52
Vrijdag 16 mei en
zaterdag 17 mei 2014
De berichten in het ziekenhuis van Kalmar waren volstrekt ondubbelzinnig. Assad moest zijn linkerduim laten amputeren, maar Assad zei nee. Als de duim eraf moest, was hij mans genoeg om hem er zelf af te hakken, zei hij.
Carl werd misselijk bij de gedachte en staarde naar de toegetakelde hand. Als er ooit weer een bruikbare duim uit dat ding moest komen, dat aan de buitenkant totaal verkoold leek, had Assad werkelijk goede contacten met de hogere machten.
‘Weet je het zeker, Assad?’ vroeg hij en hij wees tegelijkertijd naar de gemarmerde huid een stukje verder op zijn handwortel.
Dat bevestigde hij zonder enige aarzeling. Hij had eerder verbrandingen opgelopen die vergelijkbaar waren met deze, beweerde hij. Toen had hij het ook zelf weten te redden.
De arts gaf hem een paar onverbloemde waarschuwingen wat er zou gebeuren als er koudvuur in zou komen, en vulde die aan met instructies van verschillende aard over wat Assad onder geen beding in deze vervelende situatie mocht doen.
Carl zag aan Assad dat hij pijn had, maar ook dat hij die verbeet. Die troef zou de arts niet krijgen.
Daarna controleerde het personeel hun nierfuncties en hart, deed een aantal neurologische testen, vroeg hun verschillende spieroefeningen te doen, en ten slotte stelde men hun minstens honderd vragen voordat ze eindelijk met rust werden gelaten.
‘We houden jullie vannacht hier, omdat Carls cardiogram laat zien dat er nog steeds hartritmestoornissen zijn. De ervaring leert dat het hart zich in de loop van een paar uur weer normaliseert, maar we willen graag morgenvroeg een ecg maken om het zeker te weten.’
Assad en Carl keken elkaar aan. Dat zou de jacht op Atu niet echt eenvoudiger maken.
De afdelingsarts, het archetype van de charmante Zweedse man in de bloei van zijn leven, duwde zijn montuurloze bril terug op zijn plek. ‘Ik zie dat jullie aarzelen mijn aanbod aan te nemen, maar ik wil jullie met klem adviseren dit wel te doen. Jullie hebben extreem veel geluk gehad. Assad hier heeft naar mijn beste overtuiging zijn duim opgeofferd, en dat heeft ongetwijfeld jullie leven gered en jullie in elk geval voor een aantal ernstige verwondingen behoed. Als het geen gelijkstroom was geweest, en als jullie niet zo veel geluk hadden gehad met het slechte weer, dan hadden jullie hier nu niet gestaan. Dan waren jullie vanbinnen gekookt. Jullie hersenen en jullie zenuwstelsel waren kapotgegaan. In het beste geval zou jullie spierweefsel veel grotere schade hebben ondervonden en veel zwaardere pijn hebben opgeleverd dan die waar jullie nu mee te kampen hebben.’
Ze protesteerden toen men hun verzocht ziekenhuiskleding aan te trekken. Volwassen mannen in iets te lange hemden, in hun blote kont en dunne, harige benen waren nooit een prettig gezicht.
‘Ik wil jullie verzoeken de komende twintig, dertig maanden er uitermate alert op te zijn dat er na zo’n heftige, traumatische gebeurtenis bijwerkingen kunnen optreden. Dus ervaren jullie enorme veranderingen in jullie geheugen, storingen in jullie tastzin, verminderd zicht of gehoor, zoek dan medische hulp, afgesproken?’
Ze knikten. Wie durfde een arts met een bril zonder montuur tegen te spreken?
‘Nog iets anders,’ zei de man in de doktersjas op weg naar buiten. ‘Jullie Zweedse collega’s zijn hier geweest met jullie mobieltjes en de autosleutels, en ze hebben jullie dienstauto beneden op de parkeerplaats gezet.’
Kijk, dat was een mededeling waar ze mee konden leven.
Het was moeilijk om de volgende ochtend uit bed te komen, alsof zijn lichaam protesteerde. Carl keek naar Assad, die op zijn rug in het ziekenhuisbed lag te slapen. Hij had het verband eraf gehaald en lag met zijn duim in zijn mond gestopt. Haast als een kind dat zichzelf troostte.
Zo zat hij ook, toen ze drie kwartier in de auto op weg waren naar Kopenhagen. Ondanks ijverig zoeken had de Zweedse politie geen nieuws over Atu’s doen en laten.
‘Denk je echt dat dat je duim zal redden, Assad?’ zei hij ten slotte, toen ze een vijftig, zestig kilometer hadden gereden.
Assad trok hem er voorzichtig uit, liet het raampje zakken en spuugde naar buiten.
Daarna haalde hij een klein, bruin flesje van The Bodyshop uit zijn zak. tea tree oil, stond er op het etiket.
‘Zo eentje heb ik altijd bij me, dat heeft Rose me geleerd. Het desinfecteert, je moet het alleen niet doorslikken,’ zei hij en hij liet een paar druppels in zijn mond vallen en stak zijn duim weer terug.
‘Het lijkt een derdegraadsverbranding, en dan zijn de zenuwen afgestorven, Assad. Dan helpt niets, wat je ook gebruikt.’
Assad herhaalde het tafereel, spuugde naar buiten en draaide zich naar hem toe.
‘Ik voel er leven in, Carl. Het kan wel zijn dat hij wat zwart is, maar dat is alleen de huid. Als er iets niet goed is, dan zit dat alleen in het puntje.’ Toen nam hij weer een paar druppels en stak zijn duim weer in zijn mond.
‘We hebben een terugkoppeling gehad van de politie in Ystad,’ deelde een van zijn collega’s van het hoofdbureau mee via de autotelefoon. ‘De gezochte is gisteren gezien toen hij de veerboot opreed, bij de avondafvaart van Ystad naar Rønne.’
Wát zei hij?
‘Waarom worden we daar pas nu over geïnformeerd?’
‘Ze hebben het gisteren geprobeerd, maar jullie mobieltjes reageerden niet.’
‘Die hadden we niet bij ons. Ze hebben die goddorie zelf bij het ziekenhuis afgeleverd. Waarom hebben ze niet naar het ziekenhuis gebeld?’
‘Jullie sliepen.’
‘Dan hadden ze toch vanochtend kunnen bellen.’
‘Kijk eens op je horloge, Mørck, het is nog maar halfacht. Zou hun kantoortijd wel al zijn begonnen?’
Carl bedankte hem en verbrak de verbinding. Atu op Bornholm, wat wilde hij daar in hemelsnaam? Zou dat niet de laatste plek zijn waar hij naartoe zou gaan als hij Atu was?
Assad spuugde nog een keer uit het raampje.
‘Hij is daarheen om een aantal sporen uit te wissen die wij niet hebben gezien, denk ik. Hij weet dat wij hem niets kunnen maken zonder bewijzen.’
Hm. Dan moesten ze hem gewoon in zijn voornemen tegenhouden.
Carl keek uit het raam. Het besluit dat hij nu moest nemen was niet gemakkelijk. Hij keek naar zijn collega, die om het ding te redden zijn duim in zijn mond had gestoken, en hij voelde een moment van schaamte. Hoeveel had Assad de laatste vierentwintig uur niet geofferd? Kon Carl zich dan ook niet een beetje opofferen?
‘Ik zorg voor een vliegtaxi, Assad,’ besloot hij vervolgens.
Assads ogen rolden bijna uit hun kassen.
‘Ja, ja, ik kom er vast wel doorheen, en misschien heeft de hypnose ook wel gewerkt, wie weet?’ Hij keek naar het navigatiesysteem. ‘Het is niet zo ver naar het vliegveld van Ronneby, daar kunnen we over een halfuur zijn. Ik probeer te kijken of Copenhagen Airtaxi ons kan helpen.’
Er gingen tien minuten voorbij, toen verontschuldigde een uiterst vriendelijke man zich dat ze zo kort van tevoren geen vliegtuigen konden regelen. ‘Maar vraag Sixten Bergström eens, een van onze oudere Zweedse piloten,’ stelde hij voor. ‘Hij heeft een privévliegtuig, een Eclipse 500 Jet, op Ronneby Lufthavn. Die heeft zes zitplaatsen en haalt zevenhonderd kilometer per uur, dus is dat niet precies wat jullie zoeken? Met ongeveer honderdtwintig kilometer tussen de twee vliegvelden kan een vlucht naar Bornholm immers in een mum van tijd worden uitgevoerd.’
Nooit eerder in zijn leven had Carl gedacht dat hij iets als dit vrijwillig zou doen. Met trillende benen ging hij in een uiterst comfortabele beige leren stoel aan het raam zitten en staarde verlamd naar de oudere heer die alles klaarmaakte voor vertrek.
‘Moet ik je hand vasthouden?’ klonk het troostend van zijn buurman, die nu een enorm verband om zijn linkerduim had gerold.
Carl haalde diep adem.
‘Ik heb al een gebedje voor je gedaan, Carl, het zal wel lukken.’
Carl duwde zichzelf achter tegen de stoel met een oceaan van zweet op zijn voorhoofd en liet automatisch zijn armen met het opstijgen van het vliegtuig omhooggaan.
‘Nee, dat hoef je echt niet te doen hoor,’ zei de piloot met een blik naar achteren. ‘We hebben al genoeg vleugels. Geen paniek.’
Onderdrukte Assad daar een lach? Zat hij daar met een kapotte duim en een gebroken lichaam te gniffelen?
Carl draaide zich naar hem toe en voelde vreemd genoeg dat het aanstekelijk werkte. Als hij er goed over nadacht, was het oerkomisch.
Hij liet zijn armen zakken en haalde opgelucht zijn schouders op. Eigenlijk was hij helemaal niet bang, het was gewoon iets wat hij zich inbeeldde.
Toen schaterlachte hij zo heftig en onverwacht dat de piloot bijna een hartstilstand kreeg. Wat een Nemesis had dat kunnen zijn, als ze dan waren neergestort.
Zo snel als ze waren opgestegen, zo snel stonden ze ook weer aan de grond. Carl stuurde Kazambra een paar vriendelijke gedachten en stapte naar inspecteur Birkedal toe, die hen stond op te wachten.
‘We hebben de man nog niet gelokaliseerd. Geen enkel hotel had hem als gast ingeschreven, en ook geen van de campings had het idee dat er bij hen iemand heeft overnacht die aan zijn beschrijving voldoet.’
‘Dus hij heeft overnacht in een bed and breakfast, in zijn auto of bij iemand van wie we niets afweten. Hebben jullie een auto voor ons?’
Birkedal wees naar een kleine, rode Peugeot 206. ‘Jullie kunnen die van mijn vrouw lenen. Ze is er alsnog vandoor gegaan.’
Hij leek enigszins verbitterd, maar dan had hij die speciale uitnodiging van Rose maar niet moeten aannemen.
Ze spraken af de hele dag door contact te houden, want de man die ze zochten mocht er in elk geval niet in slagen het eiland te ontvluchten. Daarom hielden ze de veerdiensten en het vliegveld in de gaten.
‘Red je het, Assad?’ vroeg hij terwijl ze zich in de auto wurmden. Hij kreeg een omhooggestoken duim terug als antwoord.
Een taai mannetje, die Assad.
‘Dan is de cirkel rond voor Atu en Frank,’ zei Assad. ‘Hij is terug op Bornholm, maar waar denk je dat hij dus is?’
‘Er is in elk geval geen reden om te geloven dat hij is teruggereden naar de plaats van het ongeval, dat zou onlogisch zijn, en zou hij dat wel doen, dan vindt hij niets wat de rechercheurs niet al hebben gevonden. Ik ben eerder geneigd te denken dat hij iemand op het eiland wil opzoeken die meer weet dan gezond voor hem is.’
‘Gezond voor wie?’
Ja, daar zat iets in. Zeker niet gezond voor degene naar wie Atu op zoek was. Carl dichtte Atu grote daadkracht toe, iets te veel zelfs.
‘Denk je dat hij iemand kan vermoorden, Carl?’
‘Zitten we niet achter een man aan van wie we denken dat hij dat al een keer eerder heeft gedaan?’ Hadden ze soms niet een man aanbeden zien worden door een menigte in het wit geklede mensen, en was dat niet een machtspositie die hij koste wat het kost zou willen behouden?
‘Inge Dalby is in Kopenhagen, dus over haar hoeven we niet in te zitten, dus ik denk op dit moment het meest aan June Habersaat, wat zeg jij?’
Assad knikte. ‘Dat is waar, zij wilde ook niet over hem praten. Je hebt gelijk, zij wist iets.’
Carl greep als in een reflex naar zijn mobiele telefoon en drukte in plaats daarvan met zijn vinger recht in de buik van een pluche beest waarop stond: mummy is the best!
Hij twijfelde nu of Birkedals vrouw zich momenteel zo voelde.
‘Je moet June Habersaat bellen, Assad. Geef mij het mobieltje als je haar aan de lijn hebt. Iets zegt me dat ze niet met jou wil praten.’
Na een halve minuut schudde hij zijn hoofd. Geen mobiel contact.
Ze belden naar haar werk in Joboland en kregen te horen dat ze zich had ziek gemeld, wat men zich ook heel goed kon voorstellen, zoals het ene na het andere ongeluk zich had aangekondigd, met haar ex-man en de dood van haar zoon. Maar het gaf ook niet zoveel, stelde de vriendelijke dame vast, want het hoogseizoen begon pas over vijf weken.
De volgende stop werd dus het huis van June Habersaat in de Jernbanegade in Aakirkeby.
‘Dat is de tweede keer vandaag dat er iemand naar die mevrouw vraagt,’ zei een jongen in overall en ontbloot bovenlijf die bezig was verhuisspullen in het huis ernaast te brengen.
‘Wie dan?’ vroeg Carl terwijl hij zich verbaasde over de enorme, onverzorgde baard, dat kon onmogelijk praktisch zijn met deze baan. Hij leek nog het meest op een leraar uit de jaren zestig, alleen het fluwelen jasje ontbrak, maar dat kwam vast na het werk nog. Wat was de mode tegenwoordig toch merkwaardig.
‘Het was een oudere man helemaal in het geel.’ Hij lachte. ‘Hij leek wel een slechte tv-reclame voor een reisbureau. Zongebruind, kuiltje in zijn kin, alles klopte.’
Assad en hij keken elkaar aan.
‘Hoe lang is dat geleden?’ vroeg Carl.
Hij veegde het zweet van zijn voorhoofd, terwijl hij nadacht. ‘Och, zo’n vijfentwintig minuten, denk ik.’
Verdomme nog aan toe. Twintig minuten eerder en ze hadden hem gehad.
‘Maar jij weet waarschijnlijk niet waar June Habersaat dus naartoe is gegaan?’ vroeg Assad.
‘Ik weet geen bal. Maar ze zei dat ze iets moest halen dat ze op het graf van haar zoon kon leggen. Nogal merkwaardig. Ik geloof dat ze op het idee kwam door iets wat ik naar binnen bracht.’ Hij keek naar de hand van Assad. ‘Goh, jij hebt je tengels vast ergens tussen gehad. Een beetje te lang in de koekjestrommel zitten graaien, zeker?’ Hij lachte. Hopelijk begreep Assad de belediging niet.
‘Wat droeg je naar binnen waardoor ze dat idee kreeg, denk je?’ vroeg Assad, terwijl hij zijn gezonde rechterhand balde. Dan begreep hij de uitdrukking dus wel.
Carl pakte Assads arm vast, zodat hij niet voor de verleiding viel om de man een hoek te geven.
‘Tja, dat weet ik echt niet. Het was een van de eerste dingen. Normaal gesproken hebben we dekbedden en kleding in zwarte plastic tassen boven op de lading liggen, maar ik geloof eigenlijk dat het een hoop tijdschriften in een doos was. Maar ik weet het niet zeker meer.’
Carl troonde Assad mee naar de auto.
‘Waar zou zij in hemelsnaam iets kunnen gaan halen wat van Bjarke is geweest? Ik gok op hun oude huis in Listed, of bij de vrouw aan de Sandflugtsvej waar hij een kamer huurde, mee eens?’
Assad knikte. ‘De hospita heette Nelly Rasmussen,’ zei hij. Goed geheugen.
Toen rukte Assad zich los, draaide zich om en koerste rechtstreeks op de verhuizer af. Zou het nu toch tot een gevecht komen?
‘Wat zei ze exact?’ riep hij al op tien meter afstand.
De man staarde hem met een verhuisdoos op de schouder onbegrijpend aan.
‘Waarover?’
‘Ze ging weg om iets te halen. Zei ze dat niet? Weet je echt zeker dat het dat was?’
‘Ja, wat maakt het uit of ze dat op de ene of de andere manier heeft gezegd?’
‘Ze zei toch niet dat ze naar de stad ging, of wel?’
‘Dan moet ik doof zijn geweest.’
Carl kwam vlak achter hem aan. ‘Dat is waar. Het is voor ons belangrijk om te weten of ze naar Listed of naar Rønne wilde om dat te halen waar ze aan moest denken. Weet je dat nog?’
‘Nou, maar dan was het waarschijnlijk Rønne. Ze wees in elk geval die kant op, toen ze het zei. Zoiets doen die wijven vaak, zonder erbij na te denken.’
‘Dat heb je hopelijk niet ook aan die man in het geel verteld, of wel?’
Hij fronste zijn voorhoofd. Ja, dus.
‘Leek het alsof hij wist waar hij naartoe moest?’ vroeg Carl. Bjarke was immers verhuisd nadat Frank het eiland had verlaten, dus dat adres kende hij vermoedelijk niet.
‘Wellicht,’ zei hij. ‘Hij had in elk geval een bladzijde van een lokaal telefoonboek in zijn hand. Misschien heeft hij het adres daarin gezien.’
‘We hebben haast,’ zei Carl en hij begon naar de auto te rennen, maar Assad was het eerst.
‘Fuck, het navigatiesysteem doet het niet,’ gromde Carl, kijkend naar het instrumentenpaneel. Welke weg was nu de snelste?
‘Rustig, Carl, ik vind het op mijn smartphone.’ Assad zat eventjes te toetsen. ‘Het duurt een kwartiertje als we naar het zuiden rijden, richting Lobbæk en Nylars.’
Carl trapte het gaspedaal helemaal in. ‘Bel Birkedal, ze moeten er een wagen naartoe sturen.’
Assad toetste weer, duidelijk bemoeilijk door de pijn in zijn linkerhand. Vervolgens zat hij een minuut te knikken terwijl hij naar het antwoord luisterde.
‘Heb je gezegd dat ze daar discreet moesten zijn? Dat heb ik niet gehoord,’ zei Carl.
Assad trok zijn neus op. ‘Ze komen helemaal niet, Carl, en je wilt niet horen waarom. Maar alle beschikbare voertuigen waren dus niet beschikbaar. Iets met bewaking van veerboten en vliegveld.’
‘Wat?’
‘Hij zei ook dat we er toch voor hen zouden zijn. De Peugeot kan vrij snel, beweerde hij.’
‘Dan moet hij godverdegodver ook de gevolgen aanvaarden als iemand ons tegenhoudt,’ zei Carl en hij negeerde dat de snelheidsmeter snel langs de honderd schoot op een stuk weg waar je maximaal tachtig mocht.
‘Doe je overhemd uit, steek hem uit het raam en laat hem wapperen,’ ging hij verder terwijl hij de claxon bleef indrukken. ‘Kom op, Assad. We moeten dit karretje omtoveren in een complete surveillancewagen met sirene en zwaailichten.’
Tien minuten later, door gebieden met sporadisch dichte bebouwing en tientallen gapende mensen, bereikten Carl en Assad in de kleine, rode bliksemschicht met het wapperende groene overhemd het huis aan de Sandflugtsvej.
Als ze auto’s voor het huis hadden verwacht, werden ze teleurgesteld, want hier was zo te zien niets wat hun onbesuisde rijgedrag kon rechtvaardigen.
‘Bel het politiebureau en meld ons uitrukken, Assad, dan ga ik naar binnen om te kijken of er iemand thuis is. En neem dan een pil of twee. Ik zie hoeveel pijn die duim van je doet.’
Nelly Rasmussen deed aarzelend de deur open. Haar met hoed bedekte hoofd klaarde op toen ze zag wie hij was, en een schitterende aanblik openbaarde zich toen ze deur helemaal opende. Zelfs een Italiaanse of Griekse mama die in de rouw was kon niet zo in het zwart gekleed gaan als zij. Sluier aan de hoed die klaar hing om naar beneden te worden getrokken. Kousen, schoenen, jasje, blouse, rok, handschoenen, halsketting, oogleden, wimpers en haar, alles was pikzwart. Rose zou vurig van haar hebben gehouden.
‘Ik dacht dat je de taxichauffeur was,’ zei ze en ze haalde een zwarte zakdoek uit een zwarte handtas, klaar om haar volstrekt droge ogen af te vegen. Voorwaar een theatraal talent.
‘Is June Habersaat hier geweest?’
Ze knikte enigszins nukkig.
‘Wat wilde ze?’
‘Ja, dat moet je haar vragen. Denk je echt dat ze mij dat wilde vertellen? Een tijdschrift op Bjarkes kamer halen, volgens mij. Ze heeft mij dat niet laten zien, maar daar leek het op toen ze vertrok.’
‘Heb je ook bezoek gehad van een man in gele kleding?’
Ze knikte, deze keer wat angstig.
‘Dat was de reden dat ik niet zomaar opendeed. Hem wilde ik niet nog een keer binnen hebben.’
‘Wanneer?’
‘Vlak voor jij kwam. Vijf minuten geleden. Toen dacht ik ook dat het mijn taxi was.’
‘Wat wilde hij?’
‘Hij wilde Bjarke spreken. Hij was helemaal over zijn toeren en drong gewoon binnen. “Waar is Bjarke? Is hij boven? Hij is op een zaterdag toch wel thuis!” schreeuwde hij. Het was bijzonder onaangenaam, vooral op zo’n speciale dag als vandaag.’ Nu droogde ze haar ogen nog een keer.
Ze stond wat te trippelen. ‘Waar blijft die taxi? Ik kom te laat.’
‘Voor wat?’
Ze keek heel verontwaardigd. ‘Voor Bjarkes begrafenis, natuurlijk.’
‘Aha. Wordt hij nu pas begraven?’
‘Ja, ze hebben hem in Kopenhagen gehouden. Er moest immers eerst… sectie worden verricht.’ Dit keer kwam er een echte traan.
‘En die man in het geel, wat is er met hem gebeurd? We zoeken hem.’
‘Dat begrijp ik best, hij was bijzonder onaangenaam. Toen ik hem zei dat hij Bjarke niet kon bezoeken omdat hij dood was en vandaag wordt begraven, werd zijn gezicht krijtwit. Zijn ogen glansden haast, hij leek wel krankzinnig en zei dat dat niet waar kon zijn. Dat Bjarke een meisje om het leven had gebracht en dat hij dat moest bekennen. Het was werkelijk schokkend om iemand zo smerig te horen liegen over iemand van wie je zoveel hebt gehouden.’
Carl fronste zijn wenkbrauwen. ‘Bjarke! Zei hij dat?’ Hij wreef zich over zijn voorhoofd. Er waren een paar dingen die even in zijn schedel van plaats moesten wisselen.
‘Ja, dat zei hij echt. Daarna mompelde hij dat Bjarkes moeder hem moest helpen. En toen keek hij opeens heel raar en vroeg of zij nog steeds leefde. Ik wilde bijna nee zeggen, maar dat durfde ik niet.’
‘Zij komt zeker naar de begrafenis. Heb je gezegd waar die was?’
Ze knikte.
‘Carl,’ riep Assad vanuit de auto. ‘De politie weet nu dat hij heeft overnacht in een bed and breakfast in Svaneke. Onze vrouw in Listed, die Bolette, heeft hen gebeld en gezegd dat ze hem vanochtend voor het huis van Habersaat heeft gezien. Ze had jou ook gebeld.’
Carl keek naar zijn mobieltje. Natuurlijk, de batterij was leeg.
‘Kom,’ zei Carl tegen de vrouw in haar rouwkleding. ‘Jij wijst ons de weg.’ Dan bespaarde ze ook die taxi.
Weer moest Assad zijn overhemd uittrekken om aan te geven dat ze uitrukten. Nelly Rasmussens adem stokte. Hij had voor zo’n relatief klein mannetje ook wel behoorlijk wat haar op zijn borst.
‘Welke kerk?’ vroeg Carl terwijl hij bleef toeteren.
Carl vertelde wat Nelly Rasmussen over Atu en Bjarke had gezegd, terwijl zij op de achterbank zat te knikken.
‘Ik denk dat hij liegt,’ klonk het droogjes van Assad.
Carl knikte. Dat was absoluut een mogelijkheid. Atu maakte een rondje langs de mensen die hem hier destijds kenden, en was ongetwijfeld heel tevreden dat Bjarke nu was verdwenen. Ze hadden immers gezien wat hij met woorden kon bereiken.
‘Dus moeten we June waarschuwen,’ ging Assad verder.
Nelly Rasmussen was sprakeloos.
Er stonden maar heel weinig auto’s bij de stenen muur voor Østerlars Rundkirke, en een paar ervan waren zelfs pick-ups van plaatselijke handwerkslieden, die bezig waren steigeronderdelen naar binnen te brengen.
‘Misschien staan ze bij Kirkebogård. Het kan toch niet waar zijn dat er maar zo weinig mensen zijn. En waar is de lijkwagen?’ klonk het uit de mond van een geschokte Nelly Rasmussen, terwijl ze de parkeerplaats opreden en Assad zijn overhemd aantrok.
‘Waarom luiden de klokken niet?’ ging ze verder en ze keek op haar horloge. Ze tikte erop, en ze tikte nog eens. ‘O god, mijn horloge staat stil, we zijn te laat voor de begrafenis.’ Nu was ze echt geschokt.
‘Kijk, Carl!’ Assad wees naar een blauwe Volvo. Het klopte, hij had een Zweeds nummerbord.
Ze stoven de auto uit en lieten Nelly Rasmussen aan haar lot over. Ze had gelijk. Helemaal achter op de begraafplaats was de teraardebestelling al bijna afgelopen, en zo’n honderd meter voor hen liep een man in het geel in een rechte lijn naar het kleine gezelschap dat rondom het graf stond. Het was Atu. Carl en Assad versnelden hun pas. Als ze zouden rennen, zou Atu zich wellicht omdraaien. Ze konden niet riskeren dat hij opnieuw zou vluchten, maar aan de andere kant moesten ze June Habersaat beschermen. Wie wist wat de man van plan was?
De dominee was al opzij gestapt met zijn kleine schepje in de hand, dus het beetje aarde op de kist gooien was al achter de rug. Nu zagen ze June Habersaat naar het graf stappen en er iets in gooien.
Er klonken verschillende luide reacties toen het gezelschap zag wat het was.
Daarna stopte ze haar hand in haar tas en haalde er iets uit.
Op hetzelfde moment hoorden ze Atu alias Frank Junes naam schreeuwen. Hij klonk wanhopig. Het gezelschap bij het graf was duidelijk verbaasd en de aanwezigen stapten geschrokken achteruit.
Nu was Frank bijna bij het graf gekomen. Hij spreidde zijn armen uit, zei iets tegen haar wat ze niet konden horen, terwijl ze op een drafje dichterbij kwamen.
Nu zagen ze allemaal wat June Habersaat tevoorschijn had gehaald. Het was een pistool van het kaliber dat je niet snel over het hoofd ziet.
Plotseling schoot ze vier, vijf keer, waarbij het geluid weerkaatste tegen de muren, en Atu eerst ineenkromp en daarna op de rand van het graf omviel. Het was een onvervalste executie. Moord met voorbedachten rade.
Carl en Assad stonden abrupt stil. Het was inmiddels al een hele poos geleden dat Carl een wapen had gedragen.
Op hetzelfde moment kreeg ze hen in de gaten. Het was duidelijk dat de gebeurtenissen de laatste paar seconden voor haar te snel waren gegaan, dus ze staarde beurtelings naar de levenloze man, in het graf, naar het begrafenisgezelschap en daarna naar de dominee, die heel moedig en met geruststellende woorden naar haar toe liep.
‘Nu schiet ze zichzelf dood, net als haar man,’ fluisterde Assad terwijl ze het pistool naar haar slaap bracht. Maar Assad was niet de enige die dat had voorzien, want de dominee sprong naar voren en haalde met zijn schepje uit naar het pistool, alsof hij een topspeler uit de Major League Baseball was.
Ze gilde toen hij haar hand raakte, en het pistool vloog opzij. Daarop vluchtte ze zonder om te kijken naar een bank die tegen de kerkhofmuur stond. Daar sprong ze op, over het kleine stenen muurtje dat de begraafplaats omringde en rende verder in de richting van de weg tussen de velden door.
‘Jij gaat achter haar aan, Assad, en ik neem de auto,’ schreeuwde Carl en hij draaide zich om naar het lamgeslagen publiek. ‘Een van jullie belt de politie, oké?’
Hij keek een ogenblik naar Atu, die met een voet over het graf gestoken op de grond lag, terwijl de dominee zijn halsslagader voelde. Zijn mooie gele overhemd had twee diepe gaten in de buik en in de schouder. Je kon precies het stukje van de huid zien waar de kogel doorheen was gegaan.
river, had er gestaan, dat wist Carl.
Toen schudde de dominee zijn hoofd, Atu was dood. Niet dat Carl daaraan had getwijfeld.
Hoe symbolisch dat de man, die daar lag, de hoeder en de zoon van het mysticisme en de zon wilde zijn en vervolgens op de meest legendarische plek van het eiland zijn leven eindigde, in de schaduw van de ronde kerk die de mystieke geheimen van de tempelridders verborg.
Toen pakte hij het pistool. Dat was identiek aan dat waarmee Habersaat zichzelf had doodgeschoten. Dit moest het andere exemplaar van de twee pistolen zijn die eigendom waren geweest van de overleden leraar van de volkshogeschool, maar dat men nooit had teruggevonden. Dan had Habersaat ze allebei meegenomen, en had zijn vrouw hem deze op een of andere manier weten te ontfutselen. Iets wat haar ex-man niet aan zijn collega’s had kunnen rapporteren.
Carl kwam overeind en wilde het op een lopen zetten, toen Nelly Rasmussen in het graf stond te wijzen, snikkend als nooit tevoren.
Daar, midden tussen de rozen en drie schepjes gewijde aarde lag een tijdschrift met half ontklede mannen op de voorkant. Was dat June Habersaats manier om te zeggen dat ze eindelijk de manier waarop haar zoon zijn leven leefde, had geaccepteerd?
Maar waarom?
Daarop begon hij te rennen.