Hoofdstuk 10
Een paar minuten voordat Crazy Freddy Clinton met zijn onbezonnen ontsnappingspoging uit de staatsgevangenis begon, zaten hij en Charlie Marsh tussen de gammele houten rekken, waar de jammerlijk ontoereikende juridische collectie van de gevangenisbibliotheek stond opgeslagen, aan een bevelschrift te werken. De celgenoten waren beste maatjes, en een echt vreemd stel. Ze droegen dezelfde gevangeniskleren – spijkerbroeken en blauwe werkoverhemden – en waren allebei bijna één meter tachtig lang, maar daar hielden de overeenkomsten op.
Charlie had blond haar en geen tatoeages. Freddy had zijn hoofd kaalgeschoren en leek als hij naakt was op een kunstgalerij. Charlie zou over een paar weken voorwaardelijk vrij komen na een gevangenisstraf van drie jaar wegens fraude met creditcards. Crazy Freddy zat opeenvolgende straffen van twintig jaar uit wegens poging tot moord en een gewapende overval. Tegen de tijd dat hij vrijkwam, zou hij een looprek moeten gebruiken. Charlie had sinds het begin van zijn opsluiting een beetje getraind, maar de spierbundels die hij aan zijn slanke gestel had toegevoegd waren moeilijk te onderscheiden. Tijdens zijn vele gevangenisstraffen had Freddy, door een aan het krankzinnige grenzend trainingsprogramma te volgen, uitpuilende en duidelijk te onderscheiden rug-, buik-, borst- en bovenarmspieren ontwikkeld. Maar Crazy Freddy wás krankzinnig, zodat dat hem niet veel moeite had gekost.
Freddy leefde voor het geweld, maar Charlie was om praktische redenen pacifist; hij was een lafaard, en had bijna elk gevecht waar hij bij betrokken was geweest verloren. Als het niet aan Freddy had gelegen, zou Charlie op school een van de meest getreiterde jongens zijn geweest en in de gevangenis als iemands homohoer hebben moeten dienen. Maar Freddy was als buurjongen van Charlie opgegroeid en ze waren al sinds de lagere school dikke vrienden. Als Claytons dronken vader weer eens uitzinnig tekeerging, verstopte Charlie Freddy in zijn huis en hij had vanaf het begin Freddy, die niet al te pienter was, met zijn huiswerk geholpen. Als wederdienst sloeg Freddy iedereen die het op zijn vriend had gemunt in elkaar. Vreemd genoeg stelde Freddy – die volkomen paranoïde was – alle vertrouwen in Charlie. Toen hij erachter kwam dat Charlie naar de gevangenis was gestuurd, zorgde hij ervoor dat de gevangenen wisten dat ze zijn maat met rust moesten laten en hij had geregeld dat ze een cel konden delen.
Net als de meeste sociopaten was Freddy ervan overtuigd dat hij uiterst intelligent was en kwam hij voortdurend met ‘geniale’ ideeën op de proppen om zijn vonnissen nietig te laten verklaren. Het was het soort ideeën dat bij nauwkeurig onderzoek nooit overeind bleef, maar Freddy’s ideeën werden maar zelden onderzocht, omdat niemand de moed had hem tegen te spreken. Dat was trouwens zinloos, omdat Freddy iedereen die kritiek op hem had tot moes sloeg als hij gefrustreerd raakte over zijn onvermogen om de logica van zijn opponent in te zien. Charlie liet nooit rechtstreeks merken dat hij de ideeën van zijn vriend dom vond. Freddy had hem gedurende al de jaren dat ze bevriend waren nooit uit woede aangeraakt, maar in de buurt van Freddy was het altijd beter om op safe te spelen.
‘Ik kan niets vinden,’ zei Charlie. Hij had zaken zitten doornemen waarin het hof een vonnis wegens onbekwaamheid van een advocaat nietig had verklaard.
‘Beter kijken. Er moet toch ergens iets over in die boeken staan.’
‘Ik weet het niet, Freddy,’ zei Charlie voorzichtig. ‘Ik kan me niet voorstellen dat de Hoge Raad je vonnis nietig verklaart omdat je advocaat steeds moest plassen.’
‘Luister eens, moet jij wel eens erg nodig?’
‘Natuurlijk.’
‘Kun je goed nadenken als je hoognodig moet?’
‘Nee, het leidt af.’
‘Dat is nou precies wat ik bedoel. Die klootzak moest bij elke schorsing gaan zeiken, en die zittingen duurden erg lang. Hoe kan hij zich verdomme op mijn zaak concentreren als hij steeds moet gaan plassen? Toen die kloteverklikker Jermaine tegen me getuigde, zat mijn advocaat zo vreselijk op zijn stoel te wiebelen dat ik dacht dat hij er verdomme af zou vallen. Ik wed dat hij geen woord heeft gehoord van de leugens die die klootzak zat te verkondigen. Als dat godverdomme geen onbekwaamheid is, weet ik het niet meer.’
‘Eh… ja, het is net zoiets als in slaap vallen. Er zijn wel zaken bekend waarin het hof stelde dat een verdachte geen behoorlijke verdediging had gekregen omdat zijn advocaat tijdens het proces in slaap was gevallen.’
‘Goed geredeneerd. Zie je wel dat je het kunt?’
‘Een verweer wegens incontinentie zou zeker opzienbarend zijn.’
‘Wegens wát?’
‘Incontinentie. Dat betekent dat iemand zijn plas niet kan ophouden en zich benat. Het zou ertoe kunnen leiden dat de Hoge Raad zegt dat alle advocaten een luier moeten dragen.’
Freddy glimlachte. ‘Dat vind ik nou leuk.’
Precies op dat moment kwam de gevangenisdirecteur, Jeffrey Pulliams, de bibliotheek binnen. Hij was in gezelschap van een cipier, Larry Merritt, en drie bibliothecarissen van de regionale bibliotheekcentrale, Mabel Brooks, Ariel Pierce en Jackie Schwartz. Directeur Pulliams was een enigszins gezette, kalende optimist die geloofde in rehabilitatie. Gedurende zijn directeurschap had hij ernaar gestreefd om een band te leggen tussen de gevangenis en de gemeenschap, om zo de overgang van ex-gevangenen van opsluiting naar een productief bestaan in de maatschappij te bevorderen. Deze rondleiding was een onderdeel van het welzijnsprogramma van de directeur. Hij hoopte dat de bibliotheekcentrale niet alleen boeken ter beschikking zou stellen, maar ook zou helpen bij het alfabetiseringsproject en de cursussen creatief schrijven die hij in het lesprogramma van de gevangenis had opgenomen.
Freddy Clayton was geen onbekende van de directeur. Elke keer dat de gevangene uit de isoleercel werd vrijgelaten hadden ze een goed gesprek gevoerd. De directeur geloofde in het goede in de mens, en hij liet de mensen die hem waren toevertrouwd nooit in de steek. Het deed hem genoegen Freddy Clayton in de bibliotheek aan te treffen. Uiteraard was Crazy Freddy niet geïnteresseerd in lesprogramma’s of het verruimen van zijn geest. Zijn voornaamste interesse was hoe hij uit de gevangenis kon komen, ongeacht op welke manier. Hij geloofde dat de onverwachte verschijning van deze drie vrouwelijke bibliothecarissen hem een snellere manier bood om zijn doel te bereiken dan het indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank.
‘Dames,’ zei directeur Pulliams, ‘mag ik u voorstellen aan Frederick Clayton en…?’
‘Charles Marsh, meneer,’ zei Charlie toen het duidelijk was dat de directeur geen idee had wie hij voor zich had.
‘Natuurlijk, meneer Marsh. Deze dames zijn bibliothecarissen en ik geef ze een rondleiding door ons gebouw. Zou u uit willen leggen hoe belangrijk deze bibliotheek voor u is?’
Charlie ging staan, maar Freddy bleef zitten.
‘Een goed voorziene bibliotheek is voor een gevangenis van groot belang,’ zei Charlie. ‘Zoals u zich kunt voorstellen, dames, hebben gevangenen een heleboel vrije tijd, en ledigheid is des duivels oorkussen. Deze bibliotheek stelt ons in staat onze vrije tijd nuttig te besteden.’
De directeur was zo ingenomen met Charlies geouwehoer dat hij niet merkte dat Freddy vooroverboog en een mes uit zijn sok trok.
‘Ik had het zelf niet beter kunnen zeggen, meneer Marsh,’ zei de directeur met een brede glimlach, die meteen verdween toen Freddy Jackie Schwartz bij het groepje vandaan sleurde en het vlijmscherpe lemmet van zijn in de gevangenis gemaakte mes tegen haar halsslagader drukte.
‘Wat doe je nu?’ gilde Charlie.
‘Maken dat ik hier godverdomme wegkom,’ zei Freddy tegen zijn vriend. Vervolgens richtte hij zijn aandacht op de directeur.
‘Als je niet precies doet wat ik zeg, snijd ik dit kreng aan stukken. Heb je dat begrepen, klootzak?’
‘Meneer Clayton…’ begon de directeur.
‘Hou je bek. Ik bepaal wat hier gebeurt. Als iemand een woord zegt, gaat ze eraan. En nu als de sodemieter naar de opslagruimte.’
Freddy knikte in de richting van de verste muur, waar een deur toegang bood tot een opslagruimte waar schoonmaakmiddelen, extra boeken en allerlei andere spullen werden bewaard.
De bewaker ging met zijn hand in de richting van zijn knuppel.
‘Dat zag ik,’ zei Freddy en duwde het lemmet een paar centimeter naar rechts. Langs de keel van de gijzelaar liep een dun straaltje bloed. Mabel Brooks hapte naar lucht.
‘Hou je bek, kreng, en jij daar, laat die knuppel vallen en loop door. Als je weer een vreemde beweging maakt, gaat ze eraan. Ik begin gewoon te steken totdat iemand me neerschiet.’
De directeur had Claytons dossier meerdere malen gelezen en wist dat hij in staat was om meedogenloos te doden.
‘Doe wat hij zegt,’ beval Pulliams met bevende stem. Hij begon in de richting van de opslagruimte te lopen.
De andere gevangenen die gebruikmaakten van de bibliotheek hadden het rumoer gehoord en kwamen dichterbij toen Freddy zijn gijzelaars langs de rekken leidde.
‘Oprotten!’ beval Freddy. ‘Jullie hebben hier niets te zoeken.’
De mannen hoefden zich niet te bedenken. Charlie wilde hen achterna lopen, maar Freddy hield hem tegen.
‘Jij niet, Charlie. Ik heb je hier nodig, maat.’
Het hart zonk Charlie in de schoenen. Hij zou over een paar weken voorwaardelijk vrijkomen. Nu maakte Freddy hem medeplichtig aan misdrijven die hem voor de rest van zijn leven achter de tralies zouden kunnen doen belanden.
Zodra de gijzelaars in de opslagruimte waren, keek Freddy om zich heen. Hij liet zijn blik rusten op een grote klos touw.
‘Bind ze vast, Charlie.’
‘Misschien moeten we…’
‘Nee, we moeten ze vastbinden, dan kunnen ze geen moeilijkheden maken.’
Freddy gebruikte het mes om een aantal stukken touw af te snijden. Terwijl Charlie de gijzelaars vastbond, keek Freddy de opslagruimte rond. Toen iedereen behalve Jackie Schwartz stevig was vastgebonden en op de vloer zat, gaf Freddy de bevende vrouw over aan Charlie en bekeek een aantal blikken verf die in een hoek van de ruimte stonden opgeslagen. Naast de verfblikken stond een aantal blikken verfverdunner. De etiketten op de blikken waarschuwden dat het product gevaarlijk en ontvlambaar was.
Freddy fouilleerde de directeur en de cipier, maar hij vond niet wat hij zocht. Vervolgens verzamelde hij de handtassen van de vrouwen en doorzocht ze. Hij glimlachte toen hij in de tas van Mabel Brooks een pakje sigaretten vond en grijnsde breed toen hij haar aansteker ontdekte.
‘Precies wat ik nodig heb,’ zei Freddy. Hij ging naar de voorraad verfspullen en liep met een van de blikken thinner naar de plek bij de muur waar Charlie de gijzelaars had opgesteld.
‘Dit is mijn garantie,’ zei Freddy tegen Charlie. Vervolgens wendde hij zich tot de gijzelaars. ‘Jullie gaan allemaal in bad. Als ik zie dat er iemand probeert te ontsnappen…’
Freddy knipte de aansteker aan. Mabel Brooks staarde naar het vlammetje en begon te huilen. Jackie Schwartz was lijkbleek van de schrik.
Freddy trok het blik open en goot de thinner over de vrouw heen. Daarna ging hij verder met de volgende gijzelaar. Toen hij klaar was, trok Charlie hem naar zich toe en fluisterde, zodat de gijzelaars niet zouden kunnen horen wat hij zei.
‘Freddy, dit is niet goed. Misschien moet je nu ophouden. Er is nog niemand ernstig gewond. Als je iedereen nu laat gaan kunnen we de directeur misschien zover krijgen dat hij het verder laat rusten.’
‘Directeurtje gaat niet vergeven en vergeten, of wel?’ vroeg Freddy aan Pulliams. De directeur reageerde niet.
‘Dat dacht ik al. Nee, Charlie, we zitten hier tot het bittere einde aan vast. Het wordt vrijheid of de dood.’
‘Ik kom binnenkort vrij, Freddy. Ze laten me voorwaardelijk gaan. Kun je me laten gaan?’
‘Dat kan niet, maat. Je weet toch dat ik me moeilijk uit kan drukken.’
‘Dat gaat je prima af. Je bent een pientere kerel.’
‘Niet zo pienter als jij, Charlie. Ik ken de juiste woorden niet. Ik heb je nodig om namens mij het woord te voeren.’
Charlie keek naar de vrouwen. Ze waren doodsbang. De cipier probeerde uit alle macht kalm te blijven, maar directeur Pulliams zat vreselijk te zweten. Charlie had medelijden met hen. Hij had ook medelijden met zichzelf en was woedend op Freddy omdat die hem bij deze janboel had betrokken.
Charlies verhouding met Freddy was ingewikkeld. Ze waren goede vrienden, maar Charlie keurde bijna alles wat Freddy deed af. Als ze in hun jeugd niet zo’n sterke band hadden opgebouwd, zou Charlie mijlenver bij Clayton uit de buurt zijn gebleven. Maar hij kon niet ontkennen dat hij meerdere keren zwaargewond zou zijn geraakt als Freddy hem niet had beschermd, en daardoor stond hij bij Freddy in het krijt. Als Freddy hem zou laten gaan om te onderhandelen zou hij kunnen vluchten, maar dat zou waarschijnlijk betekenen dat de gijzelaars zouden sterven of dat er een arrestatieteam al schietend naar binnen zou stormen en Freddy zou doden, en dat wilde hij niet op zijn geweten hebben.
‘Oké, maatje. Ik ga je helpen, maar je moet me beloven dat je niemand pijn doet.’
‘Dat bepaal ik zelf. Als ze niet doen wat ik zeg…’
‘Dat is zo, maar het zal me een heleboel moeite kosten om je eisen over te brengen als ik de onderhandelaars er niet van kan overtuigen dat alle gijzelaars ongedeerd zijn.’
‘Ik begrijp wat je bedoelt.’
‘Mooi. Wat heb je voor plan?’
Dat was een moeilijke vraag voor Freddy, omdat hij uit een opwelling had gehandeld zonder een strategie voor ogen te hebben.
‘We zeggen tegen die klootzakken dat ze ons vrij moeten laten, anders vermoorden we déze klootzakken.’
‘Dat is iets om mee te beginnen, maar waar wil je heen als je eenmaal vrij bent?’
Dat was een nog veel moeilijkere vraag. Behalve de gevangenis kende Freddy niet veel plaatsen. Toen herinnerde hij zich een televisieprogramma waarin een gijzelingsactie voorkwam.
‘Een tropisch eiland! Ik wil naar een tropisch eiland. En ik wil een vliegtuig en een miljoen… nee, maak er maar twee miljoen dollar van.’
Charlie knikte een paar keer. ‘Dat lijkt haalbaar,’ loog hij.
Een aarzelende klop op de deur van de opslagruimte deed iedereen opschrikken.
‘Maak dat je wegkomt, klootzak, anders snijd ik die wijven hier aan stukken,’ gilde Freddy.
‘Ik ben het, Jack Collins,’ antwoordde de man die belast was met het beheer van de gevangenisbibliotheek met bevende stem. Collins was zeventig jaar en zat een levenslange gevangenisstraf uit. Tot zijn tweeenvijftigste was hij eigenaar van een boekhandel geweest en had toen zijn nieuwe, twintigjarige vrouw en haar minnaar vermoord. ‘Ze zeiden dat ik met jou moest praten, Freddy.’
‘Wat willen ze?’ vroeg Freddy.
‘Dat je iedereen laat gaan. Ze zullen je niets doen als iedereen ongedeerd blijft.’
‘Je kunt tegen ze zeggen dat ik niemand laat gaan totdat mijn eisen zijn ingewilligd. Als ze niet op mijn eisen ingaan, vallen er doden. Ik heb ze allemaal met verfverdunner begoten. Als ik niet krijg wat ik wil, maken we er hier een ouderwetse barbecue van.’
‘Wat… wat wil je dan?’
‘Mijn helper, Charlie, weet wat mijn eisen zijn. Wie is er bij je?’
‘Niemand. Ik ben hier alleen.’
‘Ik hoop dat je de waarheid spreekt, anders eten we vanavond krokant gebakken bibliothecaris.’
‘Maak geen gewonden, Freddy. Beloof je dat? Ik ben de enige in de bibliotheek.’
‘Ik stuur Charlie naar buiten. Hij zal ze vertellen wat we willen. En ze kunnen maar beter zorgen dat ik het krijg.’
‘Is Freddy krankzinnig?’ vroeg Collins toen hij en Charlie ver genoeg van de opslagruimte verwijderd waren, zodat Freddy hen niet door de deur zou kunnen horen.
‘Heb je het over zijn geestesgesteldheid of over zijn plan?’ antwoordde Charlie verbitterd.
‘Het was een retorische vraag,’ zei Collins, die wist dat Freddy gestoord was en dat Charlie wist wat ‘retorisch’ betekende.
‘Ik weet niet waarom Freddy dit soort klotestreken uithaalt,’ jammerde Charlie. ‘Maar dat weet hij meestal zelf ook niet.’
‘Je kunt er beter iets aan doen. McDermott heeft de leiding. Hij heeft de hele gevangenis af laten sluiten en er is een arrestatieteam onderweg.’
Michael McDermott, de adjunct-directeur, was een diepgelovig iemand. Hij was begonnen als cipier en had zich opgewerkt tot zijn huidige positie als tweede man. McDermott had een diepe minachting voor directeur Pulliams en haatte de gevangenen. Hij geloofde niet in rehabilitatie en zag opsluiting als straf voor iemands zonden. De adjunct-directeur verlangde terug naar de goede oude tijd, toen lijfstraffen, dwangarbeid en zweetkamertjes nog gewoon waren.
McDermott stond achter de deur van de bibliotheek te wachten. Hij hield een geweer in zijn forse onderarmen en keek Charlie vanaf een hoogte van ruim één meter negentig woedend aan. Achter hem stond een aantal gewapende cipiers, maar geen van hen was zo lang als hij. McDermott had met zijn dikke nek en brede schouders iets van een stier. Zijn romp en benen leken op boomstammen.
‘Wie is dat?’ vroeg McDermott aan Collins.
‘Charlie Marsh, meneer,’ antwoordde de gevangenisbibliothecaris met bevende stem. ‘De celgenoot van Clayton.’
‘Oké, Marsh. Wat is hier aan de hand?’
‘Meneer McDermott, ik wil alleen maar zeggen dat ik hier niets mee te maken heb. Ik kom over een paar weken voorwaardelijk v…’
‘Heb ik je gevraagd om je levensverhaal?’ zei McDermott op een toon die nog het meest op het angstaanjagende gegrom van een rottweiler leek.
‘Nee, meneer. Ik wilde u alleen maar duidelijk maken dat het allemaal Freddy’s idee was. Hij heeft soms moeite met nadenken, begrijpt u, en dit is een van die momenten. We zaten aan een verzoekschrift te werken toen directeur Pulliams met die drie dames bij onze tafel bleef staan. Voor ik het wist had Freddy een mes en dreigde hij een van de vrouwen te zullen vermoorden als de directeur niet precies deed wat hij zei. De directeur, de vrouwen en een cipier zitten nu vastgebonden in de opslagruimte.’
‘Zullen we naar binnen gaan en hem uitschakelen?’ stelde een cipier met kortgeknipt haar voor. Hij was bijna even groot als McDermott.
‘Met alle respect, meneer, maar dat is misschien geen goed idee,’ zei Charlie. ‘Freddy heeft iedereen met verfverdunner begoten. Hij steekt ze in brand als u de opslagruimte bestormt. Maar luister even naar mij, want volgens mij is er een manier om dit op te lossen.’
‘Vertel op,’ beval McDermott.
‘Freddy en ik zijn samen opgegroeid. Wij zijn al sinds de lagere school bevriend. Ik weet precies hoe zijn hersens werken. Freddy heeft een korte aandachtsboog, echt heel kort. Hij maakt waanzinnige plannen en voert die uit zonder erbij na te denken, maar hij raakt gauw zijn belangstelling kwijt. Als u een beetje geduld hebt, kunt u iedereen ongedeerd uit de opslagruimte halen.’
‘Hoe denk je dat te doen?’
‘Freddy heeft eisen. Hij wil een vliegtuig om hem naar een tropisch eiland te brengen en twee miljoen dollar.’
McDermott liet een schorre lach horen. ‘Hoe komt hij erop? Heeft hij dat soms van de televisie?’
‘Waarschijnlijk wel, of anders uit een of andere film. Maar hij is helemaal gefixeerd op zijn eisen, en als Freddy eenmaal iets in zijn hoofd heeft gehaald is er geen mogelijkheid om hem daarvan af te brengen tot het hem gaat vervelen. We moeten hem dus in de waan brengen dat u probeert om het voor hem te regelen. Laat mij maar met hem praten. Ik zal proberen om zo veel mogelijk mensen naar buiten te krijgen als ik kan en ik zal proberen om het Freddy uit zijn hoofd te praten zodra ik merk dat hij zijn belangstelling verliest.
Ik wil niet dat er gewonden vallen. Freddy is mijn beste vriend. Hij heeft een erg moeilijke jeugd gehad, waardoor hij erg is getraumatiseerd. En hij is ook niet al te slim. Als het enigszins kan, wil ik zorgen dat hij, de directeur, de cipier en die dames in leven blijven.’
‘Wat heb jij daar voor belang bij?’ vroeg McDermott.
‘Geen enkel. Ik zit hier alleen maar vanwege een fraudekwestie met creditcards. Ik kom binnenkort voorwaardelijk vrij. Ik wil dat alles weer wordt zoals het was voordat Freddy die mensen te pakken nam.’
‘Goed. Zeg tegen Clayton dat ik alles in het werk stel om te zorgen dat hij dat vliegtuig en dat geld krijgt.’
‘De gijzelaars hebben straks eten en water nodig.’
‘Ik zal kijken wat ik kan doen,’ zei McDermott. ‘En het is goed dat jij ons helpt, Marsh. Ik vergeet nooit gevangenen die goed werk doen.’ Hij zweeg even. ‘En helemaal nooit degenen die dat niet doen.’
De adjunct-directeur wachtte tot Charlie de bibliotheek weer binnen was gegaan en wendde zich vervolgens tot de cipier met het kortgeknipte haar.
‘Probeer erachter te komen waar het arrestatieteam blijft en laat nog wat meer mensen aanrukken.’
‘Bent u niet van plan te wachten tot Marsh zijn kameraad heeft omgepraat?’
‘Ik geef hem wel wát tijd, maar niet veel,’ antwoordde McDermott, terwijl hij zijn dicht bij elkaar staande ogen op de deur van de bibliotheek richtte en in gedachten verschillende scenario’s de revue liet passeren, die allemaal eindigden met het doorzeefde lichaam van Freddy Clayton, dat aan de hielen uit de opslagruimte werd gesleept.
Een dolle gevangene die drie hulpeloze vrouwen en een cipier gijzelt, vormt het antwoord op de gebeden van elke non-stop nieuwszender. In de bibliotheek was echter geen televisie en ook geen radio, zodat Freddy geen idee had van het mediacircus dat zich rond de gevangenis had ontsponnen. Charlie was op de hoogte van de publiciteit omdat McDermott het verzoek had ingewilligd om een groep kranten- en televisieverslaggevers de gevangenis binnen te laten. Elke keer dat hij de bibliotheek uit stapte om zijn overleg met McDermott voort te zetten, begonnen de lampen op de televisiecamera’s fel te branden.
Gedurende de twee dagen daarop schuifelde Charlie op en neer tussen de opslagruimte en de gang naast de bibliotheek. Ondertussen daalde Freddy’s geduld bijna tot het nulpunt. Het bleek dat de adjunct-directeur en Crazy Freddy bijna dezelfde tolerantie voor nietsdoen hadden. Charlie was voortdurend bezig om zijn vriend ervan te weerhouden kelen door te snijden en McDermott ervan te overtuigen dat hij geen bevel moest geven om de opslagruimte te bestormen. Een deskundige op het gebied van brandstichting had McDermott verteld dat de ontvlambaarheid van de verfverdunner over een tijdje zou afnemen, wat de kans deed toenemen dat het arrestatieteam door op het juiste moment in te grijpen ernstige verwondingen zou kunnen voorkomen. Charlie kwam daarachter en boorde het idee van een bestorming de grond in door tegen McDermott te zeggen dat Freddy op momenten dat het hem begon te vervelen de gijzelaars steeds met meer thinner overgoot.
Op de derde dag bereikte de gijzelingsactie in de gevangenis haar hoogtepunt. De muffe lucht in de opslagruimte stonk naar zweet, angst en verfverdunner. De gijzelaars waren uitgeput, bang en depressief, en Freddy was aan het eind van zijn Latijn. Hij had sinds het overhaaste begin van de gijzelingsactie niet meer dan twintig minuten aan een stuk geslapen en hij was helemaal op van de zenuwen. Charlie keek toe terwijl Freddy voor de gijzelaars op en neer liep, met het mes in zijn ene hand en de aansteker in de andere. Elke keer dat er een ‘zoef-zoef-zoef’-geluid klonk, ten teken dat er een helikopter overvloog, nam de paniek toe. Dat werd alleen nog maar erger als er een stilte viel, wat hij interpreteerde als de stilte voor de storm terwijl het arrestatieteam zich gereedmaakte voor de aanval.
‘Dit is het dan, dit is het dan,’ mompelde Freddy nauwelijks hoorbaar. Hij had bloeddoorlopen ogen en hij hield zijn kaken zo stevig op elkaar geklemd dat de huid op zijn wangen helemaal strak stond.
‘Kalm blijven, Freddy,’ zei Charlie, die ondanks zijn uitputting overtuigend probeerde te klinken.
‘Die klootzakken willen tijd rekken. Het arrestatieteam kan elk moment hier zijn. Ik kan ze ruiken.’
‘Dat denk ik niet. Ik weet zeker dat ze bezig zijn het geld bij elkaar te brengen.’
Freddy hield zijn pas in en staarde Charlie aan.
‘Onzin.’
Meestal stond Freddy te razen en te tieren, maar nu klonk hij kalm en sprak op gedempte toon. Zijn zelfbeheersing joeg Charlie de stuipen op het lijf.
‘Ze sturen helemaal geen vliegtuig. Ze houden je aan het lijntje. Het wordt tijd dat die klootzakken erachter komen dat het mij menens is, anders hebben ze helemaal geen ontzag meer voor me. En dan sturen ze het arrestatieteam op me af. Daar kun je van op aan.’
‘Als jij een lijk naar buiten laat brengen komt er gegarandeerd een bestorming. Dan laat je ze geen keus.’
Freddy liet zijn schouders zakken en Charlie wist dat zijn vriend alle hoop op een tropisch palmenstrand had laten varen.
‘Het kan me geen donder meer schelen. Als het arrestatieteam komt, ga ik eraan. Als ik naar buiten kom, ga ik eraan. Denk je niet dat mij op een gegeven moment iets overkomt als ik vandaag overleef? Mijn enige kans is om met een lijk op de proppen te komen.’
Freddy wendde zich van zijn vriend af en keek aandachtig naar de gijzelaars. De meesten waren te moe en te uitgehongerd om emoties te tonen. Larry Merritt was de enige die de moed had om Freddy recht in de ogen te kijken. Freddy wees naar de cipier.
‘Ik snij zijn keel door en jij sleept hem naar buiten. Zeg tegen McDermott dat er elk uur dat ik op het vliegtuig en het geld moet wachten een gijzelaar aan gaat.’
‘Nee, Freddy. Niet doen!’
‘Ik moet wel, makker. Ik kan niet anders.’
‘Als je hem vermoordt, betekent dat ook mijn dood. Dan komen ze schietend naar binnen en gaan we er allebei aan.’
‘Je kunt daarachter wegkruipen,’ zei Freddy, naar een kapot bureau met drie poten wijzend, dat zo scheef stond dat het met één kant de vloer raakte. ‘En dan geef jij je over. Jij bent slim. Je kunt je eruit lullen. Ik moet dingen dóén.’
Freddy liep op de cipier af. ‘Einde verhaal, klootzak.’
Freddy ging met het mes omlaag en Charlie wierp zich tussen de cipier en Freddy’s mes.
‘Godverdomme!’ riep Freddy terwijl het mes zich in Charlies schouderblad boorde. Charlie lag languit boven op de geschrokken cipier. Freddy trok het mes uit Charlies rug en Charlie rolde op zijn zij, zodat hij zijn celgenoot kon zien.
‘Verdomme,’ kreunde hij. ‘Je hebt me gestoken, Freddy.’
‘Waar was je godverdomme mee bezig?’ vroeg zijn vriend ontzet.
‘Met je leven redden.’
Charlie hees zich half overeind en verzamelde moed. Hij zorgde ervoor dat hij tussen Freddy en Merritt in bleef zitten. Wat hij wilde zeggen, was moeilijk in woorden uit te drukken.
‘Ik hou van je, Freddy.’
‘Wát?’
‘Niet op die manier. Ik ben geen flikker. Ik hou van je als een broer. Verdomme, we zíjn ook broers. We hebben wel niet dezelfde vader of moeder, maar we hebben een sterkere band dan echte broers. Hoor je wat ik zeg?’
Freddy keek hem stomverbaasd aan. De enigen die ooit tegen hem gezegd hadden dat ze van hem hielden, waren hoeren in de passie van het liefdesspel geweest, en hij wist dat die alleen maar op zijn drugs of zijn geld uit waren.
Charlie ging met zijn hand naar zijn rug en voelde dat er bloed uit de steekwond liep. Zijn gezicht vertrok van de pijn.
‘Gaat het?’ vroeg Freddy met oprechte bezorgdheid.
‘Nee, joh, het gaat niet. Je hebt me godverdomme gestoken. Maar je zou me mogen vermoorden als je daarmee zelf je leven kunt redden. Daarom kon ik je de cipier niet laten doden. Als hij dood was gegaan zou dat jou ook het leven hebben gekost.’
‘Wil jij… je leven voor me geven?’ zei Freddy, die amper kon begrijpen dat Charlie bereid was voor hem te sterven.
‘Om je te redden, ja. Hoeveel keer heb je mij verdomme niet gered? Ik weet niet hoe vaak. Het wordt tijd dat ik iets terugdoe.’
‘Je bent me helemaal niets schuldig. Jij bent mijn vriend, Charlie, mijn enige vriend.’
Er kwamen tranen in Freddy’s ogen. Hij had niet meer gehuild sinds hij een ijzeren schild rond zijn gevoelens had opgetrokken om zich tegen zijn vaders vreselijke mishandelingen te beschermen.
‘Nee, Freddy, je hebt vrienden zat,’ loog Charlie, in verlegenheid gebracht omdat Freddy onverwacht en voor het eerst zijn emoties had getoond.
‘Dat lieg je, makker, maar ik ben niet gek. Ik weet dat je alleen maar wilt dat ik me goed voel, maar dat doe ik niet. Ik weet dat er een heleboel mensen bang voor me zijn, maar jij bent de enige die om me geeft. Jij hebt me beschermd tegen mijn ouweheer toen die… dat allemaal deed.’
Charlie voelde een pijnscheut. Hij kreunde. Freddy knielde naast hem en bekeek zijn schouder. Het blauwe gevangenisoverhemd werd aan de achterkant rood. Freddy hielp Charlie het uit te trekken en maakte vervolgens een kompres door het overhemd op te vouwen en het met zijn eigen overhemd over de wond te binden. Terwijl hij Charlie overeind hielp, zag Freddy dat er een lege literfles cola tegen de muur was gerold. Een golf van hevige emoties maakte zich van hem meester. Op dat moment besefte hij wat hem te doen stond. Hij sloeg zijn armen om zijn vriend en omhelsde hem.
‘Het spijt me dat ik je hierbij heb betrokken’ zei Freddy toen hij zijn vriend had losgelaten. ‘Ik dacht niet na. Het had je dood kunnen zijn, maar ik dacht alleen maar aan mezelf.’
‘Hé, joh…’
‘Zeg niets, Charlie. Laat me praten. Jij denkt altijd aan mij, maar ik ben een egoïstische klootzak. Het is tijd om iets terug te doen. Ik laat iedereen gaan. Jij gaat met ze naar buiten. Zeg tegen McDermott dat ik me over wil geven en de gevolgen onder ogen wil zien. Ik heb het verkloot, en daar wil ik voor boeten.’
‘Geweldig, Freddy. Dat is het beste wat je doen kunt.’
‘Ja, maatje, dat denk ik ook. Snij ze los en maak dat je wegkomt.’
Charlies verwonding bezorgde hem een licht gevoel in zijn hoofd, maar hij wist dat hij snel moest handelen voordat Freddy zich bedacht. Charlie gebruikte het mes om bij iedereen de boeien los te snijden. Toen hij dat gedaan had, gaf hij het mes terug aan Freddy en leidde de gijzelaars de opslagruimte uit.
‘Charlie Marsh hier, meneer McDermott,’ riep hij door de deur van de bibliotheek. ‘Ik heb de gijzelaars bij me. Ze zijn vrijgelaten. Er is niemand gewond. Niet schieten, we komen naar buiten.’
De deur ging open en de gijzelaars renden de gang in. Een enkeling snikte, maar de meesten waren te uitgeput om hun emoties te uiten.
‘Meneer McDermott, Freddy wil zich overgeven. Als u nu naar binnen gaat, geeft hij zich over,’ kon Charlie nog net uitbrengen. Hij was duizelig door het bloedverlies en door de pijn kon hij amper nadenken. Plotseling verloor Charlie zijn evenwicht en zakte op de vloer naast directeur Pulliams in elkaar.
‘Haal een verpleger,’ zei de directeur tegen McDermott. ‘Die man is neergestoken toen hij Larry’s leven wilde redden. Hij is een held.’
De kapitein van het arrestatieteam liet eerst een verpleger voor Charlie komen en liep toen samen met McDermott en een paar andere leden van het arrestatieteam de bibliotheek in. De voorman leidde hen langs de rekken tot het punt waar ze de deur van de opslagruimte konden zien. De kapitein gaf met handgebaren aan waar zijn mannen zich moesten opstellen om gericht te kunnen schieten.
‘Meneer Clayton, ik ben adjunct-directeur McDermott. We zijn dankbaar dat u de gijzelaars ongedeerd hebt laten gaan. Kom nu naar buiten, dan nemen we u in hechtenis. Ik verzeker u…’
Op dat moment werd de deur van de opslagruimte opengesmeten en verscheen Crazy Freddy Clayton. Zijn bovenlichaam was ontbloot en zijn gespierde lichaam glom van het zweet. In zijn ene hand hield hij het mes en in zijn andere de colafles. De fles was gevuld met verfverdunner. Uit de hals van de fles stak een stuk doek, dat doorliep tot in de vloeistof. Heldere vlammen verteerden het bovenste gedeelte ervan.
‘Dood of vrijheid!’ schreeuwde Freddy. Op hetzelfde moment werd hij door drie schoten die gelijktijdig door de leden van het arrestatieteam werden afgevuurd in de borst getroffen.
Freddy wankelde een stap vooruit. De molotovcocktail ontplofte en hulde hem in een vlammenzee.