25

De feestgangers bleven lange tijd zwijgend en geschokt zitten. De koning was zo plotseling met de profeet vertrokken, dat de meesten geen idee hadden van wat er gebeurd was.

Maar Uria wist dat het allemaal voorbij was. Hij had Hizkia’s gezicht gezien toen de profeet sprak over het offer van de eerstgeborene. Het zou niet lang meer duren voor hij zich herinnerde dat Uria de hogepriester was geweest bij dat offer.

Hij had verwacht dat hij onmiddellijk gearresteerd zou worden, maar Hizkia had naar Zekarja gevraagd. Uria had er nu spijt van dat hij de oude man jaren geleden niet ter dood had laten brengen. Nu zou de koning horen van Zekarja’s lange gevangenschap. Uria wist dat hij nu niet meer aan de macht zou kunnen blijven.

Eerst leek Uria zich bij zijn lot neer te leggen. Maar toen de feestgangers de schok te boven waren gekomen en een voor een vertrokken, maakte Uria’s gelatenheid plaats voor woede. Hij had het land onder koning Achaz jarenlang bestuurd. Waarom zou hij nu plaatsmaken voor Hizkia, alleen omdat Hizkia een afstammeling van David was? Dat was niet belangrijk. De noordelijke stammen van Israël werden al eeuwenlang niet meer geregeerd door een afstammeling van David. De macht en de troon behoorden toe aan de sterkste.

Uria sprong op uit zijn stoel. Hij bedacht snel een plan en nam zich voor tot het eind toe te blijven vechten. Veel regeringsambtenaren haatten Achaz, net als hij. Ze waren eerder loyaliteit verschuldigd aan Uria dan aan de zoon van Achaz. Hij zou hen er gemakkelijk van kunnen overtuigen dat ze in opstand moesten komen. Bovendien had Hizkia geen zoons. Als Uria hem uit de weg had geruimd, zou er geen erfgenaam zijn. Hij moest snel zijn.

Hij beende de eetzaal door en bedwong de neiging te gaan rennen. Twee paleiswachters stonden voor de deur te praten over de vreemde gebeurtenissen van die avond.

‘Wachters!’ bulderde Uria. ‘Volg mij.’ Ze renden haastig door de gangen achter hem aan.

Uria wist dat hij niet in het paleis zou kunnen blijven, maar hij moest een paar dingen uit zijn kamer halen. Hij had nog niet besloten waar hij heen zou gaan of hoe hij de opstand tegen koning Hizkia in gang moest zetten, maar hij had te lang en te hard geworsteld om nu alles zomaar op te geven.

Toen hij bij zijn kamer kwam, gaf Uria de wachters opdracht buiten te blijven staan. Ondanks de armoede in het land had hij een kleine hoeveelheid goud voor zichzelf opgespaard – door de jaren heen gestolen van het eerbetoon aan Assyrië dat hij had moeten verzamelen. Hij zou het gebruiken om de leiders van het land en Jonadab, de commandant van de paleiswacht, om te kopen. De soldaten van de paleiswacht waren het enige leger dat Juda nog had, en als Jonadab achter Uria stond, was Hizkia machteloos.

Uria pakte vlug het gestolen goud en knoopte het in een doek. Hij nam niet de tijd om andere spullen te pakken, omdat hij ervan uitging dat hij als koning in het paleis zou terugkeren, als alles volgens plan verliep.

Uria drukte het bundeltje stevig tegen zich aan en keek de kamer rond om te zien of hij niets vergeten was. Zijn oog viel op de korte, scherpe dolk die hij als priester had gebruikt om de offerdieren mee te slachten. Hij stak het wapen in de riem van zijn tuniek, verborgen onder zijn mantel.

Het mes had hem op een idee gebracht. Hij was de hogepriester en hij wist dat de andere priesters en Levieten hem zouden steunen. Hij zou naar de tempel gaan en zo veel mogelijk volgelingen zien te verzamelen. Hij verborg het bundeltje in zijn mantel en beende de kamer uit.

‘Ga commandant Jonadab halen,’ beval hij de twee wachters. ‘Zeg dat ik hem onmiddellijk in de raadszaal van de tempel wil spreken.’

Voor het eerst sinds de dood van Achaz verlangde Hizkia ernaar met zijn werk als landsbestuurder te beginnen. Zekarja en Micha hadden hem de hoop gegeven dat de geweldige problemen waar zijn land mee tobde, konden worden opgelost.

‘Ik heb je hulp nodig,’ zei hij tegen Zekarja. ‘Waar moet ik beginnen?’

‘We beginnen hier.’ Hij gebaarde naar de boekrollen op de planken. ‘We beginnen met de Thora, de heilige wetten van Jahweh.’

Hizkia genoot van het vooruitzicht dat hij weer door Zekarja onderwezen zou worden. ‘Waarom kwam je niet meer naar het paleis voor mijn lessen?’ vroeg hij.

‘Dat wilde ik wel, maar ik werd hier gevangengehouden.’

‘Door mijn vader?’ Hizkia’s walging en haat vlamden opnieuw op.

‘Nee, jongen – door Uria. Ik kwam in opstand tegen de lasterlijke veranderingen in de tempel en daarom moest mij het zwijgen worden opgelegd. Koning Achaz wilde me ter dood laten brengen, maar Uria liet me hier gevangenhouden.’

‘Jarenlang?’ Hizkia dacht aan de tijd die verstreken was sinds hij zijn grootvader voor het laatst had gezien en hij werd woedend op Uria. Plotseling herinnerde hij zich nog iets. Het was de enorme hogepriester geweest, gekleed in het priesterkleed van de tempel van Jahweh, die zijn hand op Hizkia’s hoofd had gelegd om hem aan te wijzen als de eerstgeborene.

‘Uria had de leiding over dat offer aan de Moloch!’ zei Hizkia ongelovig. ‘Hij was degene die me kwam halen!’

‘Uria’s zonden tegen Jahweh zijn vele. Hij was de leider, maar hij heeft velen het verkeerde pad op gestuurd.’

Zekarja liep langzaam naar de planken aan de muur en pakte een van de stoffige boekrollen. ‘De Thora zegt het volgende,’ zei hij. ‘Wanneer in uw midden een man of een vrouw aangetroffen wordt die andere goden gaat dienen en zich daarvoor nederbuigt, dan zult gij de man of de vrouw, die deze wandaad bedreven heeft, naar de poort brengen, die man of die vrouw, en gij zult ze stenigen, zodat zij sterven.’ Hij zweeg en keek Hizkia somber aan.

‘Staat er nog meer?’ vroeg Hizkia. ‘Ik moet alles weten.’

‘Iedere Israëliet die van zijn kinderen aan de Moloch geeft, zal zeker ter dood gebracht worden: het volk des lands zal hem stenigen.’

Zekarja keek hem met medelijden in zijn ogen aan. ‘Je kunt niet iedereen in Juda die zich schuldig heeft gemaakt aan afgoderij laten stenigen. We zijn allemaal schuldig… zelfs ik.’

‘Dat weet ik. Maar Uria was de hogepriester van Jahweh. Toen hij voorging bij het offer aan de Moloch, volgde het volk hem blindelings. Hij heeft de waarheid verzwegen. Het is geen kwestie van wraak, maar voordat ik kan beginnen dit land te hervormen, moet ik al het kwaad verdelgen. Uria moet sterven.’

Hizkia wist niet hoeveel tijd er verstreken was sinds hij samen met Micha de eetzaal had verlaten, maar hij realiseerde zich plotseling dat hij Uria meer dan genoeg tijd had gegeven om in te zien dat hij in gevaar verkeerde en te ontsnappen.

‘Ik moet hem vinden,’ zei hij tegen Zekarja en hij beende de kamer uit, Zekarja met de stoffige boekrol in zijn handen achterlatend.

Hizkia rende haastig door de tempel, door het schemerig verlichte doolhof van gangen. Veel olielampen waren opgebrand, waardoor hij niet goed kon zien waar hij was. Toen hij al een behoorlijke afstand had afgelegd, realiseerde hij zich dat hij in zijn blinde woede de weg was kwijtgeraakt. Wanhopig en gefrustreerd besloot hij om te keren en dezelfde weg terug te gaan, in de hoop dat hij iemand zou vinden die hem de weg naar buiten zou kunnen wijzen.

Hij kwam bij een kruispunt van twee gangen Aan het eind van de ene gang hoorde hij gemompel van stemmen. Er scheen licht onder een van de deuren door. Hizkia liep ernaartoe, maar toen hij aan het eind van de gang gekomen was, stond hij stil. De bulderende stem van Uria was door de gesloten deur te horen. De hogepriester schreeuwde iets en iemand leek een antwoord te mompelen, maar Hizkia kon niet horen wat er gezegd werd.

De koning verwenste zichzelf voor zijn stommiteit toen hij besefte dat hij zich in een lastig parket bevond. Hij had Uria gevonden, maar er was niemand die hem kon helpen de man te arresteren, zelfs geen tempelwachter. Hij hoorde dat er nog meer mannen bij Uria in de kamer waren, maar hij had geen idee hoeveel en of ze trouw waren aan de koning. Hij kon geen hulp gaan halen, want hij was verdwaald in het doolhof van gangen. Er verschenen zweetdruppels op zijn voorhoofd. Hij wilde dat hij zijn zwaard niet had afgedaan voor het diner.

Hizkia kreeg niet lang de tijd om over het dilemma na te denken. De deur vloog plotseling open en hij stond oog in oog met zijn vijand. Uria leek net zo geschrokken als hijzelf en de mannen staarden elkaar bewegingloos aan.

‘Je staat onder arrest, Uria. Je hebt mijn broer aan de Moloch geofferd. In de Thora staat dat je moet sterven.’

Uria bleef stokstijf staan en staarde Hizkia recht in de ogen. ‘De Thora zegt ook dat deze tempel een vrijplaats is. Niemand kan me hier iets doen.’

Hizkia had geen idee of Uria de waarheid sprak of niet. Hij aarzelde, omdat hij niet tegen de Thora in wilde gaan, maar in die fractie van een seconde sloeg Uria toe. Hij stak zijn hand in zijn mantel en haalde een dolk tevoorschijn.

De glinstering van metaal deed Hizkia onmiddellijk reageren, geoefend als hij was door zijn jarenlange militaire training bij commandant Jonadab. Hij greep Uria’s rechterarm met beide handen beet en bracht de hogepriester met al zijn kracht uit balans. Maar Uria herstelde zich vlug en klemde zijn linkerhand in een ijzeren greep om Hizkia’s keel.

Hizkia draaide zich om in een poging aan Uria’s greep te ontsnappen. Hij trapte en schopte, maar zijn worsteling leek vergeefse moeite. Uria stond als een machtige eik stevig met beide benen op de grond. Hoe harder Hizkia worstelde, hoe harder hij kneep.

Minuten gingen voorbij. Hizkia vocht om los te komen – hij sloeg met zijn ene arm naar de hand van Uria, die hem wurgde, en probeerde met zijn andere hand het mes op afstand te houden. Langzaam werd het zwart om hem heen. De muren leken rond te draaien. Hij had lucht nodig. Hij had nooit verwacht dat Uria zo sterk was.

Hizkia’s armen trilden van de inspanning. De dolk kwam centimeter voor centimeter dichter bij zijn hart. Als Uria nog wat kracht over had, zou het voorbij zijn.

Er verschenen sterren voor zijn ogen en Hizkia probeerde raspend adem te halen. Hij vroeg zich af waarom de sterke priester geen tekenen van vermoeidheid toonde. Uria kneep steeds harder en duwde de dolk steeds verder naar voren. Hizkia’s longen leken uit elkaar te barsten. Waarom kwam niemand hem te hulp?

Nog een paar seconden en dan zouden zijn krachten het begeven. Uria zou hem vermoorden. Hizkia wilde niet sterven. Hij wilde de kans krijgen zijn land te besturen – de kans het verbond met Jahweh te vernieuwen, zoals hij beloofd had. Hij wilde leven. Vlak voordat de duisternis hem omsloot, bad Hizkia.

‘O, God! Help me!’

Plotseling liet Uria hem los en schreeuwde het uit van pijn. De dolk kletterde op de vloer. Hij wankelde en viel toen voorover, boven op Hizkia.

Even bleef Hizkia verdwaasd liggen, terwijl hij naar adem snakte. Hij leefde nog. Een warm gevoel verspreidde zich langzaam over zijn borst. Hij duwde Uria van zich af en ging overeind zitten. Er stak een offermes in de rug van de hogepriester en Hizkia’s tuniek was doordrenkt met zijn bloed.

Hizkia keek op om te zien wie hem het leven had gered. Voor hem stond zijn grootvader.