Theaterbloemen
Ik ben bezig met het laatste liedje van de voorstelling Vedette.
Een heel zacht nummer van James Taylor. Het publiek is mooi stil, Martijn en Jeroen spelen zeer ingespannen op vleugel en gitaar.
Het geluid van Jan is optimaal, elk nootje komt aan. Ik zie Joan op de brug elk gebaar volgen met de volgspot en Bart schuift het licht perfect met de emotie mee. Als dit geen teamwork is weet ik het niet meer.
Opeens klinkt er door de delicate muziek een hinderlijk geknisper van plastic.
Ik blijf braaf doorzingen maar zoek ondertussen de rijen af of er soms ergens iemand ontroerd een zakdoekje uit een verpakking probeert te wurmen. Of zit er soms ergens een domme doos met haar hoofd in haar handtas de hele vierde rij van snoepjes te voorzien. Wat een kabaal. Maar waar ik ook kijk, ik zie alleen maar geconcentreerde gezichten. Tot ik achter Martijn in de coulissen een mevrouw van middelbare leeftijd zie staan met witte dikke knieën onder een te kort uniformrokje van de garderobedienst. Ze is nerveus. De bos bloemen in haar handen lijkt onder stroom te staan, want ze houdt hem geen moment stil.
Waarschijnlijk heeft zij bij het loten het kortste lucifertje getrokken en moet ze zo tijdens het applaus het boeket opbrengen. Ik zing verder maar probeer met mijn ogen een torpedo op haar af te schieten om haar stil te leggen. Maar ze ziet het niet en knispert het laatste liedje naar de klote.
Bloemen krijgen is altijd leuk. Maar bloemen opbrengen is een vak.
Het fijnste vind ik het als ze
opgebracht worden door een lekkere gozer van een jaar of
vijfentwintig, met kwieke pas, mooie ogen en een prettige zoen. Als
die niet voorradig zijn, dan graag een ervaren man of vrouw die
weet wat-ie doen moet: links op, bloemen geven, en rechts af.
Tempo! Dan halen we misschien die toegift. Moeizamer zijn dus die
alleraardigste, maar kei zenuwachtige dames. Ze lopen aarzelend op
en vermoorden bijna je applaus omdat ze als een blinde om zich heen
tastend het podium niet meer af komen. Dat is jammer maar
onschuldig.
Het ergste was ooit een directeur (m/v) die ze zelf kwam opbrengen
met een zelfbedachte grap. Het publiek viel stil. En alles wat ik
met zweet en inspiratie voor elkaar had gekregen flikkerde in een
klap in de prullenbak. Men liep zwijgend de zaal uit.
Ondanks het helse geknisper in de coulissen maken we het lied goed af en de zaal hijst zich van de stoelen om te klappen. Martijn, Jeroen en ik lopen naar de voorrand van het podium en buigen. Dat is het teken voor de vrouw met de bos. Ze komt op maar blijft achter me staan en ik moet dus met m’n rug naar de zaal de bloemen aannemen. Nou ja, ‘bloemen’, het is een monsterlijk minimalistisch kunstwerk van de plaatselijke floraal vormgever. Er prikt meteen iets in mijn oog en er wipt en bungelt van alles uit het plastic. Voor Martijn en Jeroen is er niets. Ik baal. Eén bosje voor drie mensen. Drie rozen had toch ook gekund. Net zo duur, wel zo aardig. Het komt steeds vaker voor. Er zijn nog maar een paar theaters waar iedereen bloemen krijgt. In die theaters is er na afloop vaak zélfs voor mijn techniek een lekkere fles wijn. Daar heb je dan ook meestal een gezellige nazit met bitterballen, daar zijn de kleedkamers altijd schoon en is er personeel in de artiestenfoyer in plaats van een frisdrankautomaat. In die theaters houden de directeuren (m/v) namelijk nog van theater. Zij zijn geen managers of stoelenboeren, maar de motor van het ‘huis’. Een uitstervend soort.
Daar ga ik maar eens bloemen voor meenemen.