49
Winter belde Möllerström. De registrator nam meteen op.
“Stuur me alsjeblieft het laatste nummer van Aktuell Rapport , Janne.”
“Dat mannenblad?”
“Is er nog een ander blad?”
“Was het Aktuell Rapport ?”
“Antwoord: ja.”
Winter verbrak de verbinding en greep de lijst met de veertig figuranten die een politie-uniform droegen in de film over de avonturen van een hoofdinspecteur in de stad. Waarom niet die van een inspecteur, had Halders gevraagd. Jij zit er ook in, had Ringmar gezegd. We zitten er allemaal in.
“Gaan we het doen?” vroeg Ringmar die recht tegenover Winter zat. “Heb je met Sture gesproken?”
“Hij zegt ja als wij het de moeite van het werk waard vinden.”
“Veertig mensen”, zei Ringmar. “Dat betekent een week lang tien tot vijftien man. Wat kan het per figurant aan tijd kosten? Anderhalf uur. Een uur. We moeten ze opsporen, de adressen controleren, een tijd afspreken, verhoren afnemen.”
“En vergelijken”, zei Winter.
“Dat is jouw taak.”
“Tien man kan ik krijgen”, zei Winter. Hij stak een Corps op. Het was nog steeds redelijk licht buiten. De sneeuw lag er nog. Hij keek Ringmar recht aan.
“Volgen we de juiste richting met dit ... politiespoor? Het uniformspoor?”
“Ik mag een boon zijn als ik het weet, Erik.”
“Zeg wat je vindt.”
Ringmar kneep zijn ogen samen, wreef over zijn voorhoofd en het klonk als schuurpapier tegen ongeschaafd hout. De trekken in zijn gezicht werden duidelijker in het schemerlicht, de groeven dieper toen de zon in de kamer reflecteerde op de gebouwen aan de andere kant van de rivier. Ook dit jaar zou er in februari geen skivakantie in zitten voor Bertil. Misschien als de kleinkinderen kwamen. Nu was de tijd toch voorbij.
“Er is iets te vaak gesproken over politiemensen ... of politie-uniformen om het gewoon terzijde te leggen”, zei hij uiteindelijk.
“Ja.”
“Het verhaal van Börjesson over de cd-winkel was interessant.”
“Ja.”
“We hebben de plekken gecontroleerd waar ze uniformen hebben, maar niemand heeft gemeld dat er iets weg was.”
“Nee.”
“Nergens.”
“Blijft de filmopname over.”
“Ja.”
“Het is misschien een omen.”
“Een goed omen?”
“Zijn er goede omina? Ik heb ooit een film gezien, The Omen . Daarin kwam niet bepaald goedheid voor.”
“Het waren er meer”, zei Winter. “Deel een en twee, enzovoort.”
Ringmar wreef weer over zijn voorhoofd.
“Ik vind dat we het moeten doen.”
“Regel jij het?”
Ringmar knikte. Hij pakte de lijst en liep naar zijn kamer om het werk te organiseren. Er kwam een bode met een interne envelop en Winter stak zijn hand uit en pakte hem aan. Hij opende de envelop en de secretaresse sloeg haar ogen ten hemel. De dame op de omslag was schaars gekleed. Een grote kop in geel en rood vertelde hoe je het beste seks op je werk kon hebben. Winter bladerde naar ‘Bliksemcontacten’. Er stonden veel advertenties. Een aantal foto’s van naakte geslachtsorganen en gezichten met een zwarte lap over de ogen. Waarom niet andersom, dacht hij.
Aan het eind zat een formulier voor een advertentietekst. Zo’n ding moest het echtpaar Valker dus hebben ingevuld en opgestuurd, dacht hij. De Elfvegrens misschien ook. En misschien de Martells.
Misschien iemand anders.
Hoe ging het in zijn werk?
Hij bladerde verder en vond informatie over hoe je kon reageren. Telefonisch, per brief. Ze hadden de Elfvegrens niet naar het type advertentie gevraagd. Het type advertenties. De reacties. Het was onbeholpen en onkundig en misschien ook ... eerzaam. Zelfs Halders had het niet gevraagd.
Ze hadden de lijsten van hun telefoongesprekken, dus dat viel te controleren.
Ze hadden geen advertentietekst bij de Valkers of de Martells gevonden. Geen tekst, geen reacties.
Winter belde de redactie van Aktuell Rapport en een vrouw nam op en hij stelde zich voor.
“De advertentieteksten worden drie maanden bewaard”, zei ze.
“Betekent dat dat jullie de adressen van de mensen die een advertentie plaatsen drie maanden bewaren?” vroeg Winter.
“Ja. Normaal gesproken.”
“Normaal gesproken? Wat betekent dat?”
“Soms lukt het ons niet om in hetzelfde tempo te vernietigen. Er zijn vrij veel ...”
Vernietigen, dacht hij. Dat verdomde vernietigen. Er moest een wet komen tegen vernietigen. Vanwege vooronderzoeken naar zware misdrijven.
“Hoe lang worden ze dan bewaard?” vroeg hij.
“Misschien een halfjaar. Maar dat komt zelden voor.”
“Hoe?”
“Hoe bedoel je?”
“Hoe worden de adressen bewaard?”
“We hebben een computerarchief. En de teksten op papier.”
“Zijn dat meestal privé-adressen?”
“Ja ...”
“Worden er niet vaak anonieme postbusnummers gebruikt?”
“Daar trekken wij een grens. Het is gebleken dat die niet ... serieus genoeg zijn.”
Winter vroeg er niet op door.
“Kunnen jullie zien wie reageert?” vroeg hij.
“Nee. Als je reageert, stop je je reactie in een envelop, je plakt die dicht en schrijft er het contactnummer van de advertentie op. Vervolgens stop je de envelop in een andere envelop en stopt er porto in voor de kosten. Wij sturen de reacties door naar degene die de advertentie heeft geplaatst.”
“En degene die reageert heeft dus drie maanden de tijd?”
“Ja.”
Winter dacht na. Als ze geluk hadden kon de advertentietekst van de Valkers op de redactie liggen, of het privé-adres dat bevestigde dat ze een advertentie hadden geplaatst. Hij moest de collega’s in Stockholm bellen, waar de redactie van het blad was gevestigd. Dat was niet voor het eerst.
Ze konden misschien ook teksten vinden van de Martells. Of van de Elfvegrens. De Martells. Hij dacht weer aan de Martells. Die waren minder dan drie maanden geleden vermoord.
Als de Martells een advertentie hadden geplaatst, hadden ze hun reacties nog niet gekregen.
Er konden nog reacties op de redactie liggen. Hij dacht aan het verhaal van Erika Elfvegren over ‘een man’.
De man was langs die weg binnengekomen. Winter had zich afgevraagd hoe de man de appartementen was binnengekomen en hier lag misschien een antwoord, een oplossing.
Maar ze konden elk moment een advertentie hebben geplaatst, jaren geleden. Rustig nu.
Hij stelde de vrouw op de redactie een paar snelle, praktische vragen, verbrak de verbinding en belde weer met Stockholm, nu met een collega-hoofdinspecteur van bureau City.
Niemand nam op bij Matilda Josefsson die bij Krokens Livs had gewerkt. Aneta Djanali belde het andere nummer en een man nam op en herhaalde de cijfers die ze zopas had ingedrukt.
Ze stelde zich voor en zei waarvoor ze belde.
“Dat is een tijdje geleden.”
“Wat?”
“Dat ik daar werkte. Die ouwe was niet normaal.”
“Die ouwe?”
“Andréasson. Beweerde dat ik niet kon rekenen. Dus ben ik gestopt. Vrijwillig.”
Aneta Djanali vroeg naar vaste klanten.
“Er waren er wel een paar die vaak kwamen. Anders was het ook gek geweest.” Ze hoorde een pauze. “En dan had je de kruimeldieven.”
“Sorry?”
“Er waren een paar kruimeldieven. Er verdwenen dingen. Ik heb het zelf nooit gezien, maar er waren een paar ... incidenten.”
“Wanneer?”
“Weet ik niet meer precies. Ik heb het niet in een agenda opgeschreven of zo. Maar de vrouw die er toen ook werkte weet meer.”
“Matilda? Matilda Josefsson?”
“Inderdaad. Zo heette ze.”
“Vertelde ze over die kruimeldieven?”
“Er was iets met kruimeldieven toen zij werkte. Dat moet u haar maar vragen.”
“Dat gaan we ook doen. Maar zij is ook gestopt.”
“Zo zie je maar weer. En zij kon wel rekenen, ha ha.”
“We proberen haar nu te bereiken.”
“Ze vertelde altijd dat ze naar de zon zou gaan. Check daar maar.”
Winter checkte het met de zon. Zijn moeder kende geen Åke. Hij woonde waarschijnlijk niet in Nueva Andalucía, maar dat was niet de enige kolonie. De Zweedse consul in Fuengirola nam op nadat de telefoon drie keer was overgegaan. Winter zag de stad voor zich, de snelweg als een zwarte wond, de huizen die vanaf de berg naar zee leken te zijn geslingerd.
“Natuurlijk ken ik Åke”, zei de consul, die Zweeds was. “Uw naam klinkt ook bekend.”
Hij kreeg geen gehoor bij Killdén in de Elviria-kolonie. Die lag ten oosten van het ziekenhuis, aan de andere kant van Marbella. Hij herinnerde zich restaurants, hotels, golfbanen, gekrijte huisjes.
Een nachtelijke rit in een taxi naar Torremolinos. De smaak van wijn achter op zijn gehemelte.
Winter reed naar het Sahlgrenska-ziekenhuis. Siv Martell bevond zich nog steeds in haar bewusteloze, barmhartige wereld. Hij had er niet heen hoeven rijden om daarachter te komen, maar hij wilde uit zijn kamer weg. Haar lichaam hielp hem als het ware iets te onthouden.
Hij zag haar door het glas. Zou ze antwoorden hebben als ze wakker werd? Als ze wakker mocht worden. Plotseling huiverde hij, alsof hij ijs in zijn kleren had zitten.
Hij ging naar buiten. Het ziekenhuis met zijn nieuwe en oude gebouwen leek op de coulissen van een toneel. Ambulances en politiebusjes reden over het toneel af en aan. Broeders in het wit holden over het toneel, artsen. Engelen. Hij liep zelf ook over het toneel, maar daar waren geen schijnwerpers.
Hij had geen manuscript. Alleen het gevoel van een dreigende catastrofe.