I
‘En wie droeg de formele verantwoordelijkheid voor die beslissing?’
‘Eh… ja, het was natuurlijk een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de leiding. We hebben er uitgebreid over gesproken voor we naar de medewerkers toe nieuwe richtlijnen hebben geformuleerd. Alle neuzen moesten tenslotte eindelijk eens dezelfde richting uit.’ Verlinden keek Martin aan met een glimlachje dat niet helemaal leek te willen lukken.
Martin liet een stilte vallen. Hij staarde naar buiten, naar het kantoor aan de overkant van de straat. Kantoorscènes. Je zou er een camera op kunnen zetten en er een onthullende documentaire van kunnen maken. Daar bijvoorbeeld, die jonge man, een jaar of twintig waarschijnlijk, die op de hoek van het bureau van die jonge vrouw ging zitten. Zelfs van deze afstand herkende Martin de wervende houding. Zij leek aanvankelijk door te werken, met haar vingers ratelend over het toetsenbord van de computer. De man zei iets en ze boog zich naar hem toe, haar handen nu stil boven de toetsen. Er kwam een andere man langs met een map onder zijn arm – op elk kantoor kon je volgens Martins ervaring gelegitimeerd urenlang niets doen zolang je met een map onder een van je armen liep – die een opmerking maakte waar ze alledrie om moesten lachen.
‘Is het onderhoud nu afgelopen?’ vroeg Verlinden, nog steeds enigszins serviel, maar tegelijk met de dwingende klank van de man die gewend is zelf te bepalen wanneer een zakelijk gesprek kan worden beëindigd.’U weet nu voorlopig genoeg, neem ik aan.’
‘Of ik genoeg weet, zou ik het liefste zelf bepalen.’
‘Natuurlijk.’
‘Ik heb nog geen echt helder inzicht in de wijze waarop besluiten werden genomen, hoe die werden gecommuniceerd naar de medewerkers, en wat de rol van andere leidinggevenden was. U bent de directeur van de dienst, dus de uiteindelijke beslissing kwam toch van u?’
‘Dat is misschien een beetje kort door de bocht geformuleerd. Er waren toch ook…’
‘Was het zo of was het niet zo? Iedereen is gebaat bij duidelijkheid, uzelf ook, neem ik aan.’
‘Uiteraard.’
‘Het klopt toch dat allerlei opdrachten, ook als ze later onuitvoerbaar, onduidelijk of tegenstrijdig bleken, in principe door u zijn verstrekt, en dat u…’
‘Maar dat liep natuurlijk via de afdelingshoofden. Die vormden samen met mij het managementteam van de dienst,’ onderbrak Verlinden. ‘Dat bedoelde ik met die gezamenlijke verantwoordelijkheid en dat overleg.’
Martin had vorige week al gesproken met de drie hoofden. De lijnen tussen hen en de directie waren ernstig verstoord. Berichten gingen alleen van boven naar beneden en nauwelijks in de omgekeerde richting. Er was in feite geen sprake van een operationeel managementteam met als gevolg dat de afdelingen min of meer autonoom functioneerden en dat zette zich door in de hele dienst. De units binnen de afdelingen stonden ook weer apart. Van adequate aansturing was nauwelijks sprake. Verlinden had vrijwel geen contact met de unitmanagers, behalve dan met Knegthuis, de chef van de unit Sportvelden. Ze schenen samen in het bestuur van een voetbalvereniging te zitten. ‘Verlinden is selectief doof,’ had iemand opgemerkt. ‘Ik heb hem uitgebreid verteld over het ontbreken van controle op de subsidievoorwaarden, maar hij reageerde nooit.’
Martin schraapte zijn keel. ‘U bent directeur van de dienst en de hoofden van de afdelingen ressorteren onder u. Dat lijkt me duidelijk.’
Verlinden knikte nauwelijks merkbaar.
‘En ik heb hier uw arbeidsovereenkomst met de job description en alle gespecificeerde taken.’ Martin rommelde tussen de papieren die voor hem op tafel lagen.’ U heeft toch ook een kopie?’
Verlinden humde iets.
‘Hier staat duidelijk dat u de besluiten neemt ná overleg in het managementteam en dus niet ín overleg. Dat impliceert toch dat u de volledige eindverantwoordelijkheid draagt?’
Verlinden roerde in zijn lege koffiekopje. ‘Heeft u er bezwaar tegen als ik rook?’
Martin schudde zijn hoofd. Hij hoefde het voor Verlinden niet moeilijker te maken dan het toch al was. Daarom zaten ze ook op diens kamer. Martin had even overwogen om Verlinden te ontbieden op de kamer die hem ter beschikking was gesteld voor de duur van het onderzoek, maar het leek tactisch handiger om hem het ogenschijnlijke voordeel van een thuiswedstrijd te gunnen.
Verlinden stak een sigaret op. Daar hadden een paar medewerkers uit de lagere regionen ook over geklaagd: het onduidelijke anti-rookbeleid. Aan de ene kant was er de regel dat er op de werkkamers niet mocht worden gerookt, maar aan de andere kant kon elk hoofd of elke unitmanager individueel beslissen dat het wel was toegestaan. Verder was duidelijk dat wie de grootste mond had of wie om een of andere reden op de sympathie van Verlinden mocht rekenen, ook hierin zijn of haar zin kon krijgen. Een secretaresse had tegenover Martin al enigszins besmuikt het woord ‘maffia’ laten vallen. ‘Als je bij die club hoort, dan mag alles, dan is je kostje gekocht.’
Verlinden inhaleerde gretig de rook, terwijl hij nadenkend naar het plafond keek.
Martin belde naar Verlindens secretaresse en vroeg om een nieuwe kan met koffie. Aan Verlindens ogen was te zien dat hij het sein begreep: ze waren nog niet klaar. Binnen een paar minuten werd de koffie gebracht.
In het kantoor aan de overkant zat de jonge man nog steeds op de hoek van het bureau van de vrouw achter de computer. Het leek erop of hij iets dichter naar haar toe was geschoven. Ze praatten nog steeds, lacherig, flirterig. Een kantoorliefde? Een kort moment zag Martin Carina achter de computer zitten en hemzelf op de hoek van het bureau.
Verlinden deed een flinke scheut melk en drie klontjes suiker in zijn koffie. Het was zonneklaar dat de richting die het gesprek opging hem niet aanstond, maar Martin had allang begrepen dat hij het hard moest spelen, anders zou het bederf verder voortwoekeren. De hele dienst functioneerde slecht. De klachten waren verschillende keren in de or besproken, maar dat leidde niet tot enige verbetering. Het ziekteverzuim lag boven de 15 procent en bekwame krachten solliciteerden intern in het gemeentelijk apparaat naar vacatures bij andere diensten. Medewerkers die goed met een computer overweg konden, verdwenen naar het bedrijfsleven, vaak nadat ze eerst een paar dure, door de gemeente betaalde icT-cursussen hadden gevolgd. De werkbeleving was beneden alle peil, dat hadden de interviews die Jacques en Dymfie hadden gehouden, ook uitgewezen. In de wandelgangen werd gepraat of liever gefluisterd over fraude, malversaties en zwendel. Drie units hadden hun budget substantieel overschreden, en er waren meningsverschillen over wie extra uitgaven had gefiatteerd. Er werd onderling met een beschuldigende vinger naar elkaar gewezen, maar schriftelijk was er niets vastgelegd.
Bij het begin van deze klus vermoedde Martin dat het een wespennest was, maar de omvang van de ellende was toen bij lange na niet duidelijk. Volgens de interne rapportage had Verlinden tegenover de wethouder en de gemeentesecretaris steeds volgehouden dat het tijdelijke problemen waren, een gevolg van de interne herstructurering van drie jaar geleden toen de dienst was gereorganiseerd met afdelingen en daaronder units. Waarschijnlijk was er toen al een verkeerde keuze gemaakt met een sterk verticale in plaats van een meer platte structuur. Bovendien was de implementatie kort en schamel geweest, zonder een behoorlijke trainings- en begeleidingscomponent in het invoertraject, wat natuurlijk op den duur tot grote problemen zou leiden. De logistieke en financiële voortgangsbewaking was zo goed als afwezig.
Verlinden was zelf in een gemeentelijke carrière van ruim dertig jaar langzaam maar zeker van eenvoudig ambtenaartje gegroeid naar directeur. Qua opleiding had hij niet meer te bieden dan driejarige hbs en een handvol cursussen. Door keihard te werken, lid te worden van de juiste politieke partij en waarschijnlijk de goede vrienden te kiezen, had hij zich langzaam maar zeker omhoog geknokt in de ambtelijke hiërarchie. Van verschillende medewerkers had Martin al gehoord dat Verlinden nogal eens kankerde op ‘al die doctorandussen die denken dat ze het beter weten omdat ze een paar jaar uit hun neus hebben lopen eten op de universiteit’.
De verantwoordelijke wethouder was zelf nieuw, een groentje eigenlijk nog, die meestal voor zoete koek slikte wat zijn ambtenaren hem voorhielden. Hij wist niet beter. Maar er was nu zo veel ellende naar buiten gekomen, ook door de publicaties in een plaatselijke krant, dat ingrijpen noodzakelijk leek.’ Alle problemen liggen op straat,’ had de wethouder gezegd, ‘dus er moet iets gebeuren.’ Dat het slecht liep, daar waren ze aan gewend, maar die openbaarheid, dat was pas echt erg. Zoals gewoonlijk was er nu dus een extern bureau ingeschakeld om het vuile werk te doen. De wethouder moest tenslotte nog langer mee. Hij had Martin wel verzekerd dat hij volledig gedekt zou worden door de politiek.
Mogelijk was Verlinden zelf naïef en veronderstelde hij dat de problemen van tijdelijke aard waren en niet dat vrijwel de hele dienst was verziekt, zoals langzamerhand steeds duidelijker bleek. In ieder geval had hij ruimhartig zijn medewerking toegezegd, wat natuurlijk ook een voorwaarde was voor het accepteren van de opdracht door Martins bureau. Waarschijnlijk hoopte Verlinden dat een paar lastige medewerkers op non-actief zouden worden gesteld of dat ze in een outplacementtraject zouden belanden. Dat zijn eigen positie ter discussie kon komen te staan, lag buiten zijn blikveld. Verlinden drukte zijn sigaret uit in de grote, glazen asbak en keek afwachtend naar Martin. Hij zag eruit alsof hij weer opnieuw moed had verzameld. Zijn blik straalde een zekere arrogantie uit. Het was een blik die veel medewerkers vreesden. ‘Als-ie zo kijkt, op zo’n speciale manier, dan weet ik al hoe laat ’t is,’ had iemand tegen Jacques gezegd, ‘dan moet je op je tellen passen.’
Martin pakte de stukken erbij. ‘Ik wil nu graag even met u de onregelmatigheden bij de unit Sportvelden doornemen.’ Hij had de indruk dat Verlinden enigszins verbleekte.
‘Ben je al een beetje gewend?’ vroeg Felix.
Richard knikte. ‘Ja, gaat wel.’ Zijn stem klonk sloom en slepend. Waarschijnlijk medicijnen.
‘Aardige mensen?’
Richard haalde zijn schouders op terwijl hij een verkreukeld pakje shag uit zijn broekzak haalde. Geconcentreerd begon hij een sigaret te rollen.
Felix keek om zich heen. Ze zaten in de gemeenschappelijke ruimte. Er stond een tafeltennistafel, een gewoon biljart en een poolbiljart. Op een leestafel lagen kranten en tijdschriften. Drie jonge mannen waren aan het biljarten. Twee vrouwen zaten aan de leestafel te roken. Richard was hier vorige week opgenomen. In een helder moment had hij daar zelf in toegestemd. De laatste maanden was Felix bij na elke dag bij hem langsgegaan en het was zonneklaar dat met het begrip ‘bergafwaarts’ zijn ontwikkeling treffend werd beschreven. Hij deed al tijden niets meer aan zijn studie. Vorige week had hij alle stopcontacten van zijn kamer in de studentenflat gedemonteerd. ‘Ik weet dat ze daardoor stralen uitzenden,’ had hij gezegd. ‘Zo proberen ze me te beïnvloeden, want ik laat ze de kamer niet binnen. Ik weet wat ze van plan zijn en daarom willen ze mij juist uitschakelen. Maar nu zijn ze machteloos, nu kunnen ze daardoor niet meer uitzenden.’ Hij grijnslachte. Het was een wonder geweest dat hij niet was geëlektrocuteerd. ‘Wie zijn die “ze” dan?’ had Felix gevraagd. ‘Dat mag ik niet zeggen. Dat is geheim. Als ik het aan anderen vertel, dan ben ik mijn leven helemaal niet meer zeker.’ In de kamer was het verder een enorme puinhoop: lege flessen, etensresten, oude kranten, rondslingerende kleren. Felix had de indruk dat Richard al maanden geen schone kleren meer had aangetrokken en zich ook niet meer had gewassen. Op een paar meter afstand meende Felix zijn zure, bedorven lichaamsgeur al te kunnen ruiken, alsof hij een wandelende vuilnisbak was. Nou ja, wandelend… Richard kon urenlang in een stoel zitten, terwijl hij naar buiten staarde met lege ogen.
‘Wil je nog koffie?’ vroeg Felix.
‘Oké.’
‘Een koek erbij of zo?’
‘Nee, dank je.’
Richard was graatmager. De laatste weken voor hij was opgenomen, had hij kennelijk nauwelijks meer iets gegeten. Felix had een paar keer broodjes meegenomen naar zijn kamer of een maaltijd van de Chinees, maar Richard liet alles staan. ‘Ze kunnen daar dingen instoppen. Dat doen ze wel vaker. Je proeft het niet, maar het zit er wel in.’
Felix haalde twee bekertjes koffie uit de automaat. Er kwam een man met een knalrood overhemd bij hem staan. ‘Dit is een goeie automaat,’ zei de man. ‘Je hebt ook heel slechte automaten. Op mijn werk was er zo een. Aan sommige mensen gaf-ie wel koffie en aan anderen niet. Als je gezicht hem niet beviel, dan kreeg je geen koffie. Soms moest ik andere mensen vragen om koffie voor me te halen. Dan lukte het wel. Je moet gewoon af en toe een trucje verzinnen.’
‘Dat lijkt me lastig, zo’n automaat,’ zei Felix.
‘Niet alleen lastig, ook oneerlijk. Ik heb er brieven over geschreven naar de directeur en naar de vakbond, maar…’
Felix stond met twee gloeiend hete bekertjes koffie in zijn handen. ‘Ik ga weer naar mijn broer.’
Felix ging bij Richard zitten. ‘Hier, koffie. Ken je die man?’ Hij gebaarde in de richting van de man met het rode overhemd, die nu in gesprek leek met de koffieautomaat.
‘Arthur. Die denkt dat de koffieautomaat leeft.’ Richard lachte schamper.
Ze dronken zwijgend van hun koffie. Tot nu toe was Felix elke dag op bezoek geweest, maar hij wist niet of dat ritme wel vol was te houden. Hij had zijn school nu al behoorlijk verwaarloosd. Wie was er verder? Felix had met een paar andere studenten van Richards etage gesproken, maar die hadden ontwijkend gedaan. Nee, contact hadden ze niet veel met hem, ook eerder niet. Hij was erg op zichzelf en at ook nooit mee met de etage. ‘Een beetje een weirdo, een rare knakker… sorry hoor, niet kwaad bedoeld of zo. Opgenomen? Ja, dat is misschien wel het beste voor hem.’ Bezoek van een van zijn flatgenoten was dus niet te verwachten. Tussen de chaos van Richards spullen had hij een agenda gevonden, maar de blaadjes met namen en adressen waren eruit gescheurd.
En tante Joke en oom Herman? Felix had natuurlijk naar ze gebeld, eerder ook al, toen het slecht bleek te gaan met zijn broer, maar ze hadden weinig toeschietelijk gedaan. Misschien waren ze wel blij dat ze van hem af waren, eindelijk verlost van een van die twee onechte zonen die toch niet werkelijk wilde deugen en aan wie waarschijnlijk meer dan een steekje los was. Hoe zou het ook anders kunnen met zo’n moeder die er zelf een puinhoop van had gemaakt? Zoals zij leefde, dat was vragen om moeilijkheden. Nee, dat hadden ze allemaal niet gezegd. Ze zouden waarschijnlijk nog liever hun tong afbijten dan dit soort beschuldigingen uiten. Altijd vriendelijk, altijd begripvol, altijd meelevend, maar ook op een afstand, een afstand die toenam naarmate ze ouder werden. Toch zou hij vanavond weer bellen. Of misschien moest hij even langsgaan. Hij was al langer dan een maand niet thuis geweest. Misschien omdat thuis ook niet echt thuis was.
Richard draaide een nieuwe sigaret. Er werd stevig gepaft in deze ruimte. Felix dronk de rest van zijn koffie. Hij was hier nu net een halfuur. Nog niet lang genoeg om weg te kunnen gaan, hoewel Richard niet de indruk wekte dat het hem ook maar iets kon schelen. Ander bezoek… vrienden van vroeger misschien. Op het lyceum had Richard een tijdje een vriendinnetje gehad. Hoe heette ze ook alweer? Haar naam begon met een m… Mireille… ja, Mireille Heezen. Zij had het uitgemaakt. Veel wist Felix er niet van, alleen dat zijn broer daarna drie dagen zijn kamer niet af was geweest. Tante Joke had op hem ingepraat, maar zonder resultaat. Oom Herman was kwaad geworden, had op de deur gebonsd, gedreigd de deur te forceren, maar Richard trok zich er niets van aan. In de dakgoot vonden ze later twee melkpakken waarin hij had geplast en een dichtgevouwen krant waarin hij zijn behoefte had gedaan.
Misschien dat hij nu contact met Mireille zou kunnen zoeken. Vaag kon hij zich haar nog voor de geest halen. Een slank meisje, met lang, blond haar, meestal in een staart. Ze lachte gretig en luid. Haar vader was advocaat. Het leven lachte haar toe en zij het leven. Geboren voor het geluk, dus niet voor Richard. Felix was een keer per ongeluk Richards kamer binnengestormd terwijl ze half ontkleed op zijn bed lagen. Richard was kwaad geworden, redeloos kwaad, zelfs nog dagen na het incident. Mireille had er hartelijk om gelachen. Nu zag hij haar weer voor zich, rechtop op dat bed zittend, terwijl ze haar meisjesborsten probeerde te bedekken. Het was de eerste keer dat hij borsten in het echt had gezien. Mireille… ze zou wel niet meer thuis wonen, maar misschien zou hij haar kunnen bereiken via haar ouders.
De ballen van het biljart klotsten weemoedig. Als een van de mannen een kennelijk moeilijke carambole had gemaakt, bonsden de andere twee goedkeurend met het achtereind van hun keu op de grond. Af en toe klonk er net boven de continue muziek-drens van Radio 538 een lach, een waarschuwing of een gemompelde aanmoediging.
‘Wat doe je zo de hele dag?’ vroeg Felix.
‘Niet veel,’ zei Richard. ‘Er is niet veel te doen. Wat zou ik moeten doen? Het heeft allemaal niet zo veel zin.’
‘Gesprekken, therapie?’ vroeg Felix. Hij voelde zich een beetje lullig omdat hij alle informatie hierover al van de verpleging had gekregen. Bovendien had hij gisteren nog met de verantwoordelijke psychiater gesproken.
Richard knikte.
‘En, heb je er wat aan?’
‘Ach…’ Richard drukte zijn sigaret uit en begon een nieuwe te draaien. ‘Het is alleen maar praten, weet je wel, gewoon in zo’n groep met allemaal mensen die het over hun eigen shit hebben, van die dingen die me geen fuck kunnen schelen, al dat stomme geouwehoer.’
‘En verder?’
‘Ik zeg maar zo weinig mogelijk. Ik bedoel, wat je niet vertelt, dat weten ze ook niet. Daar komen ze niet achter als je ervoor zorgt dat ze niet in je hoofd komen, dat ze niet naar binnen kruipen, want dan nemen ze de macht over, dan ben je zelf niet meer dan een robot.’ Hij maakte een paar harkerige, robotachtige bewegingen. Stotend bracht hij de sigaret naar zijn mond, inhaleerde en blies de rook beetje bij beetje uit. ‘Zo dus, en dat wil ik niet.’
Felix glimlachte. ‘En hoe kruipen ze dan naar binnen?’
Richard schudde zijn hoofd. ‘Dat is geheim. Als ik dat zeg, dan kom ik op de zwarte lijst.’
‘Welke zwarte lijst?’
Richard liet zijn stem dalen. ‘Heukelmans, de zwarte lijst van Heukelmans, maar dat mag je niet verder vertellen, want dat mag ook niemand weten.’
‘Natuurlijk niet,’ fluisterde Felix. Heukelmans was de rector van het lyceum. Hij had Richard twee keer voor een week van school gestuurd, ‘wegens onaangepast gedrag’. Eigenlijk was het een wonder dat zijn broer het vwo-diploma had gehaald. Felix kon zich niet herinneren dat hij hem ooit had zien studeren, behalve misschien een paar weken voor het eindexamen. ‘Wie staan er op die zwarte lijst?’ vroeg Felix.
Richard schudde zijn hoofd en legde een wijsvinger tegen zijn lippen.
Felix knikte begrijpend.
Er kwam een lange, magere man de ruimte binnen. Met grote stappen liep hij naar het zitje met de bank en de drie luie stoelen. Een man in een vaal spijkerpak hing onderuitgezakt in een van de stoelen. Zo te zien sliep hij.
‘Wie heeft deze stoel verplaatst?’ vroeg de magere man op hoge, luide toon. ‘Het is verboden om deze stoel te verplaatsen. Dat weten jullie verdomd goed!’
De onderuitgezakte man opende zijn ogen. ‘Ach, zeik niet zo. Die stoelen staan goed. Alleen jij ben niet goed.’
‘En hoe vaak moet ik nog zeggen dat de stukken voor b&w in die andere map moeten?’
‘Ja maar, u had…’
‘Hier,’ Verlinden overhandigde Saskia, zijn secretaresse, een stapeltje stukken. Ze pakte ze bangelijk beet, alsof hij haar aan zou kunnen vallen. ‘Doe het nou ’s voor één keertje goed, ja?’ Toen bedacht hij dat het niet handig was om haar tegen zich in het harnas te jagen, in deze periode zeker niet. ‘Nou ja, ’t is ook niet erg, maar we staan nu eenmaal een beetje onder druk door dat onderzoek, ikzelf ook, en ik wil graag dat alles goed loopt, want elk klein foutje kan tegen ons worden gebruikt. Begrijp je wel?’ Saskia was al ruim vijf jaar zijn secretaresse. Ze kende hem beter dan wie ook op de dienst, Tom natuurlijk uitgezonderd.
Tegen vijf uur belde hij Tom op zijn gsm. ‘Met Theo. Waar ben je nu?’
‘Op het Zuidcomplex. Weet je nog dat we daar van de zomer dat nieuwe gras hebben laten inzaaien?’
‘En? Ligt er zeker goed bij.’
‘Ongeveer net zoals de mat in de ArenA,’ zei Tom, ‘nou, dan weet je…’
‘We moeten vanmiddag maar even een borreltje drinken,’ onderbrak Verlinden. ‘Dan kunnen we het een en ander doornemen en onderling afchecken. Jij praat morgen toch nog een keer met die Hogeveen?’
‘Ja, maar ’t komt vanmiddag eigenlijk een beetje slecht uit, want…’
‘Laten we zeggen zes uur in dat café hier verderop in de Van Nesstraat, hoe heet het ook alweer…?’ Hij begon de laatste tijd steeds vaker namen kwijt te raken.
‘Timbala,’ zei Tom. ‘Maar ik heb…’
‘Goed dan, om zes uur bij Timbala.’
Om tien over zes kwam Tom hijgend het café binnen. ‘Ik heb weinig tijd. Eerst nog boodschappen gedaan en straks moet ik…’
Verlinden zat aan de bar. ‘Whisky?’
Hij bestelde twee Johnny Walker black label met ijs en stak een sigaret op. Er kwamen meer mannen het café binnen, de bekende borrelaars voor het eten. Liever hier een goed glas dan te vroeg bij een zeurende vrouw en huilerige kinderen.
‘Vanmiddag weer een gesprek gehad met die man van dat bureau, die organisatieadviseur, Hogeveen.’ Verlinden nam een slokje whisky.
‘Liep het een beetje?’ Tom klonk stug.
‘Zo zou ik het niet willen omschrijven. Nee, dat kan nog behoorlijk lastig worden, voor iedereen. Die man die graaft en spit tot-ie wat gevonden heeft.’
‘Maar wat is er dan aan de hand?’
‘Ach, gewoon wat kleine dingen. Een paar van die vervelende mensen, zoals Karei Tuiing bij Buurthuizen en Bas Leerdam, die denken dat ze nu hun gelijk kunnen halen. Karei is destijds gepasseerd toen hij afdelingshoofd wou worden, dat weet je misschien nog wel, en Bas is gekort op zijn budget, dus allemaal rancune.’ Verlinden nam nog een slokje. Hij vertelde verder over de kwesties die Hogeveen aan de orde had gesteld, de verhalen die hij had gehoord, de gesignaleerde problemen en wat zijn reacties waren geweest. ‘Het is belangrijk dat jij hetzelfde vertelt als-ie een gesprek met jou heeft over jouw unit.’
‘Maar begrijp ik je goed? Aan de ene kant zeg je dat er eigenlijk niks aan de hand is, een paar kleine akkefietjes, maar aan de andere kant lijkt het of je bang bent voor die Hogeveen, dat-ie de onderste steen boven probeert te halen of zo?’
‘Ik bang? Ga nou gauw weg. Jij wilt vast nog wel een whisky.’
‘Ik moet nog rijden.’
‘Ik ook. We nemen er nog één, Tom.’
Ze bestelden en Verlinden stak een sigaret op. ‘Bijvoorbeeld die budgetoverschrijding bij jouw unit, daar bleef-ie maar over doorzeiken. Dat soort dingen blaast-ie op, net als dat er geen human resourcebeleid is, dat er niet systematisch functioneringsgesprekken worden gehouden, allemaal van die onzin.’ Hij leunde achterover. ‘Ach, we komen er wel uit. Die storm waait ook weer over. Ik babbel wel een keer met Henk…’
Tom Knegthuis keek hem vragend aan.
‘Lomans, de wethouder,’ zei Verlinden met een geïrriteerde bijklank in zijn stem.
Ze dronken van hun whisky.
‘En hoe is het nu met Wendy?’ vroeg Verlinden. ‘Ik bedoel met jou en Wendy?’
‘Daar wil ik liever niet over praten.’
Wendy was een dochter van Verlindens broer die al voor zijn veertigste was overleden aan kanker. Daarom voelde Verlinden zich een beetje verantwoordelijk voor haar, misschien ook omdat zijn eigen huwelijk kinderloos was gebleven.
‘Ik heb ook wel ’s een moeilijke tijd gehad met Marjan, maar we hebben ons er altijd doorheen geslagen. We zijn er sterker uitgekomen. Als jullie nou ’s zouden proberen om…’
‘Ik heb geen advies nodig.’
‘Omdat je het zelf zo goed weet?’
Tom stond op. ‘Het is uit, het is over, als je het weten wilt. We gaan uit elkaar, we zijn al uit elkaar. Heeft ze haar lieve ome Theo en tante Marjan niet gebeld met een of ander jankverhaal dat ik haar in de steek heb gelaten? Nee? Nou, dat doet ze dan binnenkort vast nog wel.’
‘Maar Tom, luister nou ’s een keertje.’
‘Ik moet verdomme altijd naar jou luisteren. Daar heb ik geen zin meer in.’ Tom verliet het café zonder verder iets te zeggen.
Verlinden bleef nog een minuut of tien zitten. Toen hij wegging, wilde hij aanvankelijk met zijn gemeentelijke creditcard betalen, maar hij bedacht zich bijtijds.