10
“Wat is er aan de hand?” Ik ben aan de late kant, maar hoewel we over tien minuten open moeten, is de brasserie leeg en zit liz met Onno aan een tafeltje.
“Goed dat je er bent,” zegt Onno. “Kom even zitten.”
Ik wissel een vragende blik met Liz. Ze haalt haar schouders op, zij weet blijkbaar ook niet waar dit allemaal goed voor is.
“Koffie?” vraagt Onno. Hij staat op en sloft naar de automaat. Het verbaast me dat hij weet hoe het werkt.
Als ik ga zitten, vraagt Liz: “Hoe voel je je?”
“Prima.”
Ik heb Liz gisteren verteld over de zwangerschap. Ze was verbijsterd en daarna door het dolle heen. Mijn moeder, die eergisteren bij me was, reageerde op een soortgelijke manier. Daarna belde ik mijn schoonouders die allebei moesten huilen, maar het een troost vinden dat een stukje van Maarten zal voortleven. Dat vind ik ook een mooi idee, maar het zijn allemaal van die zinnen die zo uit zweverige cadeauboekjes gekopieerd hadden kunnen zijn en waar je misschien even een goed gevoel van krijgt, maar die je uiteindelijk geen steek verder helpen.
Maar goed, een goed gevoel is nooit weg. Vooral omdat mijn andere gevoelens de afgelopen dagen stuiterballetjes lijken te zijn die voortdurend alle kanten op vliegen. Het ene moment ben ik blij met de zwangerschap, door het dolle heen, ronduit uitzinnig. Om vervolgens op de bank ineen te duiken en heel diep weg te kruipen voor al die vragen waarop ik geen antwoord heb. Met als grootste en meest onbeantwoorde: kan ik dit wel?
Onno komt terug met drie koppen koffie. Hij is de suiker en melk vergeten, maar het maakt niet uit, want het lijkt wel alsof ik sinds ik weet dat ik zwanger ben ineens een afkeer van bepaalde voedingsmiddelen heb. En koffie is daar een van. Ik schuif het kopje bij me vandaan en leun een beetje achterover om aan de geur te ontsnappen.
Onno gaat zitten en zet zijn ellebogen op tafel. Met de toppen van zijn vingers prikt hij in zijn nogal kwabberige kin. Dan zegt hij: “Het zal jullie wel opgevallen zijn dat ik er de afgelopen twee dagen niet was.”
Ik graaf in mijn geheugen. Was hij er niet? Het zou heel goed kunnen, maar ik heb niets gemerkt. Volgens mij geldt dat ook voor Liz. Ik kijk haar niet aan, ik weet dat we hetzelfde denken.
“Daar was een reden voor,” gaat Onno verder als we allebei niet reageren. “Ik was bij onze accountant.”
“Oh,” zegt Liz.
“Aha,” vul ik aan. Ik wist niet dat er een accountant was.
“De administratie.” Onno kijkt er bijzonder ernstig bij. “Het is een beetje een…”
Puinhoop, wil ik zeggen als ik denk aan de talloze losse mappen en rondslingerende papieren in het kantoortje, maar ik houd mijn mond.
“Het gaat niet zo goed met de zaak,” maakt Onno zijn zin dan af. “We maken al een jaar alleen maar verlies.”
“Doe normaal,” zegt Liz. “We draaien als een dolle.”
“Ja, maar de kosten zijn ook hoog. De huur alleen al.”
“Het zit hier elke dag vol,” doe ik een duit in het zakje. “Hoe kunnen we nou verlies maken? De mensen betalen vijf keer zo veel voor een kopje koffie als dat het kost.”
Onno knikt, maar alleen om zich een houding te geven.
“En nu?” vraag ik.
Onno richt zijn blik op mij. Hij fronst een beetje. “De zaak is failliet. Het faillissement is aangevraagd en we moeten met onmiddellijke ingang de deuren sluiten.”
“Hè?” roept Liz verbijsterd. “Hoe bedoel je?”
“Zoals ik het zeg. De brasserie is niet meer te redden. De schulden zijn veel te hoog en de bank wil niet…”
Hij begint een verhaal over wat hij allemaal geprobeerd heeft, maar het gaat langs me heen.
Dicht? Ben ik dan mijn baan kwijt? Net nu ik het naar mijn zin begon te krijgen? En ook net nu ik het werk harder nodig heb dan ooit.
Liz discussieert op felle toon met Onno. Maar het is te laat. De beslissing is al genomen.
“Het spijt me echt, hoor,” zegt Onno schuldbewust, “maar ik kan niets voor jullie doen. Er zijn vast genoeg zaken hier in de buurt die om personeel lopen te springen.”
“Tuurlijk,” schampert Liz. Ze schuift bruusk haar stoel naar achteren en springt op. “Kom, Daphne. We gooien de zaak open. Onze vaste klanten wachten. Die laten het echt niet gebeuren dat de zaak dichtgaat.”
Onno staat op en loopt naar achteren. Ik volg Liz’ voorbeeld en ga achter de counter staan. Binnen een paar minuten hebben we met z’n tweeën de voorverpakte broodjes erin gelegd en heeft Liz de koeken die we vers afbakken in de oven gestopt.
Ik draai het bordje aan de deur om en haal de deur van het slot. De eerste klant die binnenkomt is Robbert, een beginnende advocaat die altijd om zeven uur een kop koffie komt halen en me weleens heeft toevertrouwd dat hij zelden voor elf uur ‘s avonds thuis is, maar dat dat nou eenmaal het lot van een advocaat is. Er staat een uurloon tegenover waar ik twee dagen voor moet werken, dus medelijden hoef ik niet te hebben. Liz kent Robbert al veel langer dan ik.
“Ik heb je hulp nodig,” zegt ze plompverloren als hij voor de counter staat. “Onno heeft de zaak failliet laten gaan en als we niets doen, kun jij hier geen koffie meer halen.”
Robbert kijkt verbluft. “Dat meen je niet! Jemig, zit hier een ander tentje in de buurt?”
Het is maar goed dat Liz’ vernietigende blik richting het koffieapparaat gaat.
Zo vergaat het ons het eerste uur. We proberen vaste gasten te mobiliseren om in actie te komen en de sluiting tegen te houden, maar hoewel iedereen het jammer vindt, is er niemand die echt bereid is iets te doen.
Na een uur vindt Onno het blijkbaar genoeg geweest. Zonder iets te zeggen beent hij naar de deur, draait het bordje naar ‘gesloten’, werkt twee gasten de zaak uit en doet de deur op slot. “Het is voorbij,” zegt hij alleen maar en dan is hij weer verdwenen. Ik voel me leeg en ook Liz heeft niet langer de energie om iets te doen. Zonder op te ruimen of zelfs maar het koffieapparaat uit te zetten gaan we naar huis. Ik sla de deur met kracht achter me dicht, wat natuurlijk ook geen barst helpt.
§
“Ik ga met je mee,” zegt Liz vastbesloten door de telefoon. “Ik laat je echt niet in je eentje gaan. Het is zo’n bijzonder moment, dat wil je toch met iemand delen?”
Pas nu ze het zo uitspreekt, begin ik er spijt van te krijgen dat ik het aanbod van mijn moeder om mee te gaan niet heb geaccepteerd. Voor het eerst naar de verloskundige. Misschien heb ik de mijlpaal een beetje onderschat. Maar het is al over een half-uur en mijn moeder kan nu niet meer komen.
“Tja…” zeg ik. “Heb je tijd?”
“Het is niet dat ik nou zo veel te doen heb,” zegt Liz een beetje bitter. Twee dagen geleden heeft Onno de zaak gesloten en we zijn er allebei bepaald nog niet overheen.
“Waar is het?” informeert Liz.
De verloskundigenpraktijk die Judy me na het raadplegen van mensen die ze kent heeft aangeraden, is twee straten bij me vandaan. Vijfentwintig minuten later sta ik voor de deur. Liz komt aangefietst, ze is naar de kapper geweest en haar toch al korte haar is nu hooguit een centimeter lang. Vroeger had ze lang haar, heeft ze me verteld. En daar werd ze stapelgek van. Voor Liz nooit meer iets anders dan zo’n kort koppie, en ik geef haar gelijk omdat ze een van de weinige vrouwen is bij wie dat heel mooi staat.
We gaan naar binnen en nemen plaats in de wachtkamer. Om ons heen zie ik de ene bolle buik na de andere binnenkomen en weggaan. Vrouwen die stralen van geluk, of die eruit zien alsof ze elk moment kunnen neervallen. Buiken die uit elkaar lijken te knappen. Ik zie Liz’ blik naar een vrouw gaan die een buik heeft waarmee ze niet zijwaarts door de deur zou passen. We hebben allebei dezelfde blik van afschuw op ons gezicht. Ga ik er straks ook zo uitzien?
“Tweeling,” verklaart de vrouw als ze gaat zitten naast een andere, hoogzwangere dame met een vragende blik. “Ik moet eigenlijk naar de gynaecoloog, maar soms kom ik hier nog even langs omdat de verloskundige zo’n schat is. Maar nee, ik loop al weken bij de gyn. Het begon ermee dat…”
Ze begint een heel verhaal waarin haar complete medische dossier voorbijkomt. Ik probeer niet te luisteren, ik zit niet te wachten op een gedetailleerde beschrijving van elke mogelijke zwangerschapscomplicatie. Ik vind de zwangerschap op zich al opwindend genoeg, laat staan dat ik wil weten welke risico’s en ellende er allemaal bij kunnen komen kijken.
Even later zitten we in de spreekkamer van de verloskundige, Ellen. Ze heeft een blaadje voor zich liggen met mijn naam, adres en geboortedatum erop en wil de rest van de gegevens invullen.
“De eh…” Ze kijkt naar Liz en dan naar mij. “Tja, de vader?”
Ik kijk naar mijn handen. “Die is overleden,” zeg ik, en ik slik.
“Oh, het spijt me,” zegt Ellen. Ze vult iets in op het blaadje, terwijl ik bedenk dat het eigenlijk raar is dat mensen dat altijd zeggen. Het spijt me. Alsof zij er iets aan kan doen, ze kende Maarten niet eens. Wat spijt haar dan eigenlijk? Het is gewoon een stomme opmerking en ik heb zin om die verloskundige eens even de waarheid te zeggen, maar ik houd me in. Want uiteindelijk kan zij er ook niet zo veel aan doen. Maar het zou wel opluchten.
Ellen kijkt op. “Wat erg voor je. Wat is er gebeurd?”
“Hij is verongelukt.”
“Hoe lang is dat geleden?”
“Vier maanden.”
“Dus je bent al wat verder in je zwangerschap?”
“Ja, maar ik weet het nog maar net.”
“Oké,” zegt Ellen langgerekt. “Wat is de datum van je laatste menstruatie?”
Ik noem een moment, een week of twee voor Maartens dood. Zeker weet ik het niet meer, maar het moet rond die tijd zijn geweest. Ellen vult het in op haar papiertje.
“En heb je in de tussentijd gerookt of alcohol gedronken?”
“Eh…ja,” moet ik toegeven. “Niet gerookt, wel alcohol.”
Weer een aantekening. Ellen heeft nog een hele serie vragen voor me in petto, die ik zo goed mogelijk probeer te beantwoorden. Liz houdt de hele tijd haar mond dicht, maar toch ben ik blij dat ze er is. Ze had gelijk, dit is niet iets om alleen te doen.
Uiteindelijk heeft Ellen blijkbaar al haar informatie binnen en vraagt ze me om op een soort bank te gaan liggen. “Ik ga een echo maken om te zien hoe ver je al bent,” legt ze uit. “En dan kan ik ook zeggen wanneer je bent uitgerekend.”
Ik ga liggen. Ellen schuift mijn shirt omhoog en spuit gel op mijn buik. Daarna zet ze er een apparaatje op en wekt met een druk op de knop het scherm voor haar tot leven. Liz buigt voorover en kijkt met open mond naar het beeld. “Ik zie helemaal niets,” zegt ze. “Een heel slechte zwart-witfoto, daar lijkt het nog het meest op.”
“Dat komt omdat ik de baby nog niet in beeld heb,” lacht Ellen. “Wacht even.”
Ze laat het apparaatje over mijn buik glijden, wat een raar, kietelig gevoel geeft. “Ah, kijk. Daar hebben hem. Of haar, natuurlijk.”
Ik tuur naar het scherm en zie donkere en lichte vlakken, maar kan met geen mogelijkheid de vorm van een baby onderscheiden.
Ellen wel. “Hier zit het hoofdje,” wijst ze. Een donker vlak. Ik probeer iets van een neus te ontdekken. “Hij ligt met zijn gezicht omhoog. Hier zit zijn kin, zijn mond, zijn neus.” Ze laat haar vinger over het scherm glijden.
En dan ineens zie ik het. Een heel klein neusje, en een heel groot voorhoofd. Net een grote komma.
“Wauw,” zeg ik ademloos. Ik kan bijna niet geloven dat we kijken naar iets wat ik mijn buik zit. En dat dat iets leeft en groeit en eruitziet als een baby.
“Mooi hè?” zegt Ellen. “Hier zie je het hartje kloppen.”
Ik kijk gebiologeerd toe. Liz zit bijna met haar neus tegen het scherm. “Het is een jongen!” roept ze enthousiast uit. “Ik weet het zeker!”
“Hoe zie je dat dan?” vraagt Ellen geamuseerd.
“Hier.” Liz wijst iets aan op het scherm. “Duidelijk een jongen, lijkt me.”
“Dat is een vinger,” zegt Ellen droog. Ze kijkt naar mij. “Wil je weten wat het wordt?”
Ik heb daar nog niet eens over nagedacht. “Kun je dat al zien dan?” vraag ik weifelend.
“Wacht even.” Ellen drukt op wat toetsen en er gebeurt van alles in het beeld. “Te oordelen naar de grootte van je baby ben je negentien weken zwanger,” zegt ze dan. “In principe kunnen we bij twintig weken het geslacht bepalen, maar ik kan het natuurlijk wel proberen. Als je het wilt weten, tenminste.”
Ik kijk Liz aan. “Zal ik dat doen?”
Liz, die normaal gesproken over bijna alles een uitgesproken mening heeft, aarzelt. “Je moet het alleen doen als je het zelf echt wilt,” zegt ze. “Als je het eenmaal weet, kun je niet meer terug. Dan is de verrassing eraf.”
Daar denk ik even over na. Vind ik dat erg? Is de baby op zich niet al verrassend genoeg?
“Denk er maar even over na,” zegt Ellen. “Ik ga eerst wel even de uitgerekende datum bepalen.”
Starend naar het scherm bedenk ik wat Maarten gezegd zou hebben. Dat is lastig, want over dit soort dingen hebben we het nog nooit gehad. Deze materie was voor later, waarom zouden we voor er überhaupt sprake was van een zwangerschap al bedacht hebben of we halverwege die zwangerschap wilden weten of ons kind een jongen of een meisje zou worden?
Maarten hield wel van verrassingen, maar vooral in de categorie onverwacht avondje weg of romantisch verrassingsdinertje voor twee. Misschien is het geslacht van de baby meer te vergelijken met een lastminutevakantie. Je weet dat je op vakantie gaat en wanneer, maar nog niet waarheen.
Maarten had een grondige hekel aan lastminutes. Liever bepaalde hij een jaar van tevoren waar we heen gingen.
“Ik wil het weten,” zeg ik vastbesloten.
Liz kijkt me verwonderd aan. “Weet je het zeker?”
“Ja. De baby zelf is al een grote verrassing en bovendien hield Maarten niet van lastminutevakanties.”
Liz knikt alsof ze het helemaal begrijpt. “Cool,” zegt ze. “Ik ben eigenlijk ook wel heel erg benieuwd.”
“Oké, dan ga ik kijken.” Ellen beweegt het apparaat over mijn buik en tuurt naar het scherm. Ik probeer mee te kijken, maar ik ben het zicht op de baby alweer kwijt. Als ik denk een handje te zien, verandert dat het volgende moment in een buik en dan in gewoon een zwarte vlek zonder vorm of betekenis.
“Ik zie het,” zegt Ellen. Ze klinkt zelf opgetogen. “Het is een meisje.”
“Wauw,” zucht Liz.
Ik knipper alleen maar. “Echt?” vraag ik uiteindelijk. “Echt een meisje?”
“Ja, echt een meisje,” zegt Ellen. “En je kunt haar rond 6 juni verwachten.”
6 juni, precies een maand voor Maartens verjaardag.
Maarten.
Maartje.