10
Donderdag 1 mei 2014
Villy Kure, de kapitein die door iedereen ome Sam werd genoemd, woonde in een geel vakwerkhuis met eigen rokerij aan de Mosedalsvej, slechts twee huizen ten noorden van Habersaats huis. Hier, langs de hoofdweg tussen Sandvig en Snogebæk lag een allegaartje van alle mogelijke soorten gebouwen achter elkaar, een paar meter verheven boven de rijbaan en met het prachtigste uitzicht op vissershuisjes, haven en zee. Pure idylle, ware het niet dat een bekende inwoner van het dorp pas geleden zijn hersenen uit zijn hoofd had geblazen.
Ze klopten op de deur aan de voorkant van het huis, en toen niemand opendeed liepen ze de inrit op, voorbij een rookoven achterom naar een binnenplaats, waar een fourwheeldrive stond.
Carl voelde aan de motorkap. Die was steenkoud.
Ook de achterdeur leverde niets op, iets wat een fietser op straat kon verduidelijken toen ze naar de auto terugwandelden.
‘Ome Sam is op zee. Hij is schipper op een viskotter die op het moment dienstdoet als bakenvaartuig. Dus jullie moeten erop rekenen dat je hem hier voorlopig niet zult aantreffen.’
‘Een bakenvaartuig?’
‘Ja. Als die verrekte Russische kapiteins hun ankers niet fatsoenlijk kunnen lichten, dan schrapen ze tegen de bodem en trekken ze de kabels mee. Nu is het dus weer mis. Vorig jaar kerst zaten we daardoor anderhalve maand zonder stroom, maar dit keer is het gelukkig niet zo erg. Dus telkens als zoiets gebeurt, zit Sam daar op zijn schip om alle vaartuigen om te leiden die afkoersen op het kabelschip dat bezig is om de beschadigde kabel te repareren.’
‘Ah, op die manier. We hadden hem anders graag gesproken over Habersaat. Zij waren toch vrienden, nietwaar?’
‘Habersaat, mijn hemel!’ Hij snoof. ‘Ja, misschien waren ze wel vrienden, maar met Habersaat bevriend zijn was niet zo eenvoudig. Hij kon met ome Sam zitten kaarten, volgens mij was dat het enige wat ze de laatste paar jaar gemeenschappelijk hadden.’
‘Dus je denkt niet dat Habersaat Sam in vertrouwen kan hebben genomen over die zaak die hem zo bezighield?’
‘Ik weet wel zeker dat hij dat de eerste tien jaar heeft gedaan. Maar weet je? Zelfs iemand als ome Sam kan daar genoeg van krijgen. Sam is een goeie vent, maar zo goed is hij nou ook weer niet. Nee, hoor. Ze zaten af en toe te kaarten. Dat was het wel als je het mij vraagt.’
‘Jij denkt dus niet dat Sam wist hoe erg het er met Christian Habersaat voorstond?’
‘Hoe zou hij dat moeten weten? Hij is toch het grootste deel van de tijd op zee, en Habersaat was nou niet echt een man die zijn gevoelens toonde. Maar waarom bellen jullie ome Sam niet? Denken jullie soms dat Bornholmers geen toegang hebben tot het telefoonnetwerk?’
Hij lachte even. Maar hij gaf hun wel het nummer, en het was in gesprek.
Er hing een bijzonder terneergeslagen stemming om het verder heel gewone rode bakstenen huis van Habersaat. Het was niet spookachtig, het deed eerder denken aan iets wat nooit zou ontwaken. Het was als een Doornroosjekasteel dat in slaap was, als iets treurigs en bedompts dat tevergeefs op de verlossende, bevrijdende kus lag te wachten.
‘In dit huis is nooit meer leven teruggekomen nadat het gezin uit elkaar is gevallen, voelen jullie dat?’ zei Rose terwijl ze de sleutel in de deur stak.
Een scherpe, zure lucht die hun tegemoetkwam, bevestigde dat.
‘Foei zeg, had de technische recherche niet op zijn minst even kunnen luchten?’ ging ze verder.
Bij andere zaken werd dit soort stank vaak veroorzaakt door afval en huisvuil dat nooit was weggegooid. Groente die in vergeten laden lag te verrotten. Conservenblikken waarvan de halflege inhoud was gaan gisten. Afwas van maanden. Maar zo was Habersaats huis helemaal niet. Indrukwekkende, chaotische hoeveelheden papier domineerden de eerste indruk, maar als je een andere bril opzette leek alles keurig geordend, elegant en doordacht neergelegd en verdeeld. De keuken was heel netjes, haast glanzend, en de woonkamer keurig gestofzuigd, evenals het afstoffen prima in orde was voor zover dat met de honderden stapels papier mogelijk was geweest.
‘Het stinkt hier naar nicotine en frustratie,’ zei Assad vanuit een hoek waar een metershoge stapel van dossierpapieren dreigde om te vallen.
‘Meer naar jaren mufheid en cellulose,’ corrigeerde Carl hem.
‘Denk je echt dat de technische recherche dit allemaal heeft doorzocht?’ vroeg Assad met zijn armen gespreid over het landschap van papierhopen.
Carl haalde een keer diep adem. ‘Amper,’ zei hij.
‘Waar moeten we in hemelsnaam beginnen?’ vroeg Rose verzuchtend.
‘Ja, goeie vraag. Nu ken je misschien de reden waarom hij het heeft opgegeven, en waarom de politie in Rønne zo gewillig was om ons de sleutel te geven en het materiaal van Habersaat te laten meenemen. Dus hartelijk dank, Rose,’ zei Carl. ‘Misschien is het een idee dat Assad en ik vanavond naar huis gaan en dat jij hier blijft. Met jouw systematische talent kun jij dit per thema op alfabetische en chronologische volgorde krijgen in… tja, pak ’m beet een maand of twee, schat ik zo.’
Carl lachte, maar dat ketste volledig op haar af.
‘Er ligt hier iets begraven wat ons verder kan brengen in deze zaak, dat voel ik heel sterk. Ik geloof dat we best verder kunnen komen dan Habersaat, als de bereidheid er tenminste zou zijn,’ antwoordde Rose een tikkeltje scherp.
Waarschijnlijk had ze gelijk, maar het zou een heel team aan mensen weken kosten om al dit materiaal door te ploegen, en het zou absoluut ten koste gaan van zijn bereidheid. Bij oppervlakkig doorbladeren leek het alsof Habersaat bijna heel Bornholm in de dagen na het dodelijke verkeersongeluk in kaart had gebracht, om nog maar te zwijgen van de talloze sporen die hij in de jaren daarna had gevolgd. Elk spoor in zijn eigen stapel.
Maar waar was nou de stapel die belangrijker was dan alle andere?
‘We pakken alles in en nemen het mee naar het hoofdbureau van politie in Kopenhagen,’ zei Rose.
Carl fronste zijn wenkbrauwen. ‘Over mijn lijk. Bovendien hebben we geen plek. Waar had jij in vredesnaam gedacht dit papieren mausoleum te stallen?’
‘We maken een speciale ruimte, daar waar Assad nu aan het schilderen is.’
‘Dan heb ik geen zin om het af te schilderen,’ klonk het vanuit de hoek.
‘Ho ho ho, stop even, jullie twee. Was dat vertrek niet gereserveerd voor Gordon, nu hij met zijn studie klaar is? Wat denken jullie dat onze goede chef Lars Bjørn zal zeggen als zijn oogappel niet de plek op afdeling Q krijgt waarop hij heeft aangedrongen?’
‘Ik dacht dat het jou geen bal interesseerde wat Lars Bjørn denkt en zegt, Carl,’ sloeg Rose terug.
Carl glimlachte scheefjes. Dat interesseerde hem inderdaad geen bal. Hij was immers de chef van afdeling Q en niet Lars Bjørn, ook al dacht Bjørn daar anders over. Bovendien snoepte hij van de gereserveerde middelen van afdeling Q, dus mocht hij iets te klagen hebben, dan wist Carl wel tegen wie hij een mondje open moest doen. Nee, Bjørn moest gewoon zijn mond houden, maar dat was niet waar het om ging. Carl wilde alleen niet nog meer papier en spullen in de gemeenschappelijke ruimte, dat was alles.
‘Gordon kan toch wel bij mij zitten zolang we aan de zaak werken,’ zei Assad. ‘Ik hou wel van een beetje leven om me heen.’
Carl was geschokt. Ze meenden het goddorie echt.
‘Zou jij trouwens niet die ome Sam bellen?’
‘Dat moet jij maar doen, Assad,’ gromde Carl, het was nog altijd voor wat, hoort wat. ‘Mijn mobieltje heeft bijna geen stroom meer,’ legde hij uit.
‘Dan neem je toch gewoon die vaste telefoon daar?’ zei de krullenbol en hij wees naar een oud ding dat op een stapel met knipsels op de eettafel stond.
Carl zuchtte. Wie was er zo langzamerhand eigenlijk degene die afdeling Q leidde? Godsamme, ze hadden de zaak nog niet eens op zich genomen.
Even overwoog hij zijn poot stijf te houden, maar toen gaf hij zich, om zich ervan af te maken, over en belde hij het nummer.
Er klonk een suizen en een geïrriteerde stem aan de andere kant van de lijn.
‘Verrekte luguber dat je met de telefoon van Christian belt,’ schreeuwde ome Sam, nadat Carl zijn opdracht had verteld en had uitgelegd wie hij was. Er was geruis op de lijn en motorlawaai op de achtergrond, dus Carl legde zijn hand op zijn vrije oor.
‘Ik schrok me een hoedje, toen ik zag welk nummer er belde. Maar ja, Christian en ik zaten af en toe te kaarten, en dat deden we trouwens ook de avond voor hij zichzelf doodschoot. Maar weet je, ik kan maar even met je praten, want op dit moment ligt er een halfgaar Estisch containerschip van msc dat erlangs wil waar wij aan het werk zijn, dus vaders moet de open zee op en even iemand afsnauwen.’
‘Ik zal het kort houden. Jullie waren de avond ervoor bij elkaar, zeg je, dat is nieuw voor me. Waarom weet de politie dat niet?’
‘Waarschijnlijk omdat ze het niet hebben gevraagd. Maar ik was bij hem op bezoek om instructies te krijgen. Ik moest toch leren om die verrekte camera te bedienen, nietwaar?’
‘Hoe was Habersaat op dat moment, voelde hij zich goed? Kon je iets aan hem merken?’
‘Hij was natuurlijk een beetje beschonken, je weet wel. Linie-aquavit en een paar donkere biertjes frissen je traanklieren wel op natuurlijk. Hij was om eerlijk te zijn wat sentimenteel, maar dat was hij vaak, dus daar zocht ik niets achter.’
‘Sentimenteel, op welke manier?’
‘Hij huilde een beetje. Zat wat te friemelen aan dingen die van Bjarke waren geweest. Een blauwe sjaal en een houten poppetje dat de jongen had gesneden.’
‘Wil je zeggen dat hij labiel was?’
‘Nee, in geen geval. Hij versloeg me zelfs met kaarten, haha. Nee, hij was gewoon een beetje verdrietig, dat was hij vaak.’
‘Huilde hij dan ook vaak in dat soort situaties?’
‘Het is misschien een paar keer eerder gebeurd, dat kan ik me niet goed herinneren. Maar nee, normaal was het niet. Misschien was hij gewoon wat meer aangeschoten en zwolg hij wat meer in de dingen dan normaal. “Weet je dat en dat nog, Sam?” vroeg hij me meermaals, terwijl hij het had over wat hij jaren terug met zijn gezin had meegemaakt. Dat deed niet zo merkwaardig aan die avond, hij was immers nogal eenzaam. Maar gezien in het heldere licht van wijsheid achteraf begrijp ik nu misschien beter wat er in zijn hoofd omging. Een heel merkwaardige avond, ik word er verdorie treurig van als ik eraan denk, maar weet je, dat helpt niks. Trouwens, nu ligt die Estische malloot daarbuiten voor bakboord en daar moet hij godsammeknaken subiet mee ophouden. Ik moet nu ophangen, want die drijvende doodskist moet weg voordat het fout gaat. Maar bel me als je nog iets wilt weten. Al weet ik waarschijnlijk toch niets helaas.’
Carl legde langzaam de hoorn op de haak. Het zinde hem niet. De zaak kwam als het ware te dichtbij, en belofte maakt schuld.
‘Wat zei hij?’ vroeg Rose aan de salontafel, terwijl ze een van de stapels zat door te bladeren.
Carl ging staan. De glazen van Habersaats laatste drinkgelag aan de salontafel waren weg, maar de sjaal en het houten poppetje lagen er nog steeds.
Hij pakte het poppetje op en bekeek het. Het stelde een man voor en leek nogal onbeholpen gesneden, als het werk van een kind, maar ontroerend en toch heel expressief.
‘Sam vertelde dat Habersaat de avond ervoor heel verdrietig was en huilde. Dat het misschien niet helemaal normaal was voor de man, nu hij erover nadacht.’
‘Dus heeft Habersaat het niet in een emotionele opwelling gedaan, ik zei het toch. Hij wist dat hij zichzelf zou doodschieten. Misschien had hij het zelfs wel al een poosje gepland.’
‘Misschien, en dan is het in elk geval niet mijn schuld, of wel?’ Carl keek om zich heen, terwijl hij het houten figuurtje in zijn jaszak stopte. Het leed geen twijfel dat er een systeem in de wanorde zat. De stapels aan de rechterkant en op het dressoir waren oud en bestonden uit vergeelde papieren, terwijl de stapels die in een rij naar het aangrenzende vertrek waren gelegd nog steeds hun witte kleur hadden. Ringmappen stonden in alfabetische volgorde naar onderwerp, en in de vensterbanken lagen allerlei soorten videobanden en diverse catalogi.
Hij stapte de kamer ernaast binnen, waar Assad stond te kijken naar een prikbord dat was bedekt met foto’s van verschillend formaat.
‘Wat is dit in hemelsnaam?’ vroeg hij.
‘Dit zijn foto’s van oude bestelauto’s.’
Alsof Carl dat niet zag.
Hij liep ernaartoe.
‘Ja, dat zijn hippiebusjes. Het zijn allemaal foto’s van oude hippiebusjes.’
‘Hippe busjes? Nee, hip zijn ze niet, Carl.’
‘Zo noemden wij destijds dat type Volkswagenbusjes, Assad.’
‘O! Vind je het niet gek dat ze allemaal van de voorkant zijn gefotografeerd?’
‘Ja, dat is gek. En dat ze zo verschillend zijn. Volgens mij zijn er geen twee precies hetzelfde.’
Assad knikte. ‘Ik wist niet dat er zo veel soorten waren. Rode, oranje, blauwe, groene, witte, allerlei kleuren.’
‘Ja, en allerlei vormen. Die met het reservewiel voorop is heel oud, en sommige hebben ramen aan de zijkant, andere niet. Heb je ze geteld?’
‘Ja, het zijn er honderdtweeëndertig.’
Natuurlijk had hij ze geteld.
‘Dus wat is Habersaats hypothese geweest?’ vroeg Carl.
‘Dat Alberte is doodgereden door een hippe bus.’
‘Hippiebus! Ja, exact. Dat is ook mijn idee!’
‘Waarschijnlijk eentje met een kruis erop.’
‘Wat voor een kruis?’
Assad wees naar vier à vijf foto’s, en er stond inderdaad een kruisje in de hoeken.
‘Kijk! De auto’s op die foto’s zijn allemaal lichtblauw.’
‘Ja. Maar de lichtblauwe waren helaas het gewoonst,’ zei Carl. ‘In de jaren zestig en zeventig zag je ze overal in het straatbeeld.’
‘Maar hij heeft dus niet alle lichtblauwe aangekruist, Carl. Alleen die met een spijl in de voorruit en zonder ramen achter de zijramen van de voorbank.’
‘Dat was het meest normale model, voor zover ik me herinner. Een heel gangbare, gewone en reguliere bestelauto, ook al veranderde hij in de loop van de tijd wat van vorm.’
‘Op deze is een vetvlek gemaakt,’ zei Assad. ‘Kijk daar maar! Het is alsof hij heel erg vaak dus midden op die bumper heeft geduwd. Haast alsof hij wilde zeggen: ja, daar ben je toch.’
Carl bracht zijn hoofd dichterbij. Assad had gelijk. Het was ook een van de specialere versies van het model, met zware bumpers bestaande uit twee verticale stukken die op parallel liggende stalen buizen waren gelast.
‘Van de busjes die zijn aangekruist is dit de enige die zo’n verstevigde bumper heeft, Assad. Goed gezien.’
‘Kijk nou eens daar, Carl. Daar heb je dus weer dat model.’
Hij wees naar de muur die het vertrek scheidde van een volgende kamer.
Daar hing een kopie in extra groot formaat die met schildertape was opgehangen tussen twee schilderijen, schilderijen die wonderlijk genoeg dezelfde initialen droegen als het strandbeeld in het dorpshuis. Dan was de schilder waarschijnlijk inderdaad lokaal.
Toen ze dichterbij kwamen bleek dat de fotokopie van de Volkswagenbus met de verstevigde bumper heel grofkorrelig en onduidelijk was, zodat je noch de details van het nummerbord kon zien noch het gezicht van de man die op het moment van de opname aan de bestuurderskant uitstapte. Misschien was het motief zo vaak vergroot als mogelijk was bij een doodgewone amateurfoto, maar misschien was het ook gewoon verkeerd gedaan.
‘Kijk eens wat eronder staat, Carl. bmv/br ci b14g27, 5 juli 1997. Dat was precies dus vierenhalve maand voor het ongeluk, toch?’ zei Assad.
Maar Carl gaf geen antwoord.
Van een onscherpe verzameling boomtakken boven aan de foto liep een bijna onbeduidende met viltstift getekende pijl rechtstreeks naar de man in de auto. Een pijl van tien centimeter lang die werd vergezeld door een paar onduidelijk geschreven woorden.
Carl schrok toen hij ze las.
hier heb je de man, carl mørck, stond er met potlood geschreven.
‘Waar kijk je naar?’ vroeg Assad.
Zijn adem stokte. Hij kreeg in de gaten waar Carl met een verstijfde blik naar stond te kijken.
‘Godallemachtig, hij zet me onder druk,’ verzuchtte Carl. ‘En er staat natuurlijk niet hoe de man heet.’
‘Denk je dat we het gezicht van de man duidelijker krijgen als de technische recherche in Kopenhagen ons dus helpt?’
‘Niet met dit als origineel.’ Hij draaide zich om naar de deur van de woonkamer. ‘Rose, kom je even hierheen?’
Van het moment dat ze in de deuropening verscheen tot ze begreep wat ze hadden ontdekt, verstreken minder dan vijf seconden.
‘Godsamme ja,’ zei ze knikkend.
Carl perste zijn lippen op elkaar.
‘Dan is er geen weg meer terug,’ zei Assad.
Carl stond lang naar de vergroting te kijken en zuchtte vervolgens diep. Geen weg terug? Nee, die was er waarschijnlijk niet meer. Hij wendde zich tot Rose.
‘Ik moet toegeven dat er heel wat dingen zijn die erop wijzen dat jij gelijk had wat Habersaat betreft. Hij heeft misschien jarenlang een specifieke verdenking gehad tegen de man op de foto, zonder hem te kunnen vinden, en toen was hij helemaal murw. Toen wilde hij dat anderen het overnamen, hij wilde het uit zijn hoofd zetten, hij besefte dat hij de klus niet in zijn eentje zou kunnen klaren. Dus zelfmoord was niet alleen een manier om de zaak uit zijn hoofd te krijgen, het was ook een manier om hem te laten doorgaan. Daarom ben ik, net als jij, nu meer geneigd te denken dat hij met grote zekerheid verwachtte dat wij hierheen zouden komen om het stokje over te nemen. Zijn zelfmoord was het ticket.’
‘En dan is er geen retourticket dus,’ concludeerde Assad. ‘Maar wat zou dan die bmv/br ci b14g27 betekenen?’
‘Misschien zijn dat de initialen van degene die de foto heeft genomen, misschien is het een dossiernummer. Heb je in de mappen daar gekeken, Rose?’
Ze knikte.
‘En er is niets wat begint te dagen als je deze cijfers en letters hier ziet?’
‘Nee, het systeem is vrij simpel en er zit eigenlijk niet zoveel in die mappen, ze zijn bijna leeg.’
‘Wat nu dan, Carl?’ vroeg Assad.
‘Ja, wat nu?’ Hij keek naar zijn assistenten. Ze werkten nu bijna zeven jaar samen, hadden een wereld aan zaken opgelost en nog steeds konden hun ogen fonkelen van enthousiasme. Soms wisten deze blikken zijn accu op te laden, maar soms ook niet. Op dit moment konden ze niet echt tot hem doordringen, dus hij moest tot op de bodem gaan om naar energie te graven.
Hij trommelde met zijn vingers op de muur naast de fotokopie. Geen weg terug, had Assad gezegd.
‘Goed! Rose, jij boekt twee nachten extra in het hotel. En jij, Assad, jij loopt met me het huis door. We moeten kijken hoeveel er moet worden ingepakt en uitzoeken hoe het geordend is.’