22

“Oh, Daniël?” vraagt Liz langs haar neus weg. “Leuk. Waar gaan jullie heen?”

“Weet ik niet. Ergens.” Ik richt mijn aandacht op het groentetaartje dat ik uit de vorm probeer te halen. Eigenlijk zit het al los en kan ik het er zo uit laten glijden, maar ik concentreer me er toch ontzettend op. Veel harder dan nodig is. Om de vragen te ontwijken die Liz vast wil stellen, maar waar ik geen antwoord op heb.

De vragen die ik mezelf misschien eens zou moeten stellen. Als ik dat zou durven.

Nee, veel te vroeg. En sinds wanneer mag ik niet gewoon met een vriend uit eten?

Misschien sinds dat het al de derde keer in drie weken is, antwoordt een stemmetje in mijn hoofd. En daarom wil ik mezelf niet lastig vallen met dit soort moeilijke vragen. Een vriend. Gezellig. Meer is het niet.

Dat is precies wat ik Liz ga vertellen als ze nog één keer zon veelzeggende blik in mijn richting werpt. Of Judy, die er ook een handje van heeft, maar iets minder veelbetekenend naar me kijkt. Daniël is gewoon een vriend, is dat nou zo raar?

Liz houdt heel veelzeggend haar mond, maar ik kan haar blik niet negeren. Alsof ze precies weet wat er allemaal gebeurt, en ik niets hoef te zeggen. Ze trekt allemaal verkeerde conclusies, ik weet het zeker.

“Luister,” zeg ik geagiteerd, “ik werk aan mijn sociale leven. Dat was toch precies wat jij me had opgedragen?”

Ze steekt afwerend haar handen in de lucht. “Rustig maar. Ik zeg niets.”

Het is waar, ze zegt niets. Ze kijkt alleen maar. En daar kan ik niet tegen.

Gisteren sms’te Daniël of ik zin had om morgenavond naar het restaurant van een vriend van hem te gaan. Het is nog niet zo lang open en volgens hem is zijn vriend echt een talent. In de zaak waar hij voorheen werkte, hadden ze hem met grote tegenzin laten gaan. Ik stemde in. Net als de week ervoor, toen het om de tent van een kennis ging. En de week daarvoor toen hij voorstelde om bij zijn oude werkgever te gaan eten. Daniël lijkt heel horecabedrijvend Amsterdam te kennen. En onder het mom van ‘de kunst afkijken’ ga ik wel graag mee.

De verbouwing gaat morgen beginnen. Hoe eerder Judy thuis komt, hoe beter. Het restaurant kan ik binnenkort toch niet meer runnen. Ik wrijf even over mijn pijnlijke rug en hoop dat de baby er niet voor kiest om de volledige tweeënveertig weken vol te maken. Ellen heeft me verteld dat het gebruikelijk is om na de termijn van veertig weken een baby nog twee weken te laten zitten voor de bevalling wordt ingeleid. Die laatste twee weken van wachten lijken me niet echt een pretje.

Mijn gedachten glijden terug naar Daniël. Door langs te komen op het goede moment – of het verkeerde, dat is maar hoe je het bekijkt – heeft hij zich een plaats in mijn leven verworven die ik hem liever niet had gegeven.

Of wel? Vriendschap. Dat is het. Ik maak vrienden in Amsterdam. Goed bezig, zou een of andere peut of loog of ist zeggen. Ik pak mijn leven op, werk aan mijn sociale contacten en begeef me onder de mensen. Niets mis mee.

Al kan ik dat natuurlijk ook gewoon met Liz doen, maar op een of andere manier duikt Daniël de hele tijd op en doe ik niets om dat te voorkomen.

“Klaar,” zegt Liz opgeruimd, terwijl ze het laatste wijnglas in de kast zet. Ze legt haar poleerdoek aan de kant. “Het is mooi geweest voor vandaag. Ik ben echt gebroken.”

Liz heeft eerst haar dienst gedraaid in de lunchroom en is daarna naar mij toe gekomen. Ik steek mijn armen uit en omhels haar. “Bedankt,” zeg ik, voor de zoveelste keer bedenkend hoe lullig dat woordje toch klinkt.

Liz gaat weg en ik sluit af. Ik kijk op mijn horloge. Het is middernacht. Daniël valt vandaag niet binnen voor een kopje koffie. Ik doe mijn best om me niet teleurgesteld te voelen en loop naar boven.

§

“En nu lang uitademen.” Om het allemaal wat kracht bij te zetten spreekt de lerares het woord ‘lang’ ook in vijf seconden uit. Ik doe braaf wat ze vraagt en spiek intussen op de klok. Mijn hobby zal het niet worden, zwangerschapsgym. Gelukkig zijn we over tien minuten klaar.

Terwijl ik lang en langzaam uitadem kijk ik de groep rond. Veertien zwangeren plus mijzelf. Drie zijn er alleenstaand, volgens de lerares bovengemiddeld voor een klasje, al heb ik geen idee wat ik met die informatie moet. Alleenstaand.

Ik gruwel nog steeds van dat woord. Ik voel me niet alleenstaand. Mijn man heeft me niet verlaten, zoals bij een van de andere twee. Ik heb ook niet aangeklopt bij de spermabank, zoals de ander.

Maar blijkbaar bestaan er maatstaven en val ik in de categorie ‘single’. Het levert me een hoop medelijdende blikken van de andere dames op. Vast lief bedoeld, maar ik weet niet zo goed waar ik moet kijken als iemand me zo’n blik toewerpt. Ik heb in elk geval de partneravond van vorige week geskipt.

“En nog een keer. Heel laaang uitademen.”

Braaf doe ik het en intussen kijk ik de tijd vooruit. Ik heb een beetje zitten googelen en aangezien ik overal lees dat bevallen net zoiets is als aangevaren worden door de Titanic op topsnelheid, geloof ik niet dat lang uitademen me veel verder gaat brengen.

Gelukkig is het bijna vijf uur en zitten de drie kwartier er weer op. De cursus is nog vier keer, maar ik overweeg op z’n minst de laatste twee lessen te laten schieten, baby of geen baby.

Om klokslag vijf krabbelt iedereen overeind. De lerares roept wat oefeningen voor thuis, die ik toch niet ga doen, en dan haast ik me naar de kleedkamer. Ik heb over anderhalf uur met Daniël afgesproken en wil thuis nog even douchen. Snel werk ik me uit mijn oude joggingsbroek en in mijn zwangerschapsjeans. Ik trek een T-shirt over mijn hoofd, rits mijn vest dicht en verlaat de kleedkamer, hier en daar iemand gedag knikkend.

Met enige moeite stap ik op de fiets. Mijn buik brengt me bij het op- en afstappen voortdurend uit evenwicht en ik pas nog maar net tussen mijn zadel en mijn stuur. Een auto toetert naar me als ik een beetje slinger. Ik neem me voor de volgende keer met de auto te gaan. Ik ben niet bijster dol op rijden in het stadsverkeer, maar dit is het ook niet.

Ik bereik zonder brokken mijn huis en zet mijn fiets op slot voor de deur. En nog eens. En nog eens. Drie sloten is volgens Judy het minimum dat een fiets op de openbare weg moet hebben en ik denk dat ze gelijk heeft, want mijn fiets is in ruim vijf maanden tijd nog niet één keer gestolen. Ik haal mijn tas uit het krat en loop naar binnen. Nog een uur voordat Daniël er is.

Vandaag zijn de bouwvakkers begonnen en nu ze weg zijn, neem ik een kijkje in Judy’s huis. Het is er letterlijk een puinzooi. De keuken gaat schuil onder een laag stof en waar eerst mijn gasten zaten te eten, ligt de vloer er nu half uit. No way dat ik hier nog een restaurant draaiende had kunnen houden. Ik heb er wel de pest over in dat ik moet stoppen, maar voor mijn buik en vooral mijn benen is het eigenlijk wel beter. Gisteravond heb ik de laatste gasten uitgeleide gedaan, en daarna heb ik in de keuken een potje zitten huilen. Maar het kan echt niet meer.

Ik zet die gedachte snel van me af voor ik er verdrietig van kan worden en loop naar mijn eigen appartement. Ik gooi mijn kleren in de was en klauter in bad, tegenwoordig een behoorlijk ingewikkelde manoeuvre. Het voordeel van een douche in bad is echter wel dat ik mijn been op de badrand kan zetten en het zo nog net kan scheren, een klusje dat andere vrouwen – zo hoorde ik ze zeggen bij zwangerschapsgym – aan hun man overlaten. Ik voel me een beetje triomfantelijk als ik zelf mijn scheermes langs mijn scheenbeen haal. Ik ben geen alleenstaande moeder, ik ben een zelfstandige moeder.

Nog steeds goedgehumeurd sta ik even later voor de kledingkast. Ik heb vorige week een frisgroen jurkje gekocht. Eigenlijk niet meer de moeite, vond ik zelf, maar het lachte me toe vanuit de etalage en ik kon het niet weerstaan. Daar ben ik nu blij om. Ik wil een beetje leuk voor de dag komen.

Ik probeer het jurkje te combineren met een paar hakken die ik vorige week nog aankon, maar als ik ga staan klap ik bijna voorover. Ik kan me nog net aan de kast vastgrijpen. Gegeneerd trek ik de schoenen uit. Ik ben topzwaar geworden. Gelukkig heb ik ballerina’s, en ze staan best leuk in combinatie met een zwarte legging. Tevreden bekijk ik het resultaat in de spiegel. Van de achterkant zie je, als je mij niet kent, niet meteen dat ik zwanger ben, maar aan mijn gezicht des te meer. De laatste dagen lijken mijn wangen wel per minuut boller te worden. Ik ben er nog niet over uit of ik het beter vind dan mijn normale gelaat. Afzichtelijk is het in elk geval niet, zoals bij een paar dames van de zwangerschapsgym die stuk voor stuk een paar ballonnen in hun wangzakken lijken mee te voeren. Dezelfde dames die niet normaal kunnen lopen en waggelen als een eend. Ik geef toe dat lopen bij mij ook een stukje minder elegant gaat dan gebruikelijk, maar ik vertoon nog geen gelijkenissen met Oom Donald.

Ik merk dat ik onbewust met mijn hand over mijn buik strijk. Even denk ik terug aan het moment dat ik hoorde dat ik zwanger was. Zwanger? Ik kon me zelfs met de beste wil van de wereld niet voorstellen hoe ik eruit zou zien met een bolle buik en nu sta ik hier voor de spiegel en ben ik al helemaal aan mijn nieuwe figuur gewend. Het enige wat ik nog vreselijk bizar vind, is het feit dat zich in de ballon die ik tegenwoordig mijn buik noem een wezentje zit dat zich over niet al te lange tijd een weg naar buiten zal banen en dan ineens in het ledikantje zal liggen dat nu nog onopgemaakt op haar staat te wachten. Over een paar weken sta ik misschien wel voor deze spiegel me af te vragen of het ooit nog goed komt met mijn lijf, meteen daarna reagerend op de geluiden die vanuit de babykamer komen.

Hoe zal mijn baby klinken? Zal ik wel het vermogen hebben de verschillende huiltjes te herkennen, zoals je veel moeders hoort zeggen? Misschien verschoon ik zes keer haar luier terwijl ze eigenlijk barst van de honger. Of andersom.

Ik glimlach en laat mijn hand stil liggen. We zien het wel, ik kom er vast wel uit. En anders helpt Judy me wel, toen ik gisteren bij haar was had ze het er nog over dat ze altijd precies wist wat Daniël wilde.

Ik hoop vooral dat mijn dochter Maartens ogen zal erven, en zijn vrolijkheid. Als dat laatste het geval is, hoef ik niet bang te zijn voor veel huiltjes. Dan zal ze voornamelijk lachen.

Ik maak mijn blik los van mijn buik en haal een kam door mijn haar. Daarna doe ik een klein beetje oogschaduw en wat mascara op en glimlach. Voor een hoogzwangere kan het er best mee door. Dat vind Daniël vast ook.

Ineens heb ik het gevoel alsof mijn zonnige, blauwe lucht door een donkere wolk wordt overschaduwd. Als een zomerdag die zo plotseling omslaat dat je geen tijd hebt om je handdoekje en je spullen bij elkaar te zoeken en het strand te verlaten voor het noodweer losbarst. Ik laat me op het bed zakken en leg mijn hoofd in mijn handen. Waar ben ik mee bezig? Ik sta me op te tutten, mezelf leuk aan te kleden, mijn haar te kammen – voor wie? Er is maar één iemand voor wie ik dat zou moeten doen, en dat is niet degene die hier zo meteen zal aanbellen. Ik zou het niet belangrijk moeten vinden hoe ik eruitzie. Wil ik soms dat hij me leuk vindt? Nee, natuurlijk wil ik dat niet. Het zou regelrecht overspel zijn als ik dat wel wilde.

Ik ren naar de badkamer en haal mijn make-up eraf. Daarna verruil ik het groene jurkje voor een linnen broek waarvan de knoop niet meer dicht kan. Ik trek een trui aan, hooggesloten en veilig. Mijn haar bind ik vast met een elastiekje. Opnieuw kijk ik in de spiegel. Het voelt nog niet goed. Ik moet die hele afspraak afbellen.

Maar ik ben te laat. Of Daniël is te vroeg, dat is het eigenlijk. Net als ik mijn mobiel pak, gaat de deurbel. Ik overweeg om niet open te doen, maar omdat ik dat niet kan maken, druk ik toch op de knop van de intercom en ik hoor de deur van het slot springen. Voetstappen komen de trap op.

“Wat zie je er goed uit,” zegt Daniël.

Ik kreun zonder geluid te maken. Niet zeggen. Het is niet zo, en dat is precies hoe ik het wil. Maar de bewonderende blik in zijn ogen maakt duidelijk dat hij het meent. Ik sta in dubio. Ik moet dit niet doen. Het kan niet, het is niet juist. Het zou niet goed moeten voelen.

Maar het probleem is dat het gevoel juist wel goed is. De omstandigheden zijn alleen zo ontzettend slecht.

Daniël merkt niets van mijn razende emoties. Hij kijkt ontspannen op zijn horloge. “Zullen we gaan? Het is nog wel een beetje vroeg, maar je zei de vorige keer dat je ‘s avonds erg moe bent en…”

“Nee.” Ik schud mijn hoofd. Ik kijk naar mijn linnen broek. Mijn trui. Er zitten losse draadjes aan. Is dit de vrouw die ik wil worden? De vrouw die zich verstopt in oude kleren? Zou Maarten me zo gezien willen hebben? Die laatste gedachte geeft de doorslag. “Ik moet me nog omkleden.”

Het ritueel van net herhaalt zich in omgekeerde volgorde. Broek en trui verdwijnen in de kast, jurkje en legging verschijnen. In de kamer hoor ik Daniël zachtjes neuriën. De koelkast gaat open en dicht. Ik heb gezegd dat hij maar wat te drinken moet pakken. Ik breng opnieuw oogschaduw op, en mascara. Mijn ogen zijn een beetje rood van zo veel actie in zo weinig tijd. Ik spuit wat parfum op, trek het elastiekje uit mijn haren en knik. Zo is het goed. Denk ik. Weet ik veel. Ik heb behoefte aan een borrel, maar die kan ik wel uit mijn hoofd zetten.

Een half-uur later zitten we in het restaurant, tegenover elkaar aan een raamtafel. Daniël drinkt een biertje, ik water. Ik kauw op een broodje met tapenade dat hij voor me heeft gesmeerd. Hij praat, maar ik weet niet waarover. Ik volg het niet. Mijn hand voelt aan alsof die in brand staat. Ik kijk ernaar. Zijn hand ligt op die van mij en ik weet echt niet wat ik daarvan moet vinden. Maar ik laat hem liggen, omdat wegtrekken de slechtere optie is.