HOOFDSTUK 11
Het was heel stil op het kantoortje van de H.I.N. Wat was 's nachts toch alles anders, bepeinsde Gabrielle. In het grote gebouw werd geen geluid gehoord en ook van buiten drong niet het drukke geroes van de levende stad.
De stad slaapt, dacht Gabrielle; ze keek op haar horloge. Dani was even weggelopen om koffie te halen. In het grote kantoor wist ze mijnheer Mansonides, maar horen deed je hem maar zelden. Over een kwartier komt Rolf! Gabrielle verschoof haar stoel, het maakte een geluid als een pistoolschot in de stilte. Als het nacht was, kon je zoveel rustiger denken. Voorzichtig streek ze de omgekrulde bladen van het Engelse blad recht. Het werd ook niet mooier van het voortdurend verblijf in haar tas, dacht ze spijtig, en bovendien kende ze het artikel en de foto's nu ongeveer uit haar hoofd. Ze moest toch ook niet zo dwaas doen! Waarom wilde ze zich zo krampachtig vastklemmen aan een tijd, die onherroepelijk voorbij was. Ze kon toch niet haar leven lang blijven verlangen naar André. Ze aarzelde even, toen scheurde ze het blad aan stukken. Dani en Rolf kwamen tegelijk binnen.
„Ik heb tegelijk voor Rolf meegebracht... de aartsbedelaar," deelde Dani mee.
„Koffie... ik kan me niets aanlokkelijkers indenken op dit uur!" Rolf tikte Gabrielle liefkozend op haar schouder. Je bent méér dan een kwartier te vroeg!" constateerde Gabrielle; ze nam dankbaar de koffie van Dani aan. „O, dat komt, omdat ik jullie gezelschap zo op prijs stel!" Rolf boog zich over het bureau, terwijl Dani mijnheer Mansonides koffie ging brengen. „Toe, Gabri, ga je morgenmiddag mee zeilen?"
,Alweer?" vroeg ze plagend, met een vlugge blik op zijn vriendelijke gezicht. „Nu... goed dan! Ik ben dol op zeilen!" „Maar niet op mij." Rolf trok een gezicht. „Of is dat een te voorbarige conclusie?"
„O, Rolf... alsjeblieft... ik ben moe en niet in staat tot spitse conversatie!" Het klonk een beetje geprikkeld.
Op dat ogenblik rinkelde de telefoon en onmiddellijk strekte Gabrielle haar hand er naar uit.
Ja, u spreekt met Hulp in Nood," klonk zacht en vriendelijk die stem, constateerde Rolf en meteen registreerde hij het verschrikte gebaar, waarmee Gabrielle rechtop ging zitten.
„Kunt u niet zeggen, met wie ik spreek?" Haar stem klonk overredend en onwillekeurig bleven zowel Rolf als Dani onbeweeglijk staan.
„Nee," zei de stem aan de andere kant bot. „Dat hoeft helemaal niet... het heeft toch geen nut meer..."
Nu was Gabrielle in de loop der maanden wel zo wijs geworden, dat ze niet direct grote angst koesterde voor mensen, die theatraal beweerden, 'dat ze er genoeg van hadden', maar ze was wel degelijk bang voor stemmen, die zo vreugdeloos, zo dof en wanhopig klonken, stemmen, die geen enkel dreigement uitten. „Maar wat gaat u doen? Waar bent u," overreedde Gabrielle, ze klemde de hoorn vaster in haar handen. „Luistert u nog naar mij?" ,Ja!" zei de stem aan de andere kant, na een korte aarzeling. „Het doet er niks toe, waar ik ben en wie ik ben... zo gewoon maar iemand... maar ik weet geen raad... en ik wou toch... ik wil toch... ze zeiden als je jullie nummer belt... jullie helpen iedereen, maar mij kun je niet meer helpen, maar het is prettig om nog eens een vriendelijke stem te horen..."
Rolf had de verklikker naar zich toe getrokken, zijn gezicht was hard en scherp van concentratie. Heel even keek Gabrielle naar hem op. Onhoorbaar legde hij de verklikker neer, trok haar blocnote naar zich toe en schreef met haastige letters: „Zo lang mogelijk aan de praat houden!"
Ze had onmiddellijk door wat zijn bedoeling was, toen hij in het kantoor van Mansonides verdween. Hij ging natuurlijk via een van de andere lijnen uitvissen, waar het gesprek vandaan kwam. Dat krijg ik nooit klaar! dacht Gabrielle wanhopig en ze praatte maar door.
Tot twee keer toe voorkwam ze, dat het gesprek afgebroken werd. Ze was zich nergens anders meer van bewust dan van het feit, dat het gesprek verder moest gaan.
„Maar luister nu toch... hallo, bent u daar nog?" Haar stem klonk dringend. „Is het dan werkelijk zo onoverkomelijk, dat niemand u meer kan helpen? Waarom wilt u niet geholpen worden...?" „Omdat het niet kan..." De stem stierf een ogenblik weg. „Wat moet u nog jong zijn!"
„Hallo... bent u daar nog?" riep Gabrielle, maar de verbinding was verbroken, ze keek Dani wanhopig aan. „Ze verbrak zonder meer, ik heb het gevoel, alsof ik een halfuur gepraat heb. Wat denk je, zou het lang genoeg geweest zijn?"
„Ik weet het niet," zei Dani zacht. „Maar je hebt gedaan wat je kon.
Zullen we nog even wachten voor we naar huis gaan, tot er bericht binnen is?"
Opnieuw rinkelde de telefoon, het was Rolf voor mijnheer Mansonides, die even later binnenkwam en vergenoegd tegen de meisjes knikte.
„Twee straten verder, in de telefooncel vlak voor het station," zei hij tevreden. „Rolf kon net een politiewagen enteren, die op surveillance was. Een beetje geluk moet een mens hebben." Er druppelden nog een paar medewerksters van de nachtploeg binnen.
Gabrielle wist, dat mijnheer Mansonides nu voorlopig bleef, tot Rolf terug was, maar Dani en zij moesten nu wel gaan, hoe nieuwsgierig ze ook waren. Ze zouden ongetwijfeld later de uitslag wel horen, maar bescheidenheid werd meer op prijs gesteld dan de drang, om tot elke prijs alles te willen weten. Dani en Gabrielle reden samen een eind op. Dat was het griezeligste gedeelte van de werkkring, die nachtelijke tochten, maar ze reden altijd samen en met flinke snelheid over de brede, goedverlichte hoofdwegen. „Ik heb zo het idee, dat dit vanavond toch iets heel anders is dan iemand, die midden in de nacht het huis is uitgezet of aan de drank verslaafd is en geen raad meer weet," overpeinsde Gabrielle. „Misschien ben ik toch niet zo geschikt voor dat werk. Ik blijf over ieder geval zo lang nadenken, ik kom er niet los van." „Ik geloof, dat je er juist héél goed op je plaats bent." Dani keek even naar het gezichte van het meisje, dat naast haar reed. ,Je bent enorm veranderd in de acht maanden, die je nu bij ons bent. Je leek zo vreselijk schuw, zo onzeker en zo erg jong. Je kunt het eigenlijk niet precies definiëren hoe een mens verandert, maar toch is het wel degelijk zo... niet zo'n kind meer, denk ik." „O, maar in dit werk groei je wel vlug... het is héérlijk werk," zei Gabrielle warm. „Tot morgen, Dani! Een nieuwe dag!" Doodmoe rolde Gabrielle een kwartier later haar bed in. Hoe zacht ze het ook had gedaan, ze wist zeker, dat Kyra het had gehoord. Ze was nooit gerust als er nog iemand uit was en als Michael 's nachts werd weggeroepen, kon hij er zeker van zijn, haar wakker te vinden als hij terugkwam. De hele familie plaagde Kyra daarmee en ze lachte er zelf om, maar veranderen deed ze niet. Voor ze insliep dacht Gabrielle nog even aan het stukgescheurde blad, ze wist niet, waarom ze daar nu juist aan dacht. Met het verleden gebroken... prachttitel voor een draak van een boek, dacht ze wrang en ze gooide zich rusteloos om. Heb ik werkelijk afgerekend met 'vroeger'? Dat móet wel... als ik maar nooit meer terugdenk aan Luzern... als ik maar nooit meer denk aan André's lachende gezicht op de kermis... als ik vooral maar nooit meer denk aan dat kleine volksliedje en André's stem! Nu goed... dan wil ik er niet meer aan denken... het helpt immers niet... je sjouwt geen foto's van André meer in je tas rond... je kijkt alleen maar vooruit... en daar... daar is Rolf!
Bijna op hetzelfde ogenblik, na een feestelijke nachtvoorstelling,
wandelde André van Wilreys naar zijn flat, omdat hij behoefte had
aan frisse lucht. De laatste brief van Lon en Oscar brandde
gewoonweg in zijn zak, hij had nog geen seconde tijd kunnen vinden
om hem te lezen. Hij behoefde zich werkelijk niets meer wijs te
maken, want hij snakte naar iedere letter nieuws over Gabrielle.
Hij zou vroeger nooit hebben kunnen geloven, dat hij nog eens met
zoveel diepe weemoed en verlangen iedere minuut, die hij met een
meisje had doorgebracht, in zijn geheugen terug zou roepen.
Dikwijls had hij op het punt gestaan om haar te schrijven of om
naar haar terug te gaan, maar haar besluit was zo onherroepelijk
geweest en daarbij, wat kon een leven als het zijne een zacht,
huiselijk meisje als Gabrielle voor geluk geven? Ergens in een
verborgen hoekje van zijn hart, stak nog een angeltje over dat
onopgeloste verhaal van de kostschool. Het feit bleef toch bestaan,
dat Gabrielle en niemand anders van het pensionaat was weggestuurd
en dat ze dit angstvallig geheim had gehouden. Hij wilde Gabrielle
zo graag geloven, maar zijn koele verstand stond hem in de weg. Het
was een probleem, dat hem urenlang bezig kon houden en waarvoor hij
geen oplossing zag. Wat had Gabrielles 'vaarwel' toch streng en
onherroepelijk geklonken. Ze had toen heel goed geweten wat ze deed
en ze had opeens zo volwassen geleken. Ze had de eerste plaats
geëist in zijn leven, mijmerde hij. Hij hield ontzettend veel van
Gabrielle, maar ze zou nu nooit meer geloven, dat ze bij hem voor
al het andere ging. Het was te laat... te laat... Die twee woorden
bleven in zijn hoofd drenzen en geërgerd begon hij een liedje te
fluiten, het duurde even voor hij begreep welk wijsje daar zo
helder en klaar door de nacht klonk: „Ach, wie ist's möglich dann!"
Alles herinnerde hem aan Gabrielle, een wijsje, kabbelend water in
de nacht, een kastanjeboom in bloei of de kermis in de kleine stad,
die hij op weg naar een concert doorreed. Het eerste wat hij deed,
toen hij thuiskwam, was het lezen van Lons brief. Geërgerd
frommelde hij de prop papier in elkaar. „Gabrielle maakt het
uitstekend. Ze gaat op in haar werk!" Dat was alles. Hij kon die
zinnetjes onderhand wel dromen. Rusteloos liep hij in de grote
kamer op en neer. Toen herinnerde hij zich opeens, dat Merel en
Alexander over enkele dagen voor een avond in Londen kwamen. Hij
begreep, dat het met het oog op eigen repetities en die van Merel,
en hun optreden diezelfde avond, wel moeilijkheden zou opleveren om
Merel te spreken te krijgen en toch wilde hij het proberen.
Zo kwam het, dat Merel en Alex Paluda tot hun verrassing door André van het vliegveld werden gehaald.
Zo lief en eenvoudig als Merel ook was, ze maakte altijd de indruk alsof ze van een modeplaatje kwam stappen en alleen daarvoor belangstelling had. In werkelijkheid stond Merel alles omdat ze mooi en elegant was en iedereen had daar kennelijk oog voor, toen ze, in een prachtige grijze bontjas, met flonkerende diamanten in haar kleine oren en een bos vuurrode rozen in haar armen voor de fotografen poseerde, staande op de trap van het vliegtuig, met Alex in grote gemoedsrust achter haar.
,André!" De prima ballerina had de zanger ontdekt, ze vergat de fotografen en liep met uitgestrekte hand op hem af. „Wat een bijzonder genoegen!"
Alex was erbij gekomen en begroette André op zijn beurt hartelijk. „Ik kwam eigenlijk voor jullie," bekende André. „Het leek me zo gezellig om jullie weer eens te zien. Mag ik jullie een lunch aanbieden? Dat zal dan overigens wel het enige ogenblik zijn waarop we kunnen praten."
En praten wil hij graag! dacht Merel. Ze zei hardop: „Als Lex geen bezwaren heeft, dan nemen we die uitnodiging graag aan." „Lex heeft geen bezwaar." De druk van Lex' hand op Merels schouder werd een ogenblikje nadrukkelijker. Hij heeft Andé ook door! dacht Merel geamuseerd. Zo reden ze in André's snelle zwarte wagen naar Londen en regelrecht naar het restaurant, dat André voor de lunch had uitgezocht. Het was erg gezellig en ieder lid van de familie passeerde de revue, tot Merel na de lunch terugleunde in haar stoel en kalmpjes opmerkte: „Wat zit jou dwars, Dré? We waarderen het buitengewoon, dat je ons bent komen afhalen en dit was een erg gezellig uurtje, maar ik heb zo het gevoel, dat er méér achter steekt... de befaamde vrouwelijke intuïtie."
Lex schoot in de lach en klopte Merel liefkozend op haar hand. ,Je maakt dat kleinte niets wijs, hoor," zei hij. „En bovendien voelde ik toch ook wel, dat er nog méér was. Voor de draad ermee!" „Ach, het gaat alleen maar om die geschiedenis van dat pensionaat," zei André. „Zie je, het doet er misschien niet veel meer toe... maar toch... ik zou zo graag weten, hoe het mogelijk is dat Gabrielle... juist Gabrielle, die zo lief en onschuldig is, wegens wangedrag van kostschool werd weggejaagd... en als het dan iets volkomen onschuldigs was... waarom verzweeg ze het dan?" Ja, waarom?" Merel staarde hem verbluft aan. ,André, ik begrijp, eerlijk gezegd, van de hele geschiedenis niets!" Eerst aarzelend, maar later vlotter vertelde André het verhaal. „Zie je, ik dacht dat ze destijds gewoon van het pensionaat was weggelopen," eindigde hij. „En door dat gesprek in de hal van het concertgebouw hoorde ik, dat er méér achter stak. Ik kan er niets meer mee redden, maar ik wil toch zo graag weten wat er gebeurd is." „Wantrouw je Gabrielle dan nog?" Merels vraag klonk tamelijk kortaf.
„Nee, zo is het niet." Hij haalde de schouders op. „Maar het laat me niet met rust, omdat het allemaal zo ongerijmd is." „Dat kan ik me best voorstellen," viel Alex hem bij. „De zaak is alleen, dat Gabrielle te goed van vertrouwen was en opdraaide voor een tamelijk gemene streek van een geraffineerd juffertje, dat alleen maar van zichzelf hield. Merel mag het je van A tot Z vertellen, daar is zij sterker in."
Merel deed prompt wat haar verzocht werd en ondanks alles amuseerde ze zich om de wisselende uitdrukking op André's sprekend gezicht.
„Wat een slang... die Suzanne!" was zijn hartig commentaar. „En zoiets heet dan nog 'een kostschoolmeisje'. Ik heb er gewoonweg geen woorden voor. Het enige wat ik nog niet snap is waarom Gabrielle dat destijds in Luzern niet gewoon vertelde." „Waarmee weer blijkt, dat je nog niet veel van meisjes begrijpt," zei Alex nuchter. „Ze schaamde zich en ze was verschrikkelijk bang, dat de mensen zouden denken: 'Zij zal heus wel iets gedaan hebben, dat niet door de beugel kon'."
“Ik ben blij, dat ik het nu weet!" André keek naar het drukke Londense verkeer, maar het was twijfelachtig of hij er iets van zag. ,Al heb ik Gabri dan verloren, overigens door mijn eigen kortzichtigheid, ik ben zo blij, dat ze nooit leugen en bedrog gekend heeft, dat ze werkelijk... écht was."
Merel vertelde vlot over Gabrielle en haar werkkring en de manier waarop het stille, wat linkse bakvisje zich ontwikkeld had.
Na de lunch gingen ze weer ieder hun eigen weg, maar het waren tenminste welbestede uren geweest.
Gabrielle fietste op haar gemak naar het kantoor, toen Rolf haar
achterop kwam.
„Morgen, Gabri!" Hij legde zijn hand op haar schouder. „Mooi weer om te zeilen, hè?"
„Fantastisch!" gaf ze afwezig toe. „Zeg, Rolf, wat hebben jullie gisteravond bereikt? Mijnheer Mansonides zei, dat je net een surveillancewagen oppikte."
„Nee, die wagen pikte mij op," verbeterde Rolf grinnikend. ,Je bent net lang genoeg aan het praten gebleven, Gabri." „Ik wist geen raad meer," bekende Gabrielle somber. „Ik had wel kunnen huilen, toen ze afbelde. Wat was er nu met die vrouw?" ,Ja, wel degelijk iets bijzonders!" Rolfs gezicht werd ernstig. „Haar man is op zee en ze hadden een zoontje van drie jaar, waar die man verschrikkelijk gek op was. Door haar schuld... nou ja, schuld... nalatigheid, heeft dat kind een dodelijk ongeluk gekregen. Ze heeft het hem niet durven schrijven... ze heeft maar rondgedwaald, en getobd... tot ze niet meer kon... niet meer durfde... want gisteravond liep de boot binnen, waarop haar man voer." „En?" vroeg Gabrielle ademloos. „Hoe is het afgelopen?" Rolf keek even naar het ernstige gezichte naast hem, dan vertelde hij in telegramstijl van het voorval dat toen gebeurd was. „Nou, we hebben haar vastgehouden... die man opgehaald... gepraat natuurlijk... met mijnheer Mansonides, met een kapelaan... die we zowat van z'n bed gelicht hebben... en nou ja, je kunt je voorstellen, dat de man verdriet had om het verlies van het jochie, maar toch... ik geloof, dat de wetenschap, dat hij zijn vrouw ook nog had kunnen verliezen... dat zou hij helemaal niet hebben kunnen verdragen... hij gaf haar helemaal de schuld niet van dat ongeluk... het jochie had zich plotseling van haar hand losgerukt. .. je gaat zo'n wurm toch niet voortdurend lopen knijpen... ze zijn zo onberekenbaar, die kinderen... er kwam net een auto aan... enfin, het was verschrikkelijk, maar ze konden elkaar tenminste troosten... en ze zijn samen naar huis gegaan. We waren er allemaal een beetje... kapot van... die twee mensen... enfin, we moeten niet te teerhartig zijn, hè?"
Het werd een vrij rustige morgen met een paar telefoontjes van 'vaste klanten', die behoefte hadden aan raad en een paar vriendelijke, opwekkende woorden. Verder was er nog een oud vrouwtje, dat zich eenzaam voelde, nu haar enige zoon geëmigreerd was en een jonge vrouw, die pas in de stad was komen wonen en geen mens kende tegen wie ze een woord kon wisselen. Ernstiger gevallen of diepe zielsconflicten waren er niet, die kwamen gewoonlijk tegen of in de nacht, die angst tevoorschijn roept en eenzaamheid en alles vertekent met gedrochtelijke schaduwbeelden.
Die zaterdagmiddag was in ieder geval boordevol zon en met genoeg wind om te kunnen zeilen. Gabrielle genoot uitbundig van de uren op het water. Zo mocht ze Rolf het liefst, als sportieve kameraad, de wind spelend met zijn blonde haardos en de blauwe ogen stralend in zijn bruine gezicht, dat altijd vriendelijk was. Later aten ze hun brood op in de luwte van een met hoog riet omzoomd eilandje.
„Ik zou altijd wel door willen zeilen... met jou!" zei Rolf met een zucht, hij legde zijn hand op de hare. Je bent zo lief, Gabri... en zo... zo... anders!"
Gabrielle lachte even, ze zei: „Ik denk, dat iedere jongen dat denkt van het meisje, dat hij aardig vindt."
„En toch sluiten andere meisjes gemakkelijker vriendschap dan jij, Gabri," hield Rolf vol.
„O, maar we zijn werkelijk goede vrienden, Rolf!" Ze liet toe, dat hij haar hand in de zijne nam. „Ik mag je graag en ik ga graag met je zeilen."
„Met andere woorden... voor de rest hoef je geen illusies te koesteren!" Rolf liet haar hand los en er viel opeens een diepe frons tussen zijn ogen. Je bent eerlijk, dat moet gezegd worden... eerlijk en hard."
„Alleen maar eerlijk, niet hard," verbeterde Gabrielle zachtjes. „Ik weet hoeveel pijn het doet, als je illusies koestert, die nooit waar zullen worden. Ik... ik ben verloofd geweest, Rolf... o, maar héél kort."
„Is het dat?" Rolfs ogen vonden de hare. „Het is wél voorbij, maar niet vergeten."
„Nee, niet vergeten... Ze zuchtte onwillekeurig. Je moet me een beetje tijd geven om dat te leren, maar zie je... ik stel jouw vriendschap erg op prijs. Ik heb weinig vriendinnen en vrienden gehad." „Ik begrijp het!" Rolf sprong op en stak haar zijn handen toe. „Kom, Gabri, dan gaan we het water weer op, dan waaien alle muizenissen uit ons hoofd."
Terwijl ze zeilden, ontmoette Gabrielle soms Rolfs ogen en ze dacht verdrietig: Hoe heerlijk het zeilen ook is... ik doe het niet te dikwijls meer... want wat ik lees in zijn ogen kan ik niet beantwoorden... en ik zou hem geen verdriet willen doen... het heeft toch niet geholpen, dat verscheuren van dat tijdschrift, al leek het ook nog zo flink... kon ik m'n gedachten en m'n verlangen naar André maar net zo gemakkelijk verscheuren... misschien zou ik dan gelukkig kunnen zijn met Rolf... niet zoals met André... anders... o, alweer dat woord 'anders'... o, wind, verwaai mijn gedachten toch! Boven haar hoofd speelde de wind met het strakgespannen zeil en luisterde niet.