8
‘Ik wist niet dat jij een vriendinnetje hebt?’
‘Een vriendin’, verbeterde Albert zijn moeder. ‘En ik ken haar nog niet zo lang.’ Hij vouwde de vuilniszak open en keek hoe ze met een stoffer en een blik de scherven bijeen veegde.
‘Lang genoeg om haar schat te noemen.’
‘Het is behoorlijk serieus’, antwoordde hij kortaf. Hij wist dat ze een uitvlucht zocht om niet over haar problemen te hoeven praten. Ze nam liever zijn relatie onder de loep dan die van haarzelf. De scherven gleden in de vuilniszak. Hij volgde haar naar de andere kant van de eettafel, waar ze zich op haar hurken liet zakken.
‘Zit ze bij jou op school?’
‘Nee.’
‘Dat was een stomme vraag.’ Een gemaakte lach borrelde uit haar keel omhoog. ‘Dan had je niet zo vaak gespijbeld.’ Hij negeerde haar cynische opmerking. Een weerwoord zou alleen maar voor ruzie zorgen en die hadden ze voor vanavond genoeg gehad. Met de rand van het blik schraapte Karien de groenten op het vloerkleed bijeen. Er ontstond een lelijke vlek. Besluiteloos staarde ze ernaar. Ze gromde iets binnensmonds, pakte de stoffer en begon over het kleed te boenen. De groene vlek werd alsmaar groter en de borstel vloog steeds woester over het kleed heen en weer. Haar hele lichaam bewoog mee. Alsmaar sneller en sneller. De pijn in haar schouder nam toe en ze kreunde. Plotseling vielen haar handen stil. Ze hield haar hoofd gebogen en haar rug gekromd terwijl haar schouders langzaam begonnen te schokken. De stoffer gleed uit haar handen en al haar opgekropte verdriet kwam tot uitbarsting. Het begon met een zacht gejammer dat overging in een paniekerig gehuil. ‘Mam?’ Albert legde zijn hand op haar arm maar ze duwde ze weg en draaide haar hoofd beschaamd de andere kant op. ‘Mama!’ Hij greep haar vast en trok haar tegen zich aan. Zachtjes mompelde hij troostende woorden. Het leek haar te kalmeren. ‘Alles komt goed’, beweerde hij. Het waren loze woorden, hij wist het. Hij had geen controle over zijn vader. Waarom verdween hij niet gewoon uit hun leven? Dat was voor iedereen de beste oplossing. Albert slikte snel zijn tranen weg. Een gevoel van haat kwam bovendrijven. Welke vader doet zoiets? Waarom kon het niet gezellig zijn? Net zoals bij Bertus thuis. Hier waren altijd problemen en zijn vader was de oorzaak. Hij moest oprotten. Voorgoed! Ze hadden hem niet nodig.
‘Mam, ga maar naar bed. Ik ruim de boel wel op.’
‘Ik weet het niet…’ Ze schudde met haar hoofd toen ze zich uit zijn omarming bevrijdde. ‘Hij heeft een sleutel en wat als hij…’ De paniek was terug in haar stem. Met een snel gebaar veegde ze haar tranen weg.
‘Hij komt niet terug. Daar zorg ik wel voor. Ga jij nu maar naar boven.’ Hij trok haar omhoog en duwde haar richting de deur. ‘Ik slaap beneden op de bank en als hij terugkomt, moet hij eerst langs mij. Ik houd hem wel tegen.’
Met roodbehuilde ogen keek ze hem aan en woog zijn woorden af.
‘Ga nu maar’, hield hij vol. ‘Je hebt je rust hard nodig. Je ziet lijkwit.’ Uiteindelijk ging ze overstag. Ze schuifelde als een oude vrouw de kamer uit. Albert trok de vuilniszak naar zich toe en raapte de glasscherven van de grond. Met een natte doek depte hij het vloerkleed schoon. Na een uur staakte hij zijn schoonmaakwerkzaamheden. De rode wijnvlekken op het behang waren het enige bewijs van de agressieve uitbarsting van die avond. Het was kwart voor elf en de vermoeidheid sloeg toe. Hij had al een paar dagen slecht geslapen. Snel inspecteerde hij de ramen en deuren in huis. De vergrendeling op de voordeur hield zijn vader wel buiten maar de keukendeur had alleen een cilinderslot. Een kast ervoor schuiven had geen nut want de deur draaide naar buiten open. Albert haalde een stuk touw uit de garage en bond het aan de deurklink vast. Het andere uiteinde draaide hij rond de poten van het gasfornuis en hij trok het touw strak. Mocht het toch lukken om de klink naar beneden te drukken, dan moest hij eerst het fornuis met het touw van zijn plek slepen voordat de deur openging. Het zou genoeg herrie veroorzaken en hem wekken. Grijnzend bekeek hij zijn oplossing. Trots omdat hij zijn vader waarschijnlijk te slim af was.
Karien werd met barstende hoofdpijn en een stekende pijn in haar schouder wakker. Ze had de hele nacht liggen woelen en had hooguit twee uurtjes geslapen. Jos had zich niet meer laten zien. Hoewel… Misschien had ze hem niet horen thuiskomen en lag hij op de bank te slapen? Ze stapte uit bed. Haar hoofd bonkte bij elke beweging die ze maakte maar dat hield haar niet tegen. Ze liep de trap af en zag dat de voordeur nog steeds vergrendeld was. In de woonkamer vond ze Albert slapend op de bank. Hij had het dekbed over zijn hoofd getrokken. Zachtjes streelde ze het bruine haar dat eigenwijs boven het dekbed uitstak. Hij kreunde en snel trok ze haar hand terug. Op haar tenen sloop ze naar de keuken en ze stond verbaasd stil toen ze het touw ontdekte.
Ze staarde naar het knutselwerk en het hele gebeuren van gisteravond speelde als een film door haar hoofd. De emoties kwamen terug en met een bibberende zucht stapte ze over de barricade heen. Ze drukte het koffiezetapparaat aan en haalde een cup cappuccino uit de houder. Het idee om zich ziek te melden kwam even in haar op. Het werd minder aantrekkelijk toen ze zich realiseerde dat Jos elk moment van de dag kon thuiskomen. Dan was ze alleen met hem. Albert moest naar school en daarnaast was het absurd om van hem te verlangen dat hij haar zou beschermen. Hij was zelf nog een kind. Als ze ging werken, was de kans klein dat ze Jos tegen het lijf liep. Op dit moment kon ze hem beter ontlopen voordat het verkeerd voor haar afliep. De beurse plekken op haar lichaam waren het bewijs. Ze woonde in een vrijstaand huis en de buren konden haar niet horen als ze om hulp zou roepen. Daarnaast zorgde haar werk voor de nodige afleiding, anders bleef ze piekeren. Gelukkig had ze geen schrammen in haar gezicht. Dat zou alleen maar vervelende vragen oproepen. De striem in haar nek kon ze camoufleren met een sjaaltje en als ze een shirt met lange mouwen aantrok, vielen de plekken op haar armen niet op. Ze kreunde. Haar schouder bleef maar zeuren. Als het morgen niet over was, moest ze langs de dokter. De koffie sijpelde in de mok terwijl ze een doosje met pijnstillers in de la zocht. Ze voelde twee ogen in haar rug prikken en draaide zich naar Chantal om.
‘Goedemorgen lieverd.’ Ze glimlachte toen ze de uitdrukking op het gezicht van Chantal zag. ‘Je broer is creatief geweest’, legde ze uit. ‘Het is een nieuw inbraakalarm. Maak hem maar wakker, anders komt hij te laat op school.’
‘Moeten we naar school? Na wat gisteravond is gebeurd? Ik blijf liever thuis.’
‘Dat begrijp ik, maar daar schiet je weinig mee op. Op school heb je vrienden en afleiding. Ik ga naar mijn werk en ik wil niet dat je alleen thuisblijft.’
‘Jij kunt toch ook thuisblijven? We kunnen dan bespreken wat we verder moeten doen!’
Karien schudde resoluut haar hoofd.
‘We doen nog niets. We laten het hele voorval eerst bezinken en daarna zien we wel verder.’ Ze stopte twee pijnstillers in haar mond en spoelde ze weg met een slok koffie. ‘Ik ga douchen en me aankleden.’ Ze zette het lege koffiekopje op het aanrechtblad en streek even met haar hand langs Chantals wang. ‘Het komt wel goed.’ Met een wrange glimlach liep ze de keuken uit.
In de badkamer bekeek Karien de blauwe plekken op haar lichaam. Ze voelde haar schouder gemeen steken zodra ze haar rechterarm bewoog. De pijnstillers hielpen weinig en met moeite wist ze zich aan te kleden. Het was beter als ze haar arm een paar dagen ontzag en zo veel mogelijk met haar linkerhand werkte. Onhandig trok ze de borstel door haar haar en probeerde wat make-up op haar gezicht aan te brengen. Het zag er hopeloos uit en ze staakte haar poging. Toen ze beneden kwam, zat Albert aan de eetkamertafel. Hij gluurde haar van boven zijn beker thee aan maar zei geen woord. Ze wees naar het touw.
‘Het verdient geen schoonheidsprijs maar het werkt’, antwoordde Albert. ‘Heb je vannacht nog wat kunnen slapen?’
‘Ja, eigenlijk wel’, loog ze. ‘Ik voel me redelijk fit. Ga je wel naar school?’
Hij knikte.
Rond acht uur stapte Karien op de fiets en stuurde met een hand de tweewieler door het drukke verkeer. Ze hield haar blik zo veel mogelijk op de weg gericht, bang dat ze anders zou vallen. Ze stak de kruising over en zag vanuit haar ooghoeken een blauwe auto van rechts naderen. Het alarmeerde haar niet direct. Ze draaide de Gravenlaan op en de blauwe auto bleef stapvoets achter haar rijden. De claxon deed haar nerveus opveren en toen wist ze het: het was Jos. Hij volgde haar. Ze durfde niet achterom te kijken om te zien of haar vermoeden klopte. Ze prevelde een schietgebedje en realiseerde zich hoe kwetsbaar ze was op de fiets. Een klein tikje met de bumper was voldoende om haar uit evenwicht te brengen. Hij was er gek genoeg voor.
‘Karien, stop! Karien…’
Jos brulde haar naam maar ze trapte door. Ze hoorde de wielen van de auto over het asfalt rollen en de motor ronken. Haar ademhaling verkrampte en hijgend probeerde ze de lucht naar binnen te zuigen. Haar ogen zochten paniekerig om hulp. Zolang er getuigen waren, zou hij haar niets doen. Ze hield het stuur met twee handen stevig vast en negeerde de pijn in haar schouder. De adrenaline gierde door haar lijf. De fiets trok naar links toen ze achterom keek en de afstand tussen haar en de auto probeerde in te schatten. De auto reed zo’n honderd meter achter haar. Jos zwaaide met zijn arm uit het raam.
‘Karien, ik wil met je praten. Karien, stop!’
Maar zijn geschreeuw had een averechts effect. Ze begon harder te trappen en gooide haar lichaam naar voren. Nog geen tweehonderd meter verderop was een afgeschermd fietspad waar hij met zijn auto niet kon komen. Daar was ze veilig. Een hoop gevloek was hoorbaar. De auto schoot naar voren en remde op het laatste moment weer af. De motor brulde onder de motorkap.
‘Karien!’
De auto haalde haar in en bleef een paar seconden naast haar rijden. Jos hing met zijn bovenlichaam uit het raam.
‘Ik ben fout geweest. Laten we praten.’
Jammerend ging Karien op de pedalen staan en trapte met haar laatste kracht de tandwielen rond. Nog vijftig meter, nog veertig, nog dertig. Weer een claxon, maar deze was van een witte Peugeot die achter de bumper van de Volvo kleefde. De man achter het stuur gebaarde dat Jos moest doorrijden. Met een verbeten gezicht trapte Jos het gaspedaal in. De Volvo schoot naar voren, bonkte tegen een stoeprand omhoog en kwam schuin op het fietspad tot stilstand. Met een gil kneep Karien in de remmen en stuurde naar rechts. De fiets reed rakelings langs de bumper. Ze maakte snel weer vaart en draaide het fietspad op. Jos was uit de auto gesprongen en keek haar tandenknarsend na.
Pauline Bell stond bij het koffieapparaat toen Karien het gebouw binnenkwam. Zonder een vriendelijk ‘goedemorgen’ schoot ze de garderobe in. Een ongebruikelijke actie voor Karien. Met een bezorgde blik observeerde Pauline de trillende handen die de jas losknoopten. Karien liet de jas wat stijfjes van haar schouders glijden en draaide zich om. Ze verstarde toen ze Pauline met twee bekertjes in haar handen op haar af zag komen.
‘Wat zie jij eruit’, merkte ze op. ‘Je ziet spierwit. Is er iets gebeurd?’ Pauline stak Karien een beker met koffie toe.
‘Ik heb alvast…’ Ze viel stil en keek verbaasd. ‘Heb je geen make-up op? Dat is niets voor jou.’ Karien maakte een wegwerpgebaar en pakte de beker met koffie aan.
‘Ik heb me verslapen.’ Pauline keek op haar horloge.
‘Dat valt nog mee. Hertog de Vries heeft een kwartier geleden naar je gevraagd.’ De gsm van Karien liet een irritant melodietje horen. Ze wist al wie het was.
‘Hertog de Vries?’ herhaalde ze terwijl ze het geluid negeerde. ‘Ook dat nog.’ Haar handen trilden toen ze de beker aan haar lippen zette.
‘Ik heb gezegd dat je met een klant in bespreking was.
Je kunt rustig aan doen. Moet je niet…’ Ze wees naar de handtas.
‘Dat ding gaat de hele dag al af. Het stopt vanzelf.’ Pauline keek haar bevreemd aan.
‘Wat is er?’
‘Hoezo? Er is niets…’
‘Denk je dat ik achterlijk ben?’ fluisterde Pauline geagiteerd.
‘Ik ken je veel te lang om niet te zien dat er iets mis is. Je staat te trillen op je benen. De telefoon neem je niet op… Vertel nu maar… Wat is er aan de hand?’
Karien haalde diep adem en sloot heel even haar ogen.
‘Het loopt niet meer zo lekker thuis. Jos is depressief en hij is de weg kwijt. Hij maakt het hele gezin knettergek met zijn buien. We hadden gisteravond ruzie en hij…’ Ze laste een pauze in en bedacht dat ze de waarheid beter kon afzwakken. ‘Hij is er met zijn boze kop vandoor gegaan en sindsdien niet meer thuisgekomen. Waarschijnlijk belt hij op met een of andere rotsmoes.’
Pauline schudde met een meewarige glimlach haar hoofd.
‘De meeste mannen schieten in de stress zodra ze de vijftig passeren. Een soort van identiteitscrisis. Mijn Pieter had dat ook. Ze snakken naar een tweede jeugd, kopen een motor of ruilen hun vrouw in voor een jonger exemplaar. Die van jou is tijdelijk labiel.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Volgens mij is het een hype. Maak je maar geen zorgen. Hij heeft waarschijnlijk bij een vriend gelogeerd of in het magazijn van de winkel geslapen. Geef hem een paar dagen om af te koelen. Hij komt met hangende pootjes terug.’
Karien staarde in haar koffie en knikte. Dat hij terug zou komen, was zeker. De vraag was in welke toestand.
‘Karien! Ben je uit je bespreking?’ Hertog de Vries stapte de kamer binnen en zette een beker onder het koffieapparaat. ‘Ik heb je een paar minuten nodig.’ Hij drukte op de knop van zijn keuze en keek haar onderzoekend aan.
‘Geen probleem’, antwoordde Karien en ze nam een zakelijke houding aan. ‘Zullen we het maar direct afhandelen?’ Terwijl ze een slok van haar koffie nam, liep ze de gang in.
‘Graag.’ Hertog volgde haar naar zijn kamer en sloot de deur.
Hertog de Vries wees naar een stoel en nam zelf aan de andere kant van het bureau plaats. Hij was een vlotte, joviale man van rond de vijftig. Een echte levensgenieter, beweerden zijn vrienden. Zijn peper-en-zoutkleurige haar gaf hem een gedistingeerde look en aan zijn figuur was duidelijk te zien dat hij geregeld in de sportschool te vinden was. De meeste vrouwen vonden hem aantrekkelijk. Het feit dat hij vier jaar geleden gescheiden was, maakte hem nog begeerlijker. Ongemakkelijk schoof Karien op haar stoel toen zijn blik op haar gezicht bleef rusten.
‘Ik val maar direct met de deur in huis’, begon hij het gesprek. ‘Volgende maand gaat Reitsma van de afdeling Risicoanalyse met pensioen, waardoor zijn functie vacant wordt. De directie vindt dat jij uitermate geschikt bent om deze leidinggevende functie op je te nemen.’ Hij legde zijn arm nonchalant over de rugleuning van zijn stoel en wachtte haar reactie af. Haar wenkbrauwen schoten omhoog.
‘Meen je dat nu?’ Er verscheen een blos op haar witte gezicht en een glimlach brak door.
‘Je inzet is niet onopgemerkt gebleven. Ik heb je aanbevolen en je hebt de functie dubbel en dik verdiend. Wat denk je? Meer verantwoordelijkheid, een hogere positie. Een nieuwe uitdaging. Durf je het aan?’
Het ego van Karien was gestreeld. Hertog de Vries had haar bij de directie naar voren geschoven. Op de zaak was ze geen mislukkeling. Hier keken ze naar haar op. Het voelde zo verschrikkelijk goed dat ze moeite moest doen om niet in tranen uit te barsten. Ze hunkerde al maanden naar een positief geluid. Naar een stukje waardering.
‘Ik ben ervan overtuigd dat je het aankunt’, deed De Vries er nog een schepje bovenop.
‘Ik ben sprakeloos’, stamelde Karien ontdaan. ‘En trots dat de directie zoveel vertrouwen in mij heeft. Ik wil het voorstel graag even op mij laten inwerken. Een nieuwe functie vergt meer tijd en energie. Op dit moment voel ik me niet zo lekker en ik wil geen overhaaste beslissingen nemen.’
‘Doe maar rustig aan. Je hebt een maand de tijd om over ons voorstel na te denken. Je ziet er inderdaad wat pips uit. Ben je ziek?’
‘Een beetje grieperig en ik heb wat hoofdpijn.’
‘Waarom ben je dan niet thuisgebleven?’
‘Omdat ik belangrijke afspraken heb staan. Met wat pijnstillers kom ik de dag wel door.’
Hij lachte.
‘Dat is de juiste instelling. Daaruit blijkt dat je hart hebt voor de zaak. Heb je vanmiddag tijd voor een zakenlunch? Dan vieren we het voorstel en nemen we wat praktische zaken door. Of ben je daar te ziek voor?’ Het leek haar niet tactisch om de zakenlunch af te wijzen. Vooral niet na zijn opmerking over haar juiste instelling.
‘Dat gaat wel lukken. De pillen beginnen te werken. Ik voel me al stukken beter.’
‘Dan haal ik je rond halfeen op.’