44
Dinsdag 13 mei 2014
‘Wat is er in hemelsnaam gebeurd, Gordon? Ben je van je fiets gevallen of zo?’
Hij raakte als in een reflex zijn bont en blauwe gezicht aan, het leek wel een bloedbad, ja, de orgie aan kleuren was enorm. Als zijn rechterooglid nog meer opzwol, riskeerden ze een explosie.
‘Nee!’ Zijn gezonde oog keek Carl verontschuldigend aan. ‘Ik heb gevochten,’ zei hij zonder enige trots.
‘Jij?’ Carl keek aandachtig naar zijn dunne bovenarmen, zijn kromme rug en de uitgeholde borstkas. Eén klap in het middenrif van die knaap en die strijd was gestreden. ‘Hoe heeft dat nou kunnen gebeuren?’
‘Het begon ermee dat die ander terugsloeg.’
Carl probeerde te glimlachen om die oude grap. Was de man serieus?
‘Het was dus zo dat ik gisteren na het werk even langs café Byens Bodega in de Niels Brocks Gade ben gegaan. Er hingen een heleboel Deense vlaggetjes buiten, en daar zaten een paar van onze collega’s aan de tafels zich prima te vermaken, dus ik vroeg wie van hen er jarig was.’
‘Redelijk onschuldig, zou je denken.’
‘Ja, totdat ze jou begonnen zwart te maken en afdeling Q te beledigen. Ze zeiden dat jij een hufter was en een schande voor het bureau met dat tv-optreden van je, en dat ze heel goed begrepen dat je niet over die spijkerpistoolzaak wilde praten als jij je zeven jaar geleden als een lafaard had gedragen.’
Die zat.
‘En wat heb jij toen gedaan?’ klonk het vanuit de deuropening. Rose stond met haar armen over elkaar geslagen. Haar hele houding was superrelaxed, dus moest je aannemen dat ze of vannacht een spannend avontuurtje met een man had gehad of dat ze een interessant nieuwtje uit haar mouw zou toveren.
‘Nou ja, toen heb ik die vent op zijn muil geslagen, wat moest ik anders? Het was toch goddamnscheisse mijn afdeling en mijn boss waar hij het over had.’
Jeetje, dat was toch ook…! Carl keek naar Rose. Zij glimlachte ook scheefjes. Gordon was de mannenwereld binnengetreden.
Rose had inderdaad iets, en dat waren vier schetsen van Albertes zeer getalenteerde hand, zoals ze het uitdrukte.
‘Ik heb ook een kopie gekregen van de lijst met alle tekeningen die op de tentoonstelling van de volkshogeschool zouden hangen, maar die vanwege Albertes dood werd afgelast. De leerlingen hebben hun werken nummers en namen gegeven, en je vindt Alberte als nummer 23-26.’
Carl liep het papier langs. Er waren heel veel tekeningen met titels als Rotsen aan de oostkust, Zon boven Gudhjem en Mist in Almindingen.
‘Oké,’ zei Carl met de klemtoon op de laatste lettergreep, toen hij de titels van Albertes tekeningen zag. Hij begreep heel goed waarom Rose daar met samengeknepen ogen stond.
‘Nogal erotische titels, als je het mij vraagt,’ zei hij en hij zag haar ouders voor zich. Dit moest voor hen een schok zijn geweest.
‘Het zijn ook erotische tekeningen,’ zei Rose en ze legde ze voor hem neer.
De bovenste van de stapel, met de titel Lichte aanraking van huid toonde een grote close-up van een gedeelte van een tongpunt die nét een tepel aanraakte.
‘Het is de tepel van een man, denk ik,’ zei Rose en ze wees naar een paar krulhaartjes die eromheen zaten.
‘Oké dan. Dat is niet een geheel onschuldig tafereel voor een jonge, joodse maagd van negentien.’ Hij pakte de volgende tekening. ‘Oei, en dat is de volgende warempel ook niet.’ Ook dit was een close-up. Licht gescheiden lippen die elkaar kusten, terwijl het speeksel uit de mondhoeken sijpelde. Overgave, heette het.
‘Het lijdt geen twijfel dat ze in een fase verkeerde waarin ze door iets werd gestimuleerd,’ zei hij en hij haalde de derde tekening tevoorschijn. Deze keer was het motief een naakte vrouw in volle lengte die de toeschouwer intens aankeek, met een schetsblok in de ene hand en een potlood in de andere.
‘Zou dit niet Alberte zijn die zichzelf in een spiegel bekijkt?’ opperde hij. Het was echt gedetailleerd, hij raakte bijna buiten adem.
‘Als dit op de tentoonstelling was komen te hangen, was ze vast gelyncht door alle vrouwen op de volkshogeschool,’ vervolgde hij. Hij begreep wel waarom Kristoffer Dalby, de conciërge en alle anderen haar zo aandachtig hadden bekeken.
‘Tja, wie zegt eigenlijk dat dat niet is gebeurd?’ vroeg Rose.
Carl taxeerde haar gezichtsuitdrukking. Je wist nooit precies wanneer Rose iets serieus meende.
‘Deze laatste tekening zal je zeker bijblijven,’ zei ze en ze haalde die tevoorschijn.
Carl hield zijn adem in, en dat was niet omdat zij vrijwel identiek was aan de tekening van de naakte Alberte voor de spiegel, maar omdat er nu achter haar een mannengezicht was getekend. Het was zonder twijfel het meest gedetailleerde beeld dat ze tot nu toe van Frank hadden gezien.
Carl richtte zijn blik op de fotokopie aan de muur. Eindelijk konden ze op dat gezicht inzoomen.
‘De tekening heet Toekomst, Carl. Let eens op Albertes gezicht.’
Het klopte, er was een verschil. Haar gezicht leek vriendelijker dan op de vorige tekening, maar de situatie was ook een andere.
‘Zouden de eerste tekeningen niet zijn gemaakt voor ze deze Frank ontmoette?’
Rose knikte. ‘Ja. Hier op de vierde tekening is ze als het ware gelukkiger, en degene die haar gelukkig heeft gemaakt is haar uitverkorene, die achter haar staat. Ze komt zo wonderlijk kalm over voor iemand die zo jong is.’
‘Precies. Alsof ze al paraat is zich aan de man te binden.’
‘We moeten uiteraard rekening houden met de mogelijkheid dat ze zijn gezicht uit het hoofd heeft getekend, dus we kunnen er niet honderd procent zeker van zijn hoe hij er destijds werkelijk uitzag,’ zei ze.
‘Heel goed mogelijk. Maar het kan ook zijn dat ze begonnen is met haar zelfportret in de spiegel, en dat ze hem daarna naar levend model heeft getekend. Dat kan ze toch in principe gedaan hebben tijdens hun ontmoetingen, waar dat ook was. En in dat geval lijkt hij heel goed.’
Ze keken beiden naar de foto van Alberte op Carls prikbord. Ze was een goede tekenaar, zo goed als het gezicht op de foto leek op de tekeningen, kon daar geen twijfel over bestaan.
‘Ongeacht wat, ik denk dat we echt goed materiaal over die man hebben,’ concludeerde Rose. ‘Ik begrijp alleen niet dat hij het haar liet doen. Denk je dat hij wist dat hij onderdeel van een tentoonstelling zou worden?’
Carl haalde zijn schouders op. ‘Er is nog steeds de mogelijkheid dat hij het nooit heeft gezien.’
‘In elk geval is het vervelend dat je al op tv geweest bent, Carl, want anders had je dit ook kunnen laten zien. Die kans komt waarschijnlijk niet snel opnieuw, heb ik begrepen.’
Carl en Assad stonden nog geen tien minuten bij terminal 3 te wachten, toen een keurige vrouw met een poedelbob van bij benadering vijfenzeventig uit de douanesluis tevoorschijn kwam. Ze paste precies bij de beschrijving van de weduwe van Egil Poulsen, de eigenaar van de Volkswagenbus.
Ze leek uitgeput door slaapgebrek en de twintig uur vliegen, maar bleef toch staan toen ze haar aanspraken.
‘Dagmar Poulsen?’ vroeg Carl, waarna het vijf minuten kostte om het haar uit te leggen en zij van haar kant een aantal keren sceptisch keek, voor ze ten slotte instemde met hun aanbod van een gratis rit naar huis in Brønshøj.
‘Ja, jullie konden mij natuurlijk niet van tevoren waarschuwen, dus moeten jullie maar accepteren hoe het er hier uitziet,’ zei ze, terwijl ze hen binnenliet in een huis met een zure lucht van stervende planten en meer stof op het meubilair dan je met een twintigdaagse vakantie naar Maleisië kon verklaren.
‘Ja, Egil wilde die roestbak daarbuiten eigenlijk graag weghalen, maar uiteindelijk kon het ding niet eens meer op zijn eigen wielen rijden.’
Ze wees door de terrasdeuren naar een overgroeide en wegkwijnende houten schutting. ‘Aan de andere kant van die struiken daar,’ verduidelijkte ze.
Het wrak was moeilijk te zien in de bosjes, en er hingen nog steeds stukken zeildoek overheen, dus wat de buurvrouw had gezegd, was niet helemaal waar.
‘Zullen we lootjes trekken wie erin moet gaan zoeken?’
Assad wees naar de verbrijzelde voorruit, waar karrenvrachten bladeren doorheen waren gewaaid die nu lagen te verrotten op wat ooit de chauffeursstoel was geweest.
‘Lootjes trekken, Assad?’ Carl glimlachte. ‘Ken je het verhaal van die kameel die dacht dat hij kon vliegen, en die van een rots sprong?’
‘Nee. Wat is daarmee?’
‘Die was ook niet al te snugger.’
Assad trok zijn neus op. ‘Dus je bedoelt dat ik erin moet kruipen om het handschoenenkastje te checken, terwijl jij de laadruimte achterin controleert, is dat de bedoeling?’
Hij kreeg een klap op zijn schouder. Dan was hij toch niet zo heel dom.
Carl trok met volle kracht aan de schuifdeur en probeerde Assads gevloek en getier over de berg dorre bladeren te negeren.
Hier moet een beetje kruipolie toch kunnen helpen, dacht hij, toen de schuifdeur met een klap opensprong.
Er was niet veel licht binnen, want de zijramen waren gematteerd en bovendien vreselijk smerig. Hij wachtte tot hij aan het donker gewend was en heel langzaam kwamen er een heleboel kartonnen dozen uit de duisternis tevoorschijn. Hij opende er een paar, waarin muizenkolonies al generaties muizen hadden grootgebracht, en taxeerde de inhoud. Alleen drukwerk van verschillende vredesdemonstraties en aanverwante zaken, met thema’s van de posters die tegen de wanden van de wagen waren geplakt. Precies zoals Inge Dalby had gezegd.
vredesbijeenkomst, stond er op een poster boven een leren tas van het soort waarmee Carl op zijn allereerste schooldag naar school was gestuurd.
Hij maakte hem open. Ook daarin hadden de muizen huisgehouden, maar een kleine ringband met pamfletten van alle mogelijke evenementen, zoals het congres van de Wereldvredesraad in Bella Center en paasmarsen uit diverse jaren, was intact.
Carl bladerde erin. Geen namen van activisten.
‘Kun jij daar iets vinden, Assad?’ riep hij.
Er klonk een gesteun.
‘Nou, hebben jullie er wat aan gehad?’ vroeg Dagmar Poulsen op het terras.
‘Nee, niet echt, behalve dat we foto’s van de auto hebben genomen. Verder hebben we alleen muizennesten aangetroffen, en ja, Assad heeft ook nog deze in het handschoenenkastje gevonden.’ Hij gaf een teken dat Assad hem omhoog moest houden.
Mevrouw Pouls bracht geschokt een hand naar haar borst. Zo’n lange, verdroogde ringslang kon ook iedereen de stuipen op het lijf jagen.
‘Hij lag in het handschoenenkastje en heeft waarschijnlijk van muizenjongen geleefd en zich op zekere dag overeten,’ zei Carl en hij veranderde van onderwerp. ‘Denk jij dat je man lijsten had liggen met namen van activisten van destijds? Je dochter meende van wel.’
Ze schudde het hoofd. ‘Ik heb alles weggegooid toen Egil overleed. Op dat moment vond ik dat het activisme wel genoeg ruimte in ons leven had ingenomen.’
Assad haalde zwaar adem. Hij was dat met die ringslang nog steeds niet te boven gekomen.
‘Gooi hem in de bosjes, Assad,’ zei hij en hij wendde zich weer tot de vrouw. ‘Het is niet toevallig zo dat jij in die tijd een jongeman hebt gekend aan wie je man de auto uitleende? Hij heette Frank, en ze noemden hem Scottie.’
Heel verrassend verstijfde ze en bracht haar hand voor de tweede keer naar haar borst.
Bloosde ze?
‘Hij heette Brennan, Rose. Frank Brennan. Dagmar Poulsen dacht dat ze door de grond ging, toen ze zijn naam moest noemen. Ze heeft een affaire met hem gehad. Zij ook al. Hij zat beslist niet stil toen hij jong was.’
‘Fantastisch!’ zei ze, maar het klonk niet helemaal of ze het meende. ‘Jullie hebben hem natuurlijk al gecheckt en hem gevonden, of niet?’ vervolgde ze met een venijnige ondertoon.
Carl hield zich in. Man, wat was ze toch scherpzinnig. ‘Eh ja, we zijn ermee bezig. Maar verder bevestigde Dagmar Poulsen alles wat we al over hem weten, zowel wat betreft zijn uiterlijk als over zijn manier van doen. Ze kon ook bevestigen dat hij vanaf voorjaar 1997 over de Volkswagenbus beschikte. Hij leende hem niet, maar huurde hem, en de vrouw had het idee dat dat was omdat Egil Poulsen achter de affaire was gekomen en de jongeman niet langer zo vriendelijk gezind was. Maar ze wist het niet zeker, want ze hebben er nooit over gesproken.’
‘Wanneer heeft hij de auto dan weer afgeleverd?’ vroeg ze.
‘Rond kerst datzelfde jaar, en Poulsen was woest op hem, omdat er een deuk in de voorbumper zat. Dus kregen ze ruzie, vertelde Dagmar Poulsen. Sindsdien hebben ze hem niet weer gezien.’
‘Oké, hebben jullie de voorkant van de auto gecontroleerd? Hebben jullie de deuk gevonden?’
Carl stak zijn Samsung onder haar neus en scrolde door zijn foto’s heen. Twintig foto’s van een voorkant die volledig was weggerot, en een bumper die op de grond lag. Ze hadden hem omgedraaid, en er was dan wel een klein deukje, maar welke bumper in Kopenhagen had dat niet?
‘Daar kunnen we dus helemaal niets mee,’ zei ze. ‘Dan is het maar goed dat Gordon en ik iets hebben gevonden.’
Ze trok hen mee naar de man achter het bureau, die nog het meest deed denken aan een slangenmens die klem was komen te zitten.
Gordon keek hen met een wazige uitdrukking aan. Dan had Rose, terwijl de anderen weg waren, gegarandeerd van de gelegenheid gebruikgemaakt hem te belonen voor zijn blauwe oog en zijn strijd voor de eer van de afdeling.
Dus schande aan hen die daar kwaad over spraken.
‘Nou, Gordon?’ vroeg Assad terwijl zijn wenkbrauwen een wilde dans uitvoerden, maar dat negeerde de man. Hij had warempel zelfvertrouwen gekregen.
‘Degene die het Old Timers Festival op Bornholm destijds heeft gefotografeerd, heeft gebeld. Hij is een Old Timer-fanaat, die praatte als een waterval en erop aandrong ons zijn complete verzameling oude auto’s te laten zien.’
Dat gaat niet gebeuren, dacht Carl.
Rose glimlachte zelfingenomen. ‘Hij had bij die gelegenheid maar vier foto’s genomen, dus wij hebben ze allemaal. In werkelijkheid is hij die foto’s al die jaren al kwijt en hij wil ze eigenlijk graag terug hebben. Hij weet niet hoe ze in bezit zijn gekomen van Habersaat, maar de man heeft ze vermoedelijk vergeten op een tentoonstelling in Rønne Theater, die de Old Timer Club had georganiseerd. Al zijn foto’s zijn genomen met een Kodak Instamatic-camera, zoals wij al dachten, en de negatieven zijn weggegooid. Daarom heeft Gordon ook vriendelijk bedankt om de man te ontmoeten.’
Dat was maar goed ook, godzijdank.
‘Zoals ik het zie, hebben jullie precies net zo veel geluk gehad als wij,’ zei Carl, maar dat maakte geen indruk.
‘Veel interessanter is een telefoontje van iemand anders. Met hem hebben we nu een afspraak.’
‘All right. Mr. Frank Brennan himself, neem ik dan aan?’
Ook dit sarcasme ging aan haar voorbij.
‘De man noemt zichzelf Kazambra, en wij hebben hem opgespoord.’ Ze schoof een printje van een folder naar hem toe.
hypnosetherapie! stond er met grote, vette letters op de voorkant.
Carl fronste zijn wenkbrauwen, pakte de brochure en las de kop.
Heb jij problemen om te stoppen met roken? Ontbrekend zelfvertrouwen? Vliegangst? Hoogtevrees? Onvrijwillig urineverlies? Nervositeit?
Er ontbraken alleen nog bedplassen, watervrees, angst voor spinnen en een paar honderd andere ellendigheden. Het klonk bijna of je alles kon laten genezen.
Hij las verder.
Albert Kazambra heeft de oplossing voor deze en vele andere ongemakken. Twee of drie effectieve, maar ongevaarlijke sessies waarin je wordt gehypnotiseerd, je probleem wordt aangepakt en geblokkeerd en jij de veiligste weg naar een grotere persoonlijke vrijheid vindt. Kom van je kwalen af en bezoek mijn kliniek, waar je discreet wordt ontvangen en vriendelijk wordt geholpen door onze kliniekassistente.
‘Was dit de man die belde?’ Carl wees naar de foto in de brochure van een oudere, grijze man met een doordringende blik. Er was ongetwijfeld nog een beetje fotoshoppen aan te pas gekomen.
Carl bestudeerde de prijzen. Drie lessen van dertig minuten: zevenduizendhonderdtien kroon. volledige resultaatgarantie, anders geld terug, stond er, maar alleen niets over wat dat resultaat in dat geval zou zijn.
‘Dat is een fikse prijs,’ oordeelde hij en hij verbaasde zich over de laatste honderdtien kroon. Was zevenduizend soms niet genoeg?
De ogen van Rose straalden. ‘Carl, hij kan ons feiten geven over de persoon naar wie jij op tv een oproep hebt gedaan. Hij heeft Frank ontmoet, zegt hij. Hij is aanwezig op de gezondheidsbeurs De Alternatieve Kosmos in Frederiksborghallen in Hillerød. Daar hebben we later vanmiddag een afspraak met hem.’
Carl grijnsde. Hypnose!? Kazambra!? Alleen de naam al! Niet sinds die ene keer, dertig jaar geleden, toen hij in een hal in Øster Brønderslev had zitten kijken naar een man die zich Humboldt noemde en beweerde de hele hal tegelijk in trance te kunnen brengen, had hij iemand ontmoet die daadwerkelijk dacht dat hij kon hypnotiseren.
Oké, dat kon de man in Øster Brønderslev in feite ook niet. Eerst wilde hij hen allemaal op commando laten springen, en Carl sprong zo hoog hij kon, omdat hij niet de enige wilde zijn die op zijn stoel bleef zitten. Toen de man de hele hal wilde laten slapen, had Carl geen zin meer, en in plaats daarvan zat hij om zich heen te kijken naar alle anderen die met halfopen ogen keken of zij de enigen waren bij wie het niet werkte.
De wereld wilde eenvoudigweg bedrogen worden.
Hij wendde zich met een scheve glimlach tot Assad. ‘Misschien moet jij je spaarvarken eens leeghalen en uitproberen of je bij die gelegenheid je angst voor ingedroogde ringslangen niet kunt kwijtraken.’
Gek genoeg vond Assad het niet aanlokkelijk klinken.
Rose daarentegen was tot alles bereid. ‘Ja, hij heeft een beursaanbieding. Twee sessies voor tweeduizendriehonderdvijftig kroon. Dat is precies vijftig procent korting. Dus Gordon overweegt om ook mee te gaan. Iets met existentiële fobieën, zegt hij.’
Existentiële fobieën? Ja, dat klonk heel logisch. Carl bleef grijnzen.
Voor Frederiksborghallen in Hillerød stond een man met een bord te zwaaien. de alternatieve kosmos is humbug. laat je niet verleiden, stond er. ‘Jullie worden uitgebuit en van jullie gezonde verstand beroofd. Jullie worden van God weggevoerd door al die hekserij!’ schreeuwde hij, terwijl hij met zijn vrije hand folders uitdeelde.
Er waren maar weinig mensen die ze aanpakten, en degenen die het wel deden, gooiden de folders ongelezen in de afvalbakken bij de ingang.
Hij was op deze plek niet populair, dat had hij moeten weten.
Ze lieten hun politiepenning zien, maar toch waren de controleurs onwillig hen naar binnen te laten zonder te betalen.
‘Als jullie dat nog een keer proberen te zeggen, dan kunnen wij jullie misschien een volstrekt gratis verblijf op water en brood aanbieden,’ stelde Rose net iets te opgewekt voor.
De controleurs mopperden, maar ze kwamen wel binnen.
Frederiksborghallen was groter dan het er van buitenaf uitzag, en de hoeveelheid stands leek chaotisch en onoverzichtelijk.
‘Hij is op stand 49e,’ zei Rose. ‘We hebben pas over twintig minuten een afspraak met hem, dus ik ga even in mijn eentje rondkijken.’
Carl keek haar gelaten aan. Twintig minuten hier was een eeuwigheid.
Assad en hij liepen langs de paden en keken naar mensen die met dromerige en zoekende blikken rondslenterden. Het leed geen twijfel waar ze naar op zoek waren, namelijk een snelle, eenvoudige en graag goedkope, korte weg naar een beter, relaxter leven. Een sluiproute naar een heleboel geluk, persoonlijke voldoening, meer harmonie en gezondheid en bovenal een betere zelfkennis en nauwere band met gene zijde en de geheimen van het universum. De vraag was alleen in welke stand ze dit zouden vinden, want het aanbod was groot.
Ze liepen langzaam langs hoopvolle mensen die al in de kleine stands hadden plaatsgenomen en merkwaardige dingen ondernamen. Het was een uiterst speciale ervaring voor een man die op een boerderij in Vendsyssel was opgegroeid en had geleerd dat Kosmos de naam was van de tractor van de buren, en dat een handlezing een gesprek tussen doven was.
Assad had daarentegen veel plezier en wees bij gelegenheid naar wat hem opviel.
‘Poul de Wonderman’ stond er bij een stand, waarin een vrij gezette man van middelbare leeftijd zijn kunsten met handoplegging stond uit te oefenen. Volgens de teksten op de bordjes bestonden er geen dingen die hij niet in een halfuur voor elkaar kon krijgen, en de klant leek ook paraat allerlei dingen te laten regelen, van lucht in haar buik tot goddelijke raadgeving.
Er waren mensen die ‘hummm humm’ zeiden, mensen die keelklanken uitstootten die iedereen angst konden inboezemen, mensen die met hun handen omhooggestoken op twintig centimeter afstand van elkaar zaten en elkaars aura’s, zielsenergieën, kleurenspectra en spirituele mogelijkheden voelden. Er was trancehealing, drumtherapie, reïncarnatiebeleving, engelendans gecombineerd met cursussen in tarotlegging, kanalisatie van meesterenergieën, healing en honderden andere onbegrijpelijke dingen. Elk afzonderlijk hadden ze hun specifieke oplossing voor een overvloed aan problemen, en ieder was er volledig van overtuigd dat hun manier de juiste was. Het was om duizelig van te worden.
Carl had net een biertapinstallatie ontdekt die uitstekend leek te werken, toen Rose voor hen stond en zei dat het nu tijd geworden was om Kazambra op te zoeken.
Stand 49e met Kazambra’s indrukwekkende portret was leeg, maar deelde de plek met een bijzonder aantrekkelijke, actieve jonge vrouw die was gespecialiseerd in het aantonen van aardstralen, wichelroede lopen en pendelen.
Carl zag zijn ex-schoonmoeder voor zich.
‘Jullie hadden mijn schoonmoeder gisteren moeten zien met zo’n pendel. Ze wilde weten of ze eens goed door haar verpleger zou worden genomen, ja, dat zei ze echt. Het kan best zijn dat de pendel nog bewoog ook.’
Carl lachte en ontdekte te laat dat er een oude vrouw met een gekrenkte gezichtsuitdrukking achter hen stond. Was zij soms klant van de vrouw met de pendels?
‘Ik zag wel hoe jullie je bij de ingang gedroegen om gratis binnen te kunnen komen, en ik heb de blikken wel gezien waarmee jullie hierbinnen rondkijken, jullie horen hier helemaal niet te zijn,’ zei ze bijna te zachtjes. ‘Wat weten jullie ervan wat deze dingen voor ons betekenen? Ik ben ziek, en als ik me niet kon wenden tot mijn kristallen en het metafysische, was ik nergens.’ Ze keek Rose aan. ‘Jij bent jong en gezond. Maar ik ben versleten, en de kristallen houden de dood op afstand. Probeer je toch eens in ons te verplaatsen.’
‘Nou, mij vergaat het helemaal niet zo, dat ik…’ probeerde Rose ertegenin te brengen, maar de vrouw onderbrak haar.
‘Ik moest jullie dit geven van Albert. Hij voelt zich op het moment niet zo fit, dus hij moest op het laatste moment afzeggen. Het adres staat op het kaartje. Hij wacht op jullie.’
Het huis van Kazambra in Tulstrup was helemaal gerenoveerd en absoluut het mooiste van het hele dorp. Niet zo verwonderlijk met zijn buitensporig hoge prijzen.
‘Een persoon tegelijk,’ zei de man, wiens ogen volslagen normaal leken toen hij hen de gang in liet.
Carl schudde het hoofd. ‘Ik denk dat je het verkeerd hebt begrepen. We zijn gekomen om te informeren wat jij over Frank Brennan weet.’
‘Dat komt,’ zei hij hoestend. Als het maar niet besmettelijk was. ‘Maar ik heb met deze jongedame afgesproken dat ik het niet gratis doe.’
‘Aha, maar de Deense politie betaalt niet voor inlichtingen,’ protesteerde Carl, terwijl hij Rose een verwijtende blik toewierp. Wat dacht zij eigenlijk wel?
‘Nee, niet voor informatie, dat begrijp ik best. Waar jullie voor betalen is een halfuur hypnose voor jullie alle drie afzonderlijk, en dan kunnen we het na afloop over Frank hebben. Hebben wij dat niet zo afgesproken – Rose was het toch?’
Ze knikte. ‘Ja, we tobben alle drie met iets waar we graag vanaf willen. Jouw hoogtevrees, Carl. Mijn slechte herinneringen. En jij Assad, jij weet zelf heel goed wat je als allereerste te boven moet komen. Persoonlijk denk ik dat het angst is.’
Ze richtte zich tot Carl. ‘Geen paniek, Carl. Ik heb een gat in het budget gevonden. Je hoeft zelf niets te betalen.’
Dit was ronduit ongehoord.
Eerst was Rose aan de beurt, en daarna kwam Carl.
Een poosje zaten hij en deze licht hoestende Albert Kazambra in een halfdonkere ruimte met eikenhouten boekenkasten van de vloer tot aan het plafond elkaar sceptisch aan te kijken. Het was een irritante machtsstrijd. Kazambra fluisterde, bromde en staarde. Absoluut geen comfortabele situatie voor een brigadier met meer dan twintig jaar anciënniteit. En toen plotseling – verdween alles.
Na afloop, toen Rose en hij in Kazambra’s voorkamer zaten te wachten tot Assad klaar zou zijn, voelde hij zich wonderbaarlijk opgelucht, haast alsof er een last van zijn schouders was genomen.
Hij zou zich lekker moeten voelen, maar om de waarheid te zeggen voelde hij zich in zijn ziel verkracht. Wat was er in godsnaam eigenlijk gebeurd? Wat had deze man met hem gedaan? Waar hadden ze het over gehad?
Hij probeerde contact te krijgen met Rose, die zwijgend uit het raam zat te staren.
‘Wat is er eigenlijk gebeurd, denk jij?’ vroeg hij een paar keer, voor ze zich eindelijk langzaam naar hem toe draaide, alsof ze onder invloed was van een of ander medicijn.
‘Is er iets gebeurd?’ vroeg ze haast in trance.
Het werd niet veel beter toen Assad naar buiten kwam. Kort gezegd wekten ze allebei de indruk dat het het beste voor hen zou zijn om zo snel mogelijk naar huis te gaan en eens goed uit te slapen. Carl was er in elk geval veel frisser uit gekomen dan zij waren, oordeelde hij.
‘Moet ik een taxi bestellen, zodat ze naar huis kunnen?’ vroeg Kazambra, toen Carl hem vroeg hoe lang zijn collega’s zich zo zouden voelen.
Dat was waarschijnlijk antwoord genoeg.
‘Nou, tot kijk dan maar, Rose en Said,’ zei Kazambra toen de taxi kwam. ‘Bellen jullie me maar als jullie je beroerd gaan voelen. Vannacht kun je wat last krijgen van nachtmerries, maar daar hoef je je niet druk over te maken. Morgen moet alles weer normaal zijn, afgezien van de kleine aanpassingen die we vandaag hebben gedaan.’
‘Jij lijkt daarentegen onze sessie gemakkelijk te hebben doorstaan,’ zei de man toen ze weer tegenover elkaar zaten.
Carl knikte. Eigenlijk voelde hij zich wonderlijk verlicht en op zijn gemak. Haast als in de goede, oude tijd, tijdens een zwoele zomernamiddag bij zijn tante met zelfgemaakt vruchtensap in een kan op tafel. Geen gevaar, gewoon vrolijk en vrij.
Het was een nostalgisch, haast surrealistisch gevoel, verduidelijkte hij.
Kazambra knikte. ‘Nu moet je er niet van uitgaan dat een reactie uitblijft, maar we kunnen daar natuurlijk altijd opnieuw naar kijken. Het waren tenslotte geen kleinigheden waar je doorheen moest. Maar we zijn absoluut op de goede weg.’
Normaal zou Carl erop staan te weten waarover ze het hadden gehad, en naar wat de man met hem gedaan had, maar op dit moment leek dat onbelangrijk. Het was het gevoel in hem dat sprak, en dat gevoel was goed.
‘Je hebt vragen over Frank Brennan, die jullie zoeken, zoals ik heb begrepen. Ik moet je daarom direct vertellen dat ik al heel wat jaren geen contact met hem heb gehad. Hij kwam naar me toe als jongeman, en hij maakte een angstaanjagende indruk op me, dat is de reden dat ik me hem zo goed herinner.’
‘Wanneer was dat, weet je dat nog?’
‘Ja, dat was in de zomer van 1998. Mijn vrouw Helene was net overleden, dus dat was een verdrietig jaar dat je niet snel vergeet.’
Carl begreep het. ‘Dat spijt me. Ben je sindsdien alleen?’
Hij knikte. ‘We hebben allemaal zo onze kruisen te dragen in dit leven.’
‘Zo waar, zo waar. Je gebruikte het woord angstaanjagend. Waarom?’
‘Om meerdere redenen. In de allereerste plaats is hij de enige die ik in mijn lange carrière niet heb kunnen hypnotiseren. Maar vooral omdat ik erachter kwam dat hij met een verborgen agenda bij me kwam. Normaliter willen mensen van iets af als ze bij me komen. Maar deze Frank Brennan wilde alleen maar worden bijgetankt, en dat kreeg ik pas in de gaten toen hij de tweede keer kwam. Hij kwam gewoon om bij mij de kunst af te kijken, en ik merkte dat hij daar niet alleen goede bedoelingen mee had. Ik voelde steeds meer dat hij niet alleen kwam om te leren hypnotiseren, maar waarschijnlijk veel meer om een instrument te vinden waarmee hij mensen om zich heen aan zich kon binden. Ik heb in elk geval nooit iemand meegemaakt die zo kon manipuleren als hij. Je merkte het ook aan de vrouw die hem vergezelde. Ze was als een jong hondje in zijn nabijheid, haast alsof hij haar al had gehypnotiseerd.’
‘Een vrouw. Kun je haar beschrijven?’
‘Ja, haar vergeet je ook niet zo gemakkelijk. Ze sprak Zweeds met een Fins accent, was licht en behendig, maar pezig en een tikkeltje knokig. Ik denk dat ze van nature blond was, maar in die tijd had ze hennakleurig haar. Ze had een heel indringende blik, alsof er veel dingen in haar bewustzijn verscholen lagen die tot een innerlijke strijd konden leiden. Ze was niet in harmonie met zichzelf, voelde ik.’
‘Maar haar heb je niet gehypnotiseerd?’
‘Nee, dat kwam helemaal niet ter sprake.’
‘En wat gebeurde er toen?’
‘De derde keer dat hij bij me kwam, zag ik er helemaal van af, en daarna heb ik hem niet meer ontvangen. Toen wist ik zeker dat hij tijdens onze sessie voortdurend toneel had gespeeld door te doen alsof hij in trance was. Toen wist ik ook heel wat meer over waar hij mee bezig was, en ik wist niet goed wat ik daarvan moest denken. Ik werk immers in de alternatieve wereld, en zodoende ontmoet ik veel mensen die het goed met anderen voor hebben. Ja, eigenlijk zijn verreweg de meesten zo. Ze helpen mensen om zich beter te voelen. Vaak begrijp ik zelf niet hoe het mogelijk is, maar is het ook niet totaal onbelangrijk of je het begrijpt, áls het maar een positief effect heeft? Maar wat hij in deze alternatieve wereld wilde, maakte me nerveus. Af en toe kom je mensen tegen die een nieuwe beweging willen stichten en een groep aanhangers om zich heen willen verzamelen, en wanneer dat lukt, zijn deze mensen doorgaans heel tevreden over wat dit met zich meebrengt. Misschien worden het tien, misschien honderd aanhangers, maar dat is het dan. Groter wordt het in de regel niet. Maar in het geval van Frank Brennan zag ik veel grotere ambities. Hij was als het ware onverzadigbaar in zijn verlangen om mensen te beïnvloeden. Hij had het over de ontbinding van de grote godsdiensten, over nieuwe wegen voor de mensheid. Ja, dat hebben we natuurlijk wel eens eerder gehoord, maar in vergelijking met de meeste anderen was hij ongelooflijk systematisch en ging hij werkelijk gedecideerd te werk. Ik vermoed dat als hij niet zo gedreven was geweest, hij ook niet drie keer bij mij was langsgekomen. Hij verzamelde volstrekt bewust instrumenten die hij kon gebruiken om zijn plan te laten slagen, en hij wilde zich niet laten tegenhouden. Daarom moest de samenwerking ophouden, daar verzocht ik om.’
De oude man keek hem nu met heel andere ogen aan dan met zijn professionele blik. Hij leek haast opgelucht, alsof hij in de biechtstoel had gezeten en een aflaat voor zijn kennis en zijn daden had ontvangen.
‘Wij zoeken op dit moment intensief naar hem, dus ik heb nog meer informatie nodig, zodat we hem kunnen vinden,’ zei Carl.
‘Dat weet ik. Zoals gezegd heb ik hem sindsdien niet meer gezien, maar ik heb hem een tijd lang op afstand gevolgd. Ik weet in elk geval dat hij een academie heeft gesticht, en dat die tegenwoordig in Zweden is gevestigd.’
Hij pakte een vel papier van het bureau en gaf dat aan Carl.
de natuurabsorptieacademie van atu abanshamash dumuzi. hoofdvestiging op öland in zweden, stond er in het sierlijke handschrift van de oude man.
Carl wilde de man bijna om de hals vallen. Geen geld was beter besteed dan het geld dat hij hun vandaag uit de zak had geklopt.
Hij zuchtte van genot. De man noemde zich Atu. Dus het waren toch drie letters.
De oude hypnotiseur deed een stap naar achteren. Zijn missie was volbracht.
Carl gaf hem een hand. ‘Je bent een geweldige hulp geweest,’ zei hij. ‘Maar nu we het toch over namen hebben, waarom noemde je Assad eigenlijk Said?’
De oude man keek naar de grond. ‘Ja, dat was een foutje. Daarmee overschreed ik mijn bevoegdheden, want geheimhouding staat bovenaan in mijn branche, anders heeft het geen zin. Maar dat was dus de naam die hij tijdens de sessie gebruikte. Said, en verder een achternaam die ik niet heb kunnen verstaan.’