders. “Maar niet voor ons.”
“Bij hen was het nog duidelijker dat ze iets achterhielden”, zei Aneta Djanali. “Maar ik weet natuurlijk niet of het iets met de moord te maken heeft.”
“Alibi?” vroeg Winter.
“Misschien”, zei Halders. “Twee keer een etentje in een restaurant en een paar andere ... bijeenkomsten, zoals ze het noemden. We moeten het controleren. Nog geen tijd voor gehad.”
“Ze houden iets achter”, herhaalde Aneta Djanali.
“Ik ga met ze praten”, zei Winter. “Ik begin met de Martells.”
“Ik raad je aan naar hun huis te gaan”, zei Halders. “Ze leken ... niet op hun gemak in hun eigen huis.”
“Om op de Valkers terug te komen ... tijdens de teambespreking zei je dat ze op hun werk een soort reputatie hadden.” Ringmar had zich tot Aneta Djanali gewend.
“Volgens mij gebruikte ik niet het woord reputatie. Het waren eerder toespelingen. Niemand wilde veel zeggen.”
“Maar ze hielden dus allebei van flirten?” zei Ringmar.
“Ja, zoiets. De man had wel een zekere reputatie. Hij ... ontmoette andere vrouwen. Zij was misschien gewoon een flirt.”
“Er zijn dus misschien nog anderen”, zei Winter. “We beginnen met de Elfvegrens en de Martells. Of liever gezegd, we gaan verder met de tweede ronde.”
Winter las zijn aantekeningen door. De anderen waren weggegaan. Hij draaide de blackmetalcassette op een laag volume, maar het geschreeuw van de zanger was net zo intens. De telefoon ging.
“Winter.”
“Sacrament.”
“Pardon?”
“Met Rickard Nordberg. We denken dat we het orkest hebben gevonden. Ze heten Sacrament. Canadees. Sverker zat er niet zo ver naast.”
“Weet je het zeker?”
“Volgens mij wel. We hebben verschillende, van elkaar onafhankelijke reacties gekregen, zoals dat heet. Twintig stuks, geloof ik. Ze zeggen allemaal dat het Sacrament is. Nooit van ze gehoord. Sverker ook niet.”
“Sacrament”, zei Winter. Doop, dacht hij. Of het Avondmaal.
“Anderen hebben ook gereageerd met de naam van het nummer en de titel van de cd”, zei Nordberg. “Ik heb het eerste nummer op de MP3-file gezet en het schijnt Evil God te heten, en de cd zelf heet Daughter of ... wacht even ... Daughter of Habakuk , of hoe je dat maar moet uitspreken.”
“Habakuk? Wat is dat?”
“Geen flauw idee. Als ik moet raden, zou ik zeggen dat het een fantasienaam van een duivel is.”
“De dochter van Habakuk”, zei Winter.
“Zij is misschien wel lief”, zei Nordberg en hij barstte uit in een lach vol zelfspot. “Maar ik denk het niet. Oké. We hebben de zoekmachine op internet losgelaten en we hadden 98 hits op Sacrament. Toen zijn we wat dieper de duisternis ingegaan en Sacrament blijkt uit Edmonton te komen en behalve Hab... hoe ze ook mag heten, hebben ze nog een cd gemaakt. En een promo.”
“Dat is uitstekend”, zei Winter.
“Er zijn in elk geval 4721 mensen die dat vinden”, zei Nordberg. “Sacrament heeft tot nu toe 4721 bezoekers op zijn homepage gehad. Dat klopt wel met wat ik je vertelde toen je hier was. Statistisch gezien heeft een band ongeveer vijfduizend fans.”
“Heb je toevallig ook hun namen?”
“Wat? Ha, ha.”
“Wat kunnen we nu doen?” vroeg Winter. Voor deze keer buig ik voor de expertise, dacht hij.
“Tja ... we kunnen natuurlijk proberen Daughter direct uit Canada te laten komen. Of we kunnen het bij andere distributeurs vragen nu we de naam hebben. Welke winkels de cd hebben gekregen. Nagaan of er in de fanzines reclame voor is gemaakt. Dan moeten we buiten de winkels om werken. In dit geval gok ik meer op de fanzines. Dat kan een enorme klus worden. Het probleem is dat de cd van 1996 is, maar daarna is er zo veel bij gekomen dat het evengoed 1986 zou kunnen zijn.” Nordberg begon weer te proesten. “De productie wijst daar trouwens ook op.”
“Kun jij me hierbij helpen?” vroeg Winter.
“Dat is goed. Ik ben zelf ook nieuwsgierig. Momentje ... Sverker zegt iets.”
Winter wachtte, hoorde verre stemmen in de telefoon. Nordberg kwam terug.
“Ja, we krijgen hier elk jaar allerlei promo-cd’s binnen en veel daarvan gaat naar vrienden of winkels of wat dan ook, maar een gedeelte bewaren we, of liever gezegd dat dumpen we in ons zolderarchief. Dat groeit steeds verder uit. Er bestaat een mogelijkheid dat hij daar ligt. Het is zelfs enigszins waarschijnlijk dat we de cd hier hebben gehad. We zijn namelijk vrij groot, zelfs internationaal gezien.”
“Hebben jullie tijd om het archief door te spitten?”
“Nee.”
“Ik stuur een collega.”
*
Het was avond geworden. Winter liep via Heden naar huis. Het was nog steeds koud, helder. Een tiental mannen was op een van de grindvelden aan het voetballen, ze schreeuwden en Winter hoorde het zachte, doffe geluid als ze tegen de bal trapten. Voetballen in november? Waarom niet? In Engeland was het seizoen nog maar net serieus begonnen. Winter dacht aan Steve en hoorde iemand roepen. Hij draaide zich om en zag dat de bal op hem af rolde. Hij haalde uit met de binnenkant van zijn schoen en stuurde de bal terug. Hij had het nog niet verleerd.
Steve bleef maar cd’s sturen. Zelf had hij jazz opgestuurd, maar hij had zich gerealiseerd dat dat zinloos was. Ik ben meer te beïnvloeden dan hij. De mensen die naar klassieke rock luisteren, zijn conservatief. Conservatives .
Ze hadden elkaar al een paar maanden niet gesproken. Winter was van plan geweest eventueel voor de kerst naar Londen te gaan, maar nu wist hij het niet. Graag, had Angela gezegd. Als het kan.
Waarom zou het niet kunnen? Het kind zou pas begin april komen. Op 1 april, beweerde Angela en dat was geen grapje. Londen lokte. London calling . Het was alweer een tijd geleden.
Winter hoorde het geplof achter hem, het gejubel toen iemand al struikelend een doelpunt had gemaakt.
De laatste keer dat ze elkaar door de telefoon hadden gesproken, had hoofdinspecteur Steve Macdonald in het gips gezeten na een obligate zondagmiddagwedstrijd met zijn kroegenelftal in Kent. Waarom kom je niet een paar dagen, had hij gezegd. Jij bent niet zo belangrijk, maar ik zou Angela graag weer een keertje willen zien.
Ze hadden Steve een kleine drie jaar geleden eventjes in Göteborg ontmoet, maar niet zijn vrouw. Of zijn tweeling. Misschien konden ze beter wachten tot ze met zijn drieën waren. Begin april. Met zijn drieën.
“Wat vind je van Elias?” zei Angela toen hij de keuken binnenkwam, waar zij met betraande ogen bezig was.
“Zal ik het even overnemen?” zei hij.
“Graag.” Ze gaf hem het mes en Winter ging bij de uienplank staan. Nog een halve ui.
“Wat vind je? Elias? Of Isaak? Emanuel?”
“Waarom niet Esau?”
“Wees nou even serieus.”
“Ja ... wel een beetje bijbels ... maar daar is niets mis mee.”
“Jij gelooft toch in een god?”
“In elk geval soms.”
“Je hebt altijd gezegd dat we ergens kracht vandaan moeten halen.”
“Ja.”
“Dan is er ook Isabella.”
“Dat is een mooie naam.”
“Olivia.”
“Ook mooi.”
“Leo.”
Winter knipperde zijn tranen weg. De ui was gesnipperd.
“Tja ... ja, misschien. Je bent niet langer misselijk, hè?”
“Klopt. Normaal gesproken moet dat na de twaalfde week over zijn en die zijn we ruim gepasseerd. Nu komt er een rustige, kalme periode. In elk geval voor de moeder.”
“Hoe is het met je buik? Met Elias?”
“Voel zelf maar”, zei ze en ze stond op van de stoel waarop ze zonet was gaan zitten. “Kom.”
Ze ging de slaapkamer in en Winter legde het mes weg dat hij nog steeds in zijn hand had en volgde haar. Angela ging liggen en ontblootte haar buik, die een beetje dikker was geworden. Winter ging op het bed zitten. Het zou de eerste keer kunnen worden. Andere keren had hij nog niets gevoeld. Het was allemaal zo moeilijk te vatten. Was het echt? Zij had de baby al vier of vijf weken voelen bewegen. De schopjes. Winter dacht weer aan voetballen, zag de mannen op Heden voor zich.
“Leg je hand hier.”
Hij legde zijn hand op de plek. Hij voelde iets bewegen. Het was werkelijk.