Opvouwbaar bejaardenhuis
De lente kwam veel te vroeg. Ik had nog te weinig kou geleden. Januari en februari hadden te weinig deprimerend leigrijze dagen gehad. Er brandde nog geen lang opgebouwd verlangen in mijn hart naar licht en zon en opnieuw beginnen. Alsof geluk alleen na lang lijden verdiend mag worden. Maar de natuur trekt zich niets aan van kalenderdata: zon is zon, en zon betekent bloeien en nesten maken. Dus spattende tulpen een maand te vroeg de grond uit en heeft de merel zijn veren afgestoft en zit luid fluitend weer op de schoorsteen. Lente!
Tijd om de stacaravans uit de winterstalling te halen. Om mijn boshuisje heen zijn ’s winters de caravanvelden leeg en verlaten. Dan kan ik uitkijken tot aan de bosrand. Geniet ik van de stilte en de eenzaamheid. Maar klokslag 1 april rijden de Bob-de-Bouwerbusjes het terrein weer op om de zomerkampementen opnieuw uit te pakken. En ook al is onsknusse boshuisje onze grote liefde geworden, ik voel een stevige weemoed als ik al die mensen blij hun voortenten weer aan de caravans zie schuiven.
Al zo lang ik mij kan heugen heb ik in de zomer met mijnouders een paar weken op campings gestaan. Ook toen Lief met zijn kinderen in mijn leven kwam. Het waren altijd heerlijke weken met heel veel tijd voor elkaar. Zelfs toen mijn pa het bijna verloren had van zijn ziekte wilde hij toch weer op zijn klapstoel voor de tent, intens genietend van ons gezelschap en de waanzinnige natuur aan de rand van de zee.
Na zijn dood hebben we diep adem moeten halen toen de voortent met het door hem bedachte plaksysteem op de buizen uit de zak kwam. Maar mijn moeder wilde blijven kamperen.
Van april tot en met november bestaat er een tweede leven in Nederland. Een geheime wereld van stacaravans en zomerbedoeninkies, voornamelijk bevolkt door 65-plussers.Het is een veilige wereld. Een bos met een hek er omheen. Waar toezicht is en een wasserette en elke zondag een vriendelijke kerkdienst. Waar je de was van de buurvrouw even binnenhaalt als het gaat gieten. Waar grote kannen koffie gezet worden om ’s morgens een bakkie met elkaar te doen en bij te praten over de kinderen en kleinkinderen. Een wereld waaraan de verwoestende werking van de vooruitgang voorbij is gegaan. Een jarenvijftig paradijs met de onschuld van Swiebertje en Ja zuster, nee zuster. Vandaag is het dus Grote Bouwdag bij ons in het bos. Mijn moeder stond er al een week eerder met haar boeltje en samen zitten we aan een bakkie en bekijken het noeste werk en om ons heen.
De rolverdeling is ook uit de jaren vijftig. De mannen doende bouwdingen, de vrouwen de schoonmaak en inrichting. De middelbare zonen hangen de voortent aan de caravan,hameren de vlonders in de aarde en sluiten water en stroom aan. Overal puilen de bil-decolletés uit de werkmansbroeken. De dochters helpen met het luchten van de bedden, het schoonmaken van de caravan en het wassen van de gordijntjes. De dweiltjes gaan pas aan de waslijn als de laatste bacterie zijn koffer heeft gepakt en de Hollandsche properheid het heeft gewonnen.
Als ’s avonds alle kinderen weer zijn uitgezwaaid en de ouderen keurig op een rij uitgeput in hun plastic stoelen voor hun tenten zitten, schiet ik in de lach.
‘Ik heb je toch maar mooi in een opvouwbaar bejaardentehuis gekregen…..’
Mijn moeder kijkt om zich heen. Haar donkere ogen boren zich diep in mijn ziel, maar dan moet ze lachen. Samen moeten we heel hard lachen.
Fijn, het seizoen is weer begonnen.