16
Vrijdag 2 mei 2014
‘Laten we de boom aan de Skørrebrovej eens bekijken, Assad, die moet hier vlak bij de grote weg staan.’ Hij wees naar een kruisje op de kaart. Het was niet ver van Aakirkeby.
‘Ja, maar kunnen we niet beter via de achteromkant rijden, zodat we dezelfde weg volgen als de man die haar heeft aangereden?’
‘Je bedoelt omrijden via de andere kant, Assad, niet de achterom-kant. Ja, dat kan wel, maar weet jij dan hoe die route gaat?’ Hij volgde Assads vinger over de kaart en luisterde naar zijn commentaar. Het was een logische redenering.
‘Eerst rijden we via Vesterbro Aakirkeby uit. Dan nemen we de Rønnevej en slaan daarna rechtsaf bij de Vestermarievej. Van daaraf kan hij via de Kærgårdsvej zijn gereden, maar ik denk van niet. Ik denk dat hij helemaal naar de Skørrebrovej is gereden, en daarna met hoge snelheid de weg af, want daar aan het einde woonden de twee oude mensen die de auto hebben gehoord.’
‘Ja, maar strikt genomen kan hij ook uit het noorden zijn gekomen en dan de Skørrebrovej hebben genomen, Assad, maar het maakt ook niet uit of hij via de Vestermarievej is gekomen, zoals jij zegt.’
‘Hij kan bijna niet anders zijn gereden.’
Carl knikte.
Toen ze de weg vanuit het zuiden insloegen gaf Carl gas. Als je naar de eerste bocht keek, met de boerderij waar het oude echtpaar woonde, was het zo’n zeshonderd meter, en verder de weg af langs de landerijen tot aan de boom nog eens iets meer dan anderhalve kilometer. Zo’n godverlaten plek nodigde gewoon uit om het gaspedaal flink in te trappen.
De banden gierden als een malle toen ze door de bocht stoven. Er bestond geen enkele twijfel over dat zo’n lawaai tot in het huis waar de oude mensen hadden gewoond te horen was geweest.
‘Juist dit stuk hier is zo plat als een pannenkoek, Carl. Dus als Alberte daar aan het eind van de weg bij haar fiets heeft staan wachten, dan moet ze de auto de laatste vijf-zeshonderd meter heel duidelijk hebben gezien.’
‘Ja, en wat vertelt jou dat?’
‘Dat weet ik niet. Misschien dat ze dus op die auto heeft gewacht en hem misschien ook heeft herkend, en dat het laatste wat ze zou denken dan was dat hij recht op haar in zou rijden.’
Carl keek hem aan. Niet ver af van wat hij ook dacht.
‘Zou je misschien wat langzamer kunnen rijden?’ vroeg Assad met een angstige blik op de snelheidsmeter. Carl knikte, maar trok nog verder op tot honderd kilometer per uur. Als er een effect was geweest, moest er ook veel kracht achter hebben gezeten. Vlak voor ze het groepje bomen verderop bereikten begon te auto te slippen. Hij hoorde wel dat Assad iets in het Arabisch schreeuwde, maar Carl had zijn eigen sores, want de hele wagen trilde toen hij de rand van de sloot meepakte en over de berm heen en weer slingerde. Toen trapte hij keihard op de rem. Dertig meter en toen stond de auto stil, met een streep van gitzwarte remsporen erachter.
‘Ik had daar bijna mijn tong ingeslikt, Carl. Dat moet je niet nog een keer doen, hoor.’
Carl beet in zijn lip. Nu waren er nog maar twee mogelijkheden over.
‘Er waren geen remsporen te zien na het ongeluk, toch?’
‘Niets wat erop leek, nergens.’
‘Dus daarom heeft het voertuig niet zo hard gereden in de bocht als ik, denk je niet?’
‘Godzijdank niet voor degene die reed,’ klonk het droogjes van Carls passagier.
‘Dus daarom was het moord, of niet?’
‘Dat was het waarschijnlijk dus wel.’
‘Ja, want de auto trok pas na de bocht op, dat is de enige mogelijkheid. Op dat moment stond Alberte aan deze kant van de bomen – anders was ze de andere kant op geslingerd, bij de boom vandaan – en dan kan de chauffeur dus niet beweren dat hij haar niet heeft gezien. Daar had hij namelijk ruim de tijd voor.’
‘Het kan toch een sufferd zijn geweest die niet op de weg heeft gekeken, Carl, of niet?’
‘Dan was Alberte waarschijnlijk gewoon in de berm gaan staan, en dan was het niet gebeurd. Nee, ze koesterde geen enkele argwaan jegens degene die haar tegemoet reed. Iets heeft haar aan alles behalve gevaar doen denken.’
Er klonk gerasp van Assads baardstoppels. Dat betekende dat hij nadacht.
‘Jij denkt dus dat hij niet zo hard reed misschien.’
‘Hard, dat wel. Maar rekening houdend met de omstandigheden en de gesteldheid van de weg op die dag zal hij zo tussen de zeventig en tachtig kilometer per uur hebben gereden, denk ik.’
Ze keken beiden omhoog naar de bomen. Het was alsof Alberte daarboven hing en naar hen knikte.
Carl keek weg. Waarom probeerde hij zich in deze zaak steeds te verweren, waarom steeds dit weerstand bieden?
Hij keek naar Assads grappige ogen. Ze leken verdrietig, en toch straalde zijn gezicht van wilskracht. Alle drie in het afdeling Q-team leken het nu eens te zijn. Deze zaak moest gewoon worden opgelost.
‘Ja, zo is het,’ zei Carl stilletjes, ‘we moeten die klootzak te pakken zien te krijgen.’
Ze stapten uit de auto en ontdekten waarom men tijdens het onderzoek in eerste instantie het meisje daarboven niet hadden zien hangen, ook al waren destijds de bladeren van de bomen, waarvan de kronen elkaar ondersteunden, allang gevallen.
‘Wat is dat voor groen iets aan de top, Carl?’
‘Dat zijn woekerplanten, volgens mij. Klimop of zoiets.’
Assad knikte schaapachtig over het commentaar. Plantkunde was vast en zeker niet een van zijn topcompetenties.
‘Het ziet er toch bijna uit alsof de bomen al bladeren hebben gekregen, Carl.’
Ze liepen om het groepje bomen heen, terwijl ze omhoogkeken. Vanaf iedere wortel groeiden krachtige stammen, en verder naar boven deelden ze zich in diverse vertakkingen, dus er was voldoende mogelijkheid dat Albertes dode lichaam daar bekneld raakte.
‘Ze hing in een van de onderste vertakkingen, ongeveer vijf meter hoog. Ze moet in de lucht zijn gedraaid, omdat ze met haar hoofd omlaag kwam te hangen, ben je dat met me eens, Assad?’
Hij knikte en probeerde zich in de situatie in te leven.
‘Habersaat kwam van de hoofdweg toen hij haar vond,’ zei hij. ‘Dus hij kwam van de verkeerde kant, waar het moeilijk was om haar te zien achter al die woekerij. Hij had geluk dat hij haar überhaupt heeft gezien.’
‘Geluk?! Ja, misschien wel. Alleen niet voor hemzelf.’
Assad wenkte Carl naar zich toe. Aan de ene kant van de bomen liep een veldweg naar een boerderij een paar honderd meter verderop. Aan de andere kant, in de richting van de doorgaande weg, lag een geel hoofdgebouw van een andere boerderij. Behalve dit was er niets van beschaving in de buurt.
‘Daar hebben ze dus de fiets gevonden, Carl,’ zei hij terwijl hij over de landweg heen naar een dicht, groen tapijt van bodembegroeiing onder een groepje bomen wees. Eigenaardig dat de fiets zo ver weg was gevlogen.
‘Denken wij hetzelfde, Assad?’
‘Dat weet ik niet. Maar ik denk in elk geval dat het een rare auto moet zijn geweest, dat hij haar zo omhoog heeft kunnen slingeren.’
‘En de fiets dan?’
‘Ik denk dat ze die op een stamper had gezet en daarna de auto tegemoet is gelopen. Dat het voertuig de fiets heeft geraakt vlak nadat hij het meisje raakte, en dat die daarna in de lucht geslingerd is net als zij, alleen schuiner.’
‘Standaard, Assad, niet stamper. En ja, dat denk ik ook.’
Ze probeerden ieder afzonderlijk de situatie voor zich te zien. Het voertuig dat anderhalve kilometer daarvandaan langs de boerderij was gescheurd. Hoe de chauffeur steeds vastbeslotener werd dat dit gewoon iets was wat moest worden afgehandeld. En toen kwam de bocht verderop en nam hij gas terug.
‘Hier bij de bocht krijgen de chauffeur en Alberte oogcontact, denk ik,’ zei Carl. ‘Ze heeft haar fiets op de standaard gezet en doet een stap naar voren. Misschien zwaait ze. Ze is blij en glimlacht, en die glimlach neemt ze mee de dood in. Ik denk niet dat ze bang is, eerder vrolijk en vol verwachting. En dan, pas op het allerlaatst, trekt het voertuig op en raakt haar, zodat ze in de takken van de bomen wordt geslingerd. De chauffeur weet het voertuig op hetzelfde moment weer onder controle te krijgen, maar raakt toch nog de fiets die een stukje verderop staat, misschien met de zijkant van de auto. Daarom komt de fiets een heel eind naar rechts terecht.’
Carl keek nog een keer de weg af, waar het voertuig vandaan was gekomen. ‘Het is heel waarschijnlijk dat de voet van de chauffeur het grootste deel van de weg helemaal niet op de rem heeft gestaan. Pas na de aanrijding haalt de chauffeur zijn voet van het gaspedaal, rijdt met een normalere snelheid langs de gele boerderij aan de linkerkant om uiteindelijk op het kruispunt met de Almindingensvej uit te komen en te verdwijnen. Ben je dat met me eens, Assad?’
‘Godvergeten klootzak,’ mompelde deze, dus waarschijnlijk vond hij dat ook. ‘Wat voor een auto kan haar dan met zo’n lage snelheid zo ver omhoogslingeren?’ vervolgde hij met zijn hoofd in zijn nek.
‘Dat weet ik niet, Assad. Een sneeuwploeg zou het kunnen, maar het was nog geen winter, en als er toch zo’n langwerpig ding zou langsrijden, zou ze er waarschijnlijk wel voor aan de kant zijn gegaan. Maar wat op haar is ingereden, is ongetwijfeld speciaal geprepareerd, daar heb je gelijk in.’
‘Waarom hebben ze hem dan niet gevonden, ze hebben toch overal op het eiland gezocht? En al hadden ze alleen bewakingsvideo’s van de veerboten van de eerste twee dagen na de aanrijding, zo’n voertuig zou je toch het dek moeten zien oprijden, of niet?’
‘Ja, tenzij het ding dat Alberte in de boom heeft geschept iets is wat je kunt demonteren en uit de weg kunt ruimen, Assad.’
‘Ja, maar wat? Denk jij ook aan die hippe bus?’
‘Hippiebus. Ja, natuurlijk zit ik daaraan te denken.’
‘Er moet iets voorop hebben gezeten op die rare bumper, want die alleen zou waarschijnlijk niet genoeg zijn.’
‘Nee, vast niet, daar moeten we de technische recherche naar vragen.’
Carl keek weer omhoog naar de boomtoppen, terwijl hij zich de contouren van het jonge, dode meisje probeerde voor te stellen. Een moment voelde hij weemoed, maar ook een vorm van piëteit, als wanneer je op heilige grond staat. Was hij katholiek geweest, dan had hij vermoedelijk een kruisje geslagen, maar hij was verre van dat, en op een wonderlijke manier voelde dat leeg en triest tegelijk.
Hij keek naar Assad, die er met zijn rug naartoe stond. ‘Vertel me eens, Assad, hebben moslims iets waarmee ze de doden kunnen eren, een gebed of iets dergelijks?’
Assad draaide zich stilletjes naar hem om.
‘Dat is gedaan, Carl. Dat is al gedaan.’
Terwijl ze landerijen en schaduwrijke groepjes bomen achter zich lieten, stelde Carl zich voor hoe de mooie, jonge Alberte daar aan de andere kant van de weg fietste, met haar golvende haar en haar verwachtingsvolle blik onderweg naar haar dood.
‘Kristoffer Dalby woont in Vestermarie. Dus we moeten dezelfde weg terug en een stukje doorrijden,’ zei Assad terwijl hij zijn mobieltje van zijn oor haalde. ‘Dat was rechercheur Jonas Ravnå die ik aan de lijn had, en hij zegt dat Dalby nu leerkracht is. En verder vertelde hij me iets waarvan ik dus niet weet of dat zo goed is.’
‘O, en dat is?’
‘Ze hebben de fiets gevonden.’
‘Oké, is dat niet goed?’
‘Jawel. Maar het blijkt dat ze hem tien jaar hebben bewaard en hem toen gewoon hebben weggegooid. Op 25 februari 2008, om precies te zijn.’
‘Is het niet irrelevant dat ze dat hebben gedaan? Ze hebben hem toch teruggevonden?’
‘Ja, maar dat was waarschijnlijk toeval. Een van de plaatselijke bewoners wist dus toen in 2008 dat het de fiets van Alberte was die bij het vuilnis was gezet. Hij herkende hem uit de krant, en daarom nam hij hem mee.’
‘Ik begrijp niet waar je naartoe wilt.’
‘Hij nam hem mee omdat de fiets bijzonder was en een bijzondere geschiedenis had. Dus hij heeft hem in een schrootkunstwerk gelast dat hij…’ Hij keek op zijn papier en vervolgde: ‘… Lottopia heeft genoemd.’
‘Mijn hemel nog aan toe! En waar staat dit zogenaamde kunstwerk nu?’
‘Ja, daar hebben we geluk mee, want hij heeft het net mee gehad naar een tentoonstelling in Verona, maar nu is het dus weer terug.’
‘En waar is dan dit “terug”?’
‘In Lyngby. Grappig, hè? Daar scheur jij elke dag doorheen als je van het politiebureau naar huis rijdt.’
Ze vonden de route naar het kleine boerderijtje waarin Kristoffer Dalby woonde, ten noordwesten van het bescheiden groepje huizen dat Vestermarie heette. Het perceel waarop het huis lag, was waarschijnlijk het kleinste in kilometers omtrek, maar toch waren er schommels, glijbanen en zandbakken voor een heel leger aanwezig.
‘Denk je dat we verkeerd zijn gereden?’ vroeg Assad.
Carl keek op het navigatiesysteem en schudde het hoofd. Hij wees door het raam naar de brievenbus die langs de kant van de weg stond. kristoffer en inge dalby stond er, dat klopte dus, en eronder was een kleine sticker geplakt waarop mathias en camilla stond.
Ze belden aan en zagen de minstens vijftig sigarettenpeuken in een emmertje naast de stoep. Hier zit iemand onder de pantoffel, dacht Carl terwijl er achter de deur gerommel te horen was.
‘We komen meteen ter zake, Assad,’ wist hij nog uit te brengen voor een man opendeed.
Dat het Kristoffer Dalby in eigen, halflange persoon was, leed geen twijfel, ondanks wat meer vet op zijn lijf, een slierterige baard met grijze plukjes en versleten schoenen. Vast niet iemand voor wie Alberte vandaag de dag zou vallen.
Zijn goedaardige gezichtsuitdrukking verstijfde onmiddellijk toen ze hun boodschap meedeelden, en bij Carl begonnen alle waarschuwingslampjes te branden. Aan de hand van Assads gezichtsuitdrukking stelde hij vast dat Assad het ook had gezien.
Een typische reactie bij mensen die veel meer te verbergen hadden dan wenselijk was.
‘Had je ons verwacht?’ vroeg Carl.
‘Ik begrijp niet wat je bedoelt.’
‘Ik zie toch dat je geschokt bent dat wij daarvoor langskomen, dus zou je bijna denken dat het iets is waarvoor je bang was dat het ooit zou gebeuren. Is het iets waar je al bijna twintig jaar aan denkt, Kristoffer?’
Zijn gezicht leek opeens te krimpen. Op elkaar geperste lippen en samengeknepen ogen, wangen die naar binnen werden gezogen. Een uiterst merkwaardige reactie.
‘Kom binnen,’ zei hij zonder enige toeschietelijkheid.
Hij wees naar een stoel tussen een overvloed aan houten speelgoed op een speelkleed dat was versierd met wegen, verkeerslichten en huizen. Het was een kleurrijke warboel. In de vensterbank stond de trompet waarmee hij ooit had geprobeerd zijn omgeving te bekoren.
Nu was deze met een laag stof bedekt.
‘Hebben jullie veel kinderen?’ vroeg Assad.
Hij probeerde te glimlachen, maar dat lukte niet. ‘Wij hebben er twee, maar die zijn het huis al uit. Mijn vrouw is gastouder,’ antwoordde hij.
‘Ah, zo! Ja, we willen niemands tijd verspillen, dus we komen meteen op de zaak, Kristoffer,’ zei Assad. ‘Waarom heet je geen Studsgaard meer? Dacht je dat iets zo eenvoudigs als een nieuwe naam het ons moeilijk zou maken om je te vinden? Maar dan had je ook geen huis zo dicht bij de volkshogeschool moeten zoeken, of wel?’
Het was nogal een gok, maar waarom tijd verspillen?
Carl keek om zich heen. Twee grote tieners in fotolijstjes boven een bakbeest van een analoge tv. Stapels vhs-tekenfilms op de plank. Moet je nagaan, dat die nog bestonden.
‘Ik begrijp niet wat je bedoelt. Ik ben van naam veranderd omdat mijn vrouw niet Studsgaard wilde heten, en toen heb ik haar naam aangenomen.’
‘Luister eens, Kristoffer. We weten dat jij ooit iets met Alberte hebt gehad, dus dat zul je niet ontkennen, wel?’ vroeg Carl.
Hij keek met zijn hoofd schuin naar de vloer. ‘Nee. Het is waar dat Alberte en ik iets hadden, maar om eerlijk te zijn was dat tamelijk onschuldig en heeft het hooguit een paar weken geduurd.’
‘Maar jij was echt verliefd op haar, of niet, Kristoffer?’ vroeg Assad.
Hij knikte. ‘Jazeker, dat was ik. Alberte was ook zo ongelooflijk lief en knap, dus…’
‘Dus heb je haar vermoord, omdat ze liever met iemand anders ging, of niet?’ haalde Assad uit.
Nu leek hij verward. ‘Nee, absoluut niet.’
‘Je was dus niet zo heel verdrietig toen ze niet meer met je verder wilde?’ drong hij aan.
‘Jawel, natuurlijk was ik dat. Maar het is wat gecompliceerd, zeg maar.’
‘Hoezo gecompliceerd?’ vroeg Carl. ‘Kun je ons daar iets over vertellen, waarom je dat vindt?’
‘Mijn vrouw komt zo thuis, en momenteel gaat het niet zo goed tussen ons, dus ik zou het op prijs stellen als we dit een beetje snel doen, kan dat?’
‘Waarom, Kristoffer? Heb je je vrouw niet alles verteld? Of weet ze soms iets wat ze niet zou moeten weten? Heb je haar in vertrouwen genomen, is dat het? Ben je bang voor haar reactie?’
‘Nee, nee, we hebben gewoon een periode dat we… Luister eens even, onze twee kinderen zitten op een internaat, en die doen het op z’n zachtst gezegd klote. Dan ben je aan het thuisfront niet zo vrolijk, dat begrijpen jullie zeker wel?’
‘Wat heeft dat met jou en Alberte te maken? Waarom mag je vrouw dat niet horen?’
Hij zuchtte. ‘Inge en ik hadden al in het voorjaar van 1997 verkering, dus we waren al bijna een halfjaar samen toen we naar de volkshogeschool gingen en Alberte in beeld kwam, daarom! Ik heb geen zin om dat allemaal op te rakelen. Niet nu in elk geval.’
‘Aha. Dat wil zeggen dat Alberte Inges vriendje bijna voor haar neus wegkaapte?’
Hij knikte bijna onmerkbaar. ‘Ze was er ongelooflijk ziek van, en dat is ze soms nog steeds. Destijds heb ik Inge in de steek gelaten en dat kan ze niet vergeten.’
‘Ze haatte dus niet alleen jou, maar ook Alberte?’ concludeerde Carl. Hij draaide zich om naar Assad. ‘Wat zegt het rapport daarover? Is Inge Dalby in verband met de moord op Alberte verhoord?’
‘De moord?’ Kristoffer Dalby schoof naar het puntje van zijn stoel. ‘Het was toch een ongeluk? Dat stond in alle kranten.’
‘Ja, maar wij hebben een iets andere theorie. Wat zeg jij Assad, is ze verhoord?’ herhaalde hij.
Assad schudde het hoofd en zei: ‘Er zat helemaal geen Inge Dalby in die groep.’
Nu schudde de leraar op zijn beurt het hoofd. ‘Onzin, zij was erbij…’ Toen stokte hij midden in de zin en knikte kort. ‘Nee, dat is waar, destijds heette ze Inge Kure, maar ze vond de meisjesnaam van haar moeder mooier. Er zijn zo veel mensen op het eiland die Kure, Studsgaard, Pihl en Kofoed heten, maar dat weten jullie waarschijnlijk wel. Dus besloten we dat we liever een wat ongebruikelijker naam hadden toen we gingen trouwen, dat is alles.’
Assad haalde het dossier tevoorschijn, legde het jaarboek met de klassefoto voor zich op de salontafel en liep de namen eronder langs. ‘Inge Kure, hmm. Ja, daar is ze. Ze staat daar, vlak achter Alberte.’
Carl bracht zijn hoofd dichterbij. Een enigszins stevig meisje met donker, krullend haar. Heel gewoon, niet erg knap. Absoluut een contrast met de engel die op de voorgrond zat en het hele tafereel opfleurde.
Assad zat te bladeren. ‘Hoe dan ook, dan moeten we waarschijnlijk toch nog even met je vrouw praten,’ zei hij.
Dalby zuchtte. Hij beet op zijn wang en verzekerde hun dat ze geen van beiden iets met de dood van Alberte te maken hadden. Alberte was gewoon het meisje van hun groep waar alle jongens gek op waren, en om die reden ergerde ze de meeste andere meisjes. Alberte was best populair, en haar aanwezigheid verstoorde de harmonie die de meeste kans heeft te ontstaan wanneer op het romantische vlak iedereen met ongeveer dezelfde voorwaarden moet werken. Zo verwoordde hij het. Het kwam ingestudeerd over.
‘Was jij verbitterd dat Alberte bij je wegging?’ vroeg Carl.
‘Verbitterd? Nee, dat zou ik waarschijnlijk wel zijn geweest als ze op school een andere jongen had gevonden, maar dat was niet zo.’
‘Nam Inge je zonder meer terug dus?’ vroeg Assad.
Hij knikte en zuchtte. Zou dat een gebaar zijn geweest waarvan hij later spijt had gehad dat hij het had aangenomen?
‘Dus Alberte vond een nieuwe vriend buiten de school, zeg je? Wie was hij?’ vroeg Carl.
‘Ik weet het niet precies, maar Alberte vertelde dat het iemand was die in een woongemeenschap in Ølene woonde. Meer ben ik niet echt te weten gekomen. En volgens mij niemand bij ons op school.’ Dan was Habersaat dus op die manier op het spoor van die woongemeenschap gekomen. ‘Hij was nogal een rokkenjager volgens mij,’ ging Kristoffer verder.
‘Hoezo dat? Had hij andere vriendinnetjes op school?’
‘Eh, nee. Niet dat ik weet in elk geval.’
‘Hoe weet je dan dat hij een rokkenjager was?’
‘Dat weet ik niet. Zo zag ik hem omdat hij er met Alberte vandoor ging.’
‘Heb je hem nooit gezien?’
Hij schudde het hoofd.
‘Weet je het zeker? Kijk hier eens naar!’ Assad legde de foto van de man die uit het Volkswagenbusje stapte voor hem neer. ‘Heb je hem nooit gezien? Misschien heb je gezien dat hij voor de school op Alberte stond te wachten?’
Kristoffer pakte de foto op en haalde zijn leesbril uit zijn borstzakje. Carl keek naar Assad, die zijn schouders ophaalde. Ja, dat was goed gezien: de reacties van Kristoffer Dalby waren logisch. Zijn rustige manier van doen en de angst dat een oude misstap weer werd opgerakeld konden heel goed zijn reactie verklaren op het moment dat ze aanbelden.
‘De foto is heel onduidelijk, maar nee, ik geloof niet dat ik hem eerder heb gezien. Maar ik kan wel zeggen dat er een aantal keren zo’n Volkswagen een stukje verderop langs de weg bij de volkshogeschool stond. Ik heb hem nooit van de voorkant gezien, maar die auto was in elk geval lichtblauw, net als deze, en voor zover ik me het kan herinneren had hij ook geblindeerde zijramen.’
Waanzinnig goed herinnerd na zo veel jaren. Nu begon de argwaan wél weer te knagen.
Ze hoorden gestommel in de gang, en Dalby’s gezichtsuitdrukking veranderde.
‘Wie hebben we op bezoek?’ riep een vrouwenstem uit de gang. ‘Ik ken die 607 daarbuiten niet. Is het Ove, die zich weer een oud vehikel in de maag heeft laten splitsen?’
Er verscheen een gezette vrouw in de deuropening. Ze was heel moeilijk te herkennen van de groepsfoto op tafel.
Ze fronste haar wenkbrauwen en liet haar blik van Kristoffers gebogen hoofd naar de twee onbekende mannen gaan, en vervolgens naar de salontafel, de dossiermap en het jaarboek van de volkshogeschool.
‘Komt die oude zaak nou weer bovendrijven?’ Ze keek haar man vijandig aan. ‘Waar ben je mee bezig, Kristoffer? Laat die meid ons dan nooit met rust?’
Carl stelde zichzelf en Assad voor en vertelde over de reden waarom zij deze opdracht hadden gekregen.
‘Habersaat, en bedankt hoor! De man die zichzelf voor zijn kop heeft geschoten, hoe zielig kun je zijn?! Zelfs als hij dood is, is de man irritant,’ snoof ze. ‘Ik was er anders van overtuigd dat als hij eindelijk weg was, dat dit ook voor Alberte zou gelden.’
‘Je had een hekel aan haar, hè Inge?’
‘Niet zoals jij denkt. En ook niet zoals Habersaat dacht, als je het wilt weten. Maar vanaf het moment dat Alberte op de volkshogeschool verscheen, veranderde alles voorgoed, en mocht je op de merkwaardige gedachte komen dat ik daar blij mee was, dan vergis je je lelijk.’
‘We willen graag jouw versie van het verhaal horen, vind je dat goed?’
Ze keek weg, dus waarschijnlijk niet.
Maar ze vertelde die toch.