I4
‘Vlak voor zes uur komt er een hond een slagerij binnen. Hij heeft een papiertje in zijn bek en een tas om zijn nek. De slager pakt dat papiertje en er staat op: “Een ons leverworst en twee tartaartjes. Er zit geld in de portemonnee.” Goed, die slager doet een ons leverworst en twee tartaartjes in een zakje, haalt geld uit de portemonnee, stopt het wisselgeld terug en de hond loopt de winkel uit.’ Kasper, die met één bil op de rand van haar bureau zat, dronk van zijn koffie. De scheiding in zijn haar zat vreemd, alsof hij er vannacht verkeerd op had gelegen.
‘En verder?’ vroeg Carina. Laatst had ze ergens gelezen dat over het algemeen alleen mannen moppen vertelden. De vraag was waarom vrouwen dat niet deden. Lezers mochten reageren. Martin had ze nooit een mop horen vertellen.
‘Nou, die slager denkt van het is toch zes uur, dus ik sluit de zaak en ik ga achter die hond aan, want ik wil wel ’s weten hoe dat in elkaar zit. Dus hij volgt die hond. Die wacht netjes voor het rode voetgangerslicht en loopt door het groene. Hij wacht bij de bushalte, stapt in als er een bus komt en trekt nota bene zelf een strippenkaart uit de tas die om zijn nek hangt. Een paar haltes verder stapt-ie weer uit. De slager volgt hem de hele tijd. Uiteindelijk komt de hond bij een huis. Hij gaat met zijn poten tegen de deur op staan en drukt met zijn neus tegen de bel. Een paar seconden later gaat de deur open en een man laat de hond binnen. Voordat de deur weer dicht gaat, loopt de slager naar die man toe en hij zegt: “Wat heeft u een knappe hond!” Zegt die man: “Knap? Dit is al de tweede keer deze week dat-ie zijn sleutel is vergeten!’”
Kasper lachte zelf harder dan zij.
Carina nam nog een laatste slok koffie.’ Ik moet weer ’s aan het werk. Ziek geweest, dus ik heb een gigantische achterstand.’
Ze bekeek eerst de voorstellen voor de nieuwe brochure voor Engels, want die had eigenlijk al eerder de deur uit gemoeten. ‘Deze brochure geeft een overzicht van de principes, de nieuwe, didactische uitgangspunten en de materialen van de methode Go Ahead, de eerste tweede-generatiemethode Engels in het basisonderwijs.’ Eerste tweede-generatiemethode. Verre van fraai, en principes en uitgangspunten waren in feite synoniem. Er was een pagina uit het leerlingenboek verkleind gekopieerd, maar de tekst was slechts met een loep te ontcijferen. Ze las verder. Alles was natuurlijk weer kindgericht en leerkrachtvriendelijk. Daar moesten ze maar eens een paar andere termen voor bedenken. In een cynische bui zou ze graag een brochure schrijven voor leerkrachtonvriendelijk materiaal dat over de hoofden van de leerlingen heen ging en dat alles natuurlijk volgens een gedateerde, volstrekt achterhaalde didactische benadering.
Op de e-mail las ze het programma voor het bezoek van de mensen van Winning Verlag.
De telefoon ging.
‘Ik had al naar je huis gebeld,’ zei Martin, ‘maar je bent dus weer beter, je bent weer aan het werk.’
‘Ja, o, shit, helemaal vergeten om jou te bellen.’ Ze had het vanochtend wel overwogen, maar was er niet toe gekomen. Even kwam de gedachte op dat ze er eigenlijk simpelweg geen zin in had gehad. Martin zou het vanzelf wel merken.
Ze bleven een tijdje praten over hun werk. Er zat een vreemde bijklank in Martins stem. Irritatie, nervositeit, angst? Maar waarom? Hij kon geen vermoeden hebben van Richard, van wat er gisteren tussen hen was voorgevallen, behalve natuurlijk wanneer Richard… Maar dat was onmogelijk.
‘Ben je er nog?’ vroeg hij.
‘Ja, natuurlijk, maar is er iets? Je klinkt zo raar.’
‘Nee hoor, d’r is niks, helemaal niks,’ zei Martin, bijna te gedecideerd. ‘Wat zou er moeten zijn?’
Ze maakten een afspraak. Martin zou vanavond bij haar langskomen.
‘Waar waren jullie die donderdagnacht?’
Ricky keek Clemencia schuw aan. ‘Welke donderdag?’
Clemencia kwam overeind, leunde met twee handen op de tafel en boog zich voorover naar Ricky.’ Dat weet je verdomd goed. Daar zitten we nou verdomme al een hele tijd over te praten. Tenminste, ik praat. Jij doet nog steeds net of je nodig op spraakles moet.’
Ricky haalde zijn schouders op.
‘Ahmed had zonet heel wat meer te vertellen.’
Even zag Clemencia het vonkje van nieuwsgierigheid in Ricky’s ogen.
Balm, die Gerrie en Fons onderhanden zou nemen, kwam de verhoorkamer binnen. Hij fluisterde in Clemencia’s oor. ‘Ik weet nog geen ene moer. Ze dekken elkaar, maar ze hebben niemand anders die dat doet. Ik praat nu gewoon even door. Kijken hoe Ricky reageert. Zeker nog niks gezegd?’
‘Dat is interessant,’ zei Clemencia.
Balm fluisterde verder in zijn oor. ‘Gerrie en Fons beweren alle twee dat ze nooit in de buurt van dat tunneltje zijn geweest. Die man die dat groepje van vier heeft gezien, zou ze nooit kunnen herkennen, maar dat wist je natuurlijk allang.’
Clemencia knikte.
‘Dus ik lul nog maar een tijdje door, kijken of Ricky de zenuwen krijgt.’ Balm keek veelbetekenend in de richting van Ricky. ‘Gerrie en Fons zeggen niks, ze weten niks, ze zitten er als zombies bij, en we kunnen ze niet vasthouden. Met Ajax is het ook hopeloos.’ Hij dempte zijn stem nog iets meer. ‘Morgen is Jeroentje jarig. Vanavond de slingers ophangen en z’n stoel versieren. Gelukkig is-ie nog te jong voor een kinderpartijtje. Alleen maar familie en vrienden.’
‘Dan zijn we er dus bijna uit,’ zei Clemencia.
Verlinden bekeek de foto voor de zoveelste keer. Het beeld was vaag en donker. Er was vrijwel niets te onderscheiden. Gelukkig dat hij net had afgedrukt toen Hogeveen in het licht van een lantaarnpaal liep. Het was duidelijk dat hij iets voortzeulde, een groot pakket dat behoorlijk zwaar moest zijn. Hij had het in de achterbak van zijn auto gedeponeerd. Op de foto die Verlinden daarvan had gemaakt, was vrijwel niets te zien, maar de scène zat nog op zijn netvlies.
Daarna was Hogeveen weggereden. Hij was er in zijn eigen auto achteraan gegaan, maar in de buurt van de spoorlijn was hij hem kwijtgeraakt toen er op een kruising net een verkeerslicht op rood sprong. Doorrijden was onmogelijk omdat er juist een paar auto’s van de andere kant kwamen.
Hij schoof de twee foto’s tussen de andere, haalde ze er weer tussenuit en bestudeerde ze opnieuw. Hier gebeurde iets wat niet door de beugel kon, dat het daglicht niet kon verdragen. Hij had niet op zijn horloge gekeken, maar het moest vannacht om ruim twee uur zijn geweest, misschien iets later. En het was gegarandeerd geen storting van illegaal afval of iets dergelijks.
Vanochtend tegen vier uur had de slaap hem te pakken gekregen, maar hij was nu fit, klaarwakker, alsof hij de klok rond had geslapen.
Het begin van een gedachte drong zich aan hem op: de strijd met Hogeveen was nu pas begonnen. Tot op heden hadden ze zich warmgelopen, een paar ballen op doel geschoten, maar nu had de scheidsrechter het eerste fluitsignaal gegeven. Zondag zou hij weer naar TDW gaan.
Weer één?’ vroeg Clemencia.
‘Ja, weer één,’ zei Balm.’ Bijna op precies dezelfde plek. Je houdt het niet voor mogelijk.’
‘Shit. Het lijkt wel een epidemie. Ook in elkaar geslagen?’
‘Ja, maar wel anders.’
‘Nou, zijn we mooi klaar mee. Dennis maar weer ’s ophalen?’
‘Ik durf er wat om te verwedden dat die niks weet. Jij nog koffie?’
‘Graag.’
‘Je had z’n ogies moeten zien,’ zei Balm, ‘toen-ie in de kamer kwam en de slingers zag. En dat trapautootje, dat was wel raak.
Hij bleef maar door de kamer crossen. Fantastisch gewoon.’
Elke keer dat gisteren de telefoon ging, was Martin geschrokken. Ook als Saskia zijn kamer binnenkwam, verwachtte hij een ongewenste bezoeker in haar kielzog. Met alle macht probeerde hij zijn hoofd schoon te krijgen en zich op zijn werkte concentreren. Er was niets wat het normale patroon verstoorde, het leven moest gewoon doorgaan. Gisterochtend was hij eerst naar een autowasstraat geweest, waar hij meteen de achterbak met een superstofzuiger schoon kon maken. Op dat moment was alles teruggekomen: het slepen met het lichaam, de tocht naar de spoortunnel, het lichaam dat hij daar had achtergelaten. Lijk, niet zomaar een lichaam, maar een lijk. Hij was het zelf niet geweest. Dat kon niet, dat was onmogelijk. Die nacht had hij nauwelijks geslapen. Misschien was hij wel tien keer opgestaan om een paar slokken water te drinken, om in de woonkamer te kijken, om even op de bank te zitten en de jongen voor zich te zien. In bed had hij zich van ene op de andere zij gedraaid. Als hij op zijn rug ging liggen, drukte er een zwaar gewicht op zijn borst.
Er had gisteren niets in de avondkranten gestaan. Hij vroeg zich af wat dat kon betekenen en zocht naar een geruststellende verklaring.
Hij lag nu nog in bed, stijf en stram. Straks om acht uur zou hij een ochtendkrant kunnen kopen in de sigarettenwinkel aan het Noorderplein. Daar moest iets in staan.
Gisteravond was hij bij Carina geweest. Ze was nog aan het werk. ‘Een inhaalslag,’ had ze gezegd. Daarna hadden ze iets gedronken. Ze had iets gevraagd over de blauwe plek op zijn wang. ‘O, ik heb me gestoten, in de keuken. Een kastdeurtje stond open.’ Natuurlijk had hij met haar naar bed gewild: ervaren of alles nog hetzelfde was of er niets was veranderd, maar tegelijk was duidelijk dat het niet kon. Elk moment zag hij die jongen met haar. Hij wilde Richard niet direct noemen, maar maakte wel een opmerking over de staat van het huis. ‘Ontzettend schoon en opgeruimd ziet het eruit.’
‘Ja, Richard, hè?’ zei Carina, en ze lachte met haar ogen. Alleen met haar ogen. Of ook met de rest van haar lichaam? ‘Het is fantastisch, zo’n hulp,’ voegde ze eraan toe. ‘Maar ja, daar weet jij natuurlijk alles van.’ Niets betekende meer hetzelfde als vroeger, overal school iets achter, alles had een dubbele bodem.
Hij draaide zich op zijn zij. Krampachtig sloot hij zijn ogen, maar de film werd afgespeeld of hij wilde of niet. Hij was acteur en toeschouwer. Het zweet brak hem uit. Zijn oren suisden.
Om vijf minuten over acht stond hij voor de sigarettenwinkel. Hij bleef even kijken naar de naam op de gevel, Tabakshop, voor hij naar binnen stapte. De overweldigende neiging om de krant al in de winkel te lezen, was moeilijk te bedwingen.
Achter het stuur gezeten haalde hij eerst diep adem. Het stond op de voorpagina. De letters vervaagden, versprongen, dansten. Hij focuste zijn ogen op één punt. Na enkele minuten lukte het hem om de tekst te lezen. ‘Mogelijk slachtoffer zinloos geweld,’ stond erboven. Dan het artikel. Gisterochtend vroeg was het levenloze lichaam van een jongeman gevonden bij de spoortunnel, vermoedelijk het slachtoffer van een misdrijf. De identiteit van de jongeman was nog niet vastgesteld. De politie kon verder geen mededelingen doen. Er werd verwezen naar een binnenpagina. Martin bladerde door. ‘Spoortunnel berucht,’ stond er boven een stuk over eerdere gewelddaden die in de buurt van de tunnel waren gepleegd. Martin herkende frasen uit het artikel dat Carina een paar weken geleden had voorgelezen. Er waren nu ook enkele buurtbewoners geïnterviewd. Ene mijnheer Kortekaas had het over ontspoorde jongeren die de buurt terroriseerden. Sheila, een achttienjarig meisje zei dat ze ’s avonds nooit door de tunnel ging.’ Doodeng met al die maffe figuren daar in de buurt.’
Hij schrok op. Er stond een politieauto naast hem geparkeerd. De politieman draaide zijn raampje open. Martin deed dat ook.
‘Was u van plan om hier nog lang te blijven staan?’
‘Nee, sorry, natuurlijk niet.’
Het kostte Martin moeite om het contactsleuteltje in het slot te krijgen. Hij startte, maar toen hij wilde optrekken, sloeg de motor af. De twee politiemensen bleven kijken tot hij eindelijk wegreed.
Hij ging naar huis, waar hij de twee artikelen enkele keren doorlas, op zoek naar een aanwijzing, waarvan hij wist dat die moest ontbreken. Even overwoog hij om zich ziek te melden, maar het leek het beste om gewoon naar het werk te gaan. Misschien kwam de politie ooit bij hem terecht. Onverwachte afwezigheid of ziekte zou vragen op kunnen roepen.
De volgende ochtend liep hij naar de sigarettenwinkel. Die was nog gesloten: hij ging op zaterdag pas om negen uur open. Hij overwoog naar het station te rijden voor een krant, maar liep toch terug naar huis. Een uur later maakte niets uit. Om vijf over negen was hij weer in de winkel. De krant liet hij ongelezen tot hij thuis was. Zelfs in de lift wist hij zich te beheersen. Controle, daar kwam het nu op aan. Dit was een training voor wat hem de komende tijd te wachten stond. Het artikel stond op pagina drie. Gehaast begon hij te lezen. De identiteit van het slachtoffer was vastgesteld. Het was de achttienjarige Felix Nieberg, student aan de Hogeschool.
Martin had de neiging om te roepen.’ Fout! Klopt niet! De twintigjarige Richard Karmeling!’
Hij las het nog een keer. De achttienjarige Felix Nieberg. Nieberg. Irma Nieberg. Nee, het kon niet. Bij de politie moesten ze twee mensen hebben verwisseld. Hij liep naar zijn bureau en haalde uit de bovenste la de studentenkaart die hij uit de binnenzak van de jongen had gehaald. Richard Karmeling. Hij staarde naar het fotootje en vergeleek dat met het beeld in zijn geheugen. Het was hetzelfde, maar toch anders, vooral de trek om de mond. De jongen op de foto was ook magerder in zijn gezicht.
Hij stond op, ging weer zitten, beukte met zijn vuist op de rand van de bank. Felix Nieberg. Misschien had de krant zich vergist en stond er maandag een rectificatie in. Hij zou ook zelf kunnen bellen – anoniem natuurlijk – en melden dat de journalist een pijnlijke fout had gemaakt. Het slachtoffer bij de spoortunnel heette Richard Karmeling en niet Felix Nieberg. Wat een toeval, Irma’s achternaam. Een vaag, maar verstikkend vermoeden kwam langzaam opzetten, maar hij slaagde erin om het te onderdrukken. Dit was een bizar toeval. Hij moest zich niet gek laten maken. Aan andere dingen denken, dat was de oplossing. Het werk, Carina, straks een paar boodschappen halen voor mijnheer Loogman.
Voor vanmiddag had hij met Carina afgesproken. Ze wilde een nieuw kleed kopen voor de kamer en had gevraagd of hij meeging. Zoals elke keer bij dit soort gelegenheden had hij willen zeggen dat het niet nodig was, dat ze binnenkort toch… Maar hij had zich ingehouden. Vannacht zou ze zeker bij hem blijven slapen. Dan zou hij haar lichaam weer tegen zich aan voelen, zoals ook Richard het had gevoeld. Hij zag een bloedende, dode en stijve Richard voor zich, die in bed lag met Carina. Ze stelde alles in het werk om hem op te geilen. Hij stond er zelf bij. ‘Zie je dan niet dat hij dood is,’ zei hij.
In de badkamer stak Martin zijn hoofd onder de koude kraan tot zijn schedel pijn deed. Hij droogde zich af en ging koffie zetten.
Terug in de kamer keek hij minutenlang voor zich uit. Hij dronk van zijn koffie die al bijna koud was. Misschien had hij de verkeerde beslissing genomen. Direct de politie bellen, was waarschijnlijk het beste geweest. Hij speelde verschillende scenario’s af, zag zichzelf op het politiebureau, terwijl hij werd verhoord. Natuurlijk zou het ook over Carina gaan. Carina en Richard, dat was het motief. Of Carina en Felix. ‘En toen heeft u een soort ongeluk geënsceneerd.’ Hij kon de cynische, suggestieve ondertoon in de stem van de rechercheur al horen. ‘Maar het was natuurlijk een crime passionnel. De jaloerse partner. Wraak. Heel menselijk. Komt vaker voor. Zal de rechter heus wel rekening mee houden. Hoeveel jaar? Misschien drie of vier. Ja, leuk is anders, maar wie fouten maakt, moet ervoor boeten. Schuld en boete, dat is toch een beroemd boek van een of andere Rus?’
Druppeltjes zweet liepen kriebelend over zijn rug. Hij wreef legen de rugleuning van de stoel, krabde zich over zijn benen, zijn armen, ging met zijn handen door zijn haar, krabde zijn schedel.
Na een tijdje pakte hij opnieuw de krant en bladerde erdoor heen zonder werkelijk iets tot zich te nemen, tot hij bij de familieberichten belandde. Eerst dwong hij zich om de geboorte- en de huwelijksadvertenties te lezen. Er stond zelfs een verloving bij.
Toen de overlijdensadvertenties. Ja, Felix Nieberg, achttien jaar. ‘Wreed en onbarmhartig is van ons weggenomen onze neef, die als een zoon voor ons was, en mijn broer…’ Drie namen eronder: Joke Damwijks-Nieberg, Herman Damwijks en Richard Karmeling. Hij keek nog eens naar de geboortedatum en de sterfdatum van Felix en zocht koortsachtig in zijn geheugen naar de datum waarop hij weggegaan was bij Irma. Het was een snelle actie geweest. Overleg en uitstel was zinloos. Een slepende affaire zou het ook voor haar alleen maar moeilijker hebben gemaakt. In februari was hij vertrokken, ja, begin februari. Het was koud en er lag sneeuw toen hij verhuisde. Zwijgend had ze vanaf haar balkon met sneeuwballen naar hem gegooid toen hij buiten stond naast het busje waar zijn spullen in werden geladen. In één sneeuwbal die hem raakte, had een forse kiezelsteen gezeten. Hij deed zijn best om weg te zinken in herinneringen en in beelden uit het verleden, maar die geboortedatum was onontkoombaar: 8 september. Het eerdere, troebele vermoeden nam steeds vastere vormen aan. Ze was zwanger geweest toen hij bij haar wegging, zwanger van hem, zonder dat ze het hem had verteld.
Hij hoorde een schreeuw uit zijn mond komen, een barre kreet. De kramp sloeg in zijn borst. Hij schreeuwde opnieuw en schudde zijn hoofd. Nee. Het kon niet. Het mocht niet. Het was onmogelijk. Mist trok voor zijn ogen. Hij ging staan, wankelde en viel. Minutenlang bleef hij op de grond liggen, geluidloos huilend, zijn vuisten gebald.
De telefoon ging. Carina vroeg hem waar hij bleef. Ze hadden toch voor vanmiddag twee uur afgesproken. Hij zei dat hij zich niet zo lekker voelde.
‘Zeg schat, je gaat mij toch niet achterna?’
‘Nee, niks ernstigs, maar ik heb…’ Hij maakte zijn zin niet af.
Wat heb je?’
‘Nee, niks. Kan je ook alleen gaan?’
‘Natuurlijk wel, maar ik vind het leuker met jou.’
‘Ik heb…’ begon hij weer. Alles vertellen, alles in één keer kwijt, dat was het beste. Ze zou hem begrijpen, ze zou hem troosten. Of niet, natuurlijk. Er viel misschien niets te begrijpen.
‘Wat is er nou?’ vroeg ze. ‘Wat heb je?’
‘Niks.’
‘Zal ik even langskomen?’
‘Nee, dat hoeft niet. Ik red me wel.’
‘Morgen dan?’ vroeg ze.
‘Oké, morgenmiddag.’
‘Dag lief. Pas goed op jezelf.’
‘Ja,’ bracht hij moeizaam uit. ‘Jij ook.’
Hij schonk een glas wijn in, dronk het in een paar teugen leeg en schonk het glas weer vol. Daarna pakte hij voor de zoveelste keer de krant om naar de overlijdensberichten te kijken, in de vage hoop dat de advertentie er niet in zou staan, dat zijn macabere fantasie hem parten speelde. Of op z’n minst dat de data anders zouden zijn of de namen. Alles was hetzelfde gebleven. De tekst was onverbiddelijk.
Er was nog één kans, een onwaarschijnlijk kleine kans. Joke, Irma’s zus zou het kunnen weten. Misschien was het te gevaarlijk om contact met haar te zoeken, maar hij moest het weten. Hopelijk woonde ze in hetzelfde dorp als ongeveer twintig jaar geleden. Joke… Hij kon zich nog vaag een voorstelling van haar maken, net als van haar echtgenoot Herman. Via inlichtingen achterhaalde hij haar telefoonnummer.
Hij dronk nog een glas wijn en toetste toen het nummer in. Het duurde zo lang voor er werd opgenomen, dat hij de hoorn al hij na had neergelegd.
‘Met Herman Damwijks.’
‘Zou ik uw vrouw even mogen spreken?’ Waarom wist hij niet, maar het leek hem beter om het aan Joke te vragen en niet aan Herman.
‘Met wie spreek ik?’
‘Martin… Martin Hogeveen.’
Het was een tijdje stil. ‘Die Martin Hogeveen?’
‘Ja.’
Even leek het of de verbinding verbroken werd, daarna klonken stemmen op de achtergrond, maar Martin kon niet verstaan wat er gezegd werd. Toen kwam Joke aan de lijn.
‘Met Joke,’ klonk een half verstikte stem, die Martin in het geheel niet herkende.
‘Met Martin Hogeveen.’
Stilte. Een ruisende, licht krakende lijn. Hij hoopte dat ze iets zou zeggen, maar dat deed ze niet.
‘Ik… eh, ik heb net de overlijdensadvertentie gezien en ik wou jullie condoleren.’
Nog steeds geen reactie, alsof ze het hem zo moeilijk mogelijk wilde maken.
‘Ben je daar nog?’ vroeg hij voorzichtig.
‘Natuurlijk.’ Meer zei ze niet.
‘Ik wou jullie dus condoleren,’ bracht hij moeizaam uit. ‘Heel erg voor jullie, ook voor Richard natuurlijk.’
‘Ja.’
‘Hoe is het nu met hem?’
Aan de andere kant werd de hoorn neergelegd.
Eén en één is twee, zei Verlinden bij zichzelf.
‘Wat mompel je nou weer?’ vroeg Marjan. ‘Je moet er wel om denken dat je niet zo’n in zichzelf pratend, oud mannetje wordt, Theo.’
‘Nee, niks.’ Hij las het krantenartikel opnieuw door en voelde dat het iets met elkaar te maken moest hebben. Er was een connectie, een verband. Nee, hij voelde het niet, hij wist het bijna zeker. Nog geen vijfhonderd meter van die spoortunnel was hij Hogeveen kwijtgeraakt. De hele tijd had hij zich al afgevraagd waarom die man midden in de nacht met zo’n vreemd, groot pakket, zo’n zwaar onhandelbaar ding had lopen sjouwen, maar nu had hij de oplossing van het probleem. Dat betekende meteen de oplossing van een ander probleem.
Hij pakte de foto er bij. Die was vaag, onduidelijk, maar zou de politie zeker interesseren.
Martin werd wakker van de buitendeur die werd dichtgedaan. Hij lag op de bank. Op de tafel stond een lege wijnfles, een glas ernaast, nog halfvol. Hij kwam net overeind toen Carina de kamer binnenstapte.
‘Lag je te slapen?’ vroeg ze.
Hij knikte en probeerde een redelijke zin te bedenken, iets aardigs, een mogelijke verklaring, maar er kwam niets in hem op. Zijn tong lag dik en onhandelbaar in zijn drooggevallen mond. Zijn hoofd bonsde.
‘Je was zo vreemd over de telefoon, dat ik dacht van: ik ga even langs. Dat vind je toch niet vervelend?’
Hij schudde zijn hoofd en keek hoe ze door een half alcoholische mist op hem toe stapte.
‘Wat is er nou met je?’
‘Niks. Ik ben, geloof ik, in slaap gevallen. Ik voelde me al niet zo lekker. Dat heb ik toch gezegd toen je belde?’ Hij wist niet zeker meer of hij dat inderdaad had gedaan.
‘Ja, maar dan ga je je hier toch niet in je eentje bezatten?’ Ze wees op de lege fles. ‘Je stem klinkt ook zo raar dik.’
‘Slaap. Dat komt door de slaap.’
Ze ging naast hem zitten en sloeg een arm om hem heen. ‘Je stinkt… ik bedoel, je ruikt helemaal naar de drank.’
‘Gewoon een paar glaasjes gedronken. Die fles was trouwens al halfleeg.’ De krant lag nog op de tafel, opengeslagen op de pagina met de rouwadvertenties. ‘Heb je een kleed gekocht?’
‘Nee. Dat komt nog wel ’s. Is helemaal geen haast bij. Toch?’
‘Nee, volgens mij ook niet.’ Hij deed een poging tot een glimlach.
‘Wou je niet naar bed?’ vroeg ze, terwijl ze zijn arm streelde.
Hij pakte de krant en vouwde die dicht, met de voorpagina naar boven. Haar hand riep een vreemd gevoel van irritatie in zijn lichaam op. Ze had Richard, nee, Felix ook gestreeld. Zij en Felix. Misschien kon hij zelf nooit meer met haar vrijen zonder hem voor zich te zien. Hier, in de stoel, met de foto van Carina treiterig in zijn hand, liggend op de grond. Vooral liggend op de grond.
‘Zal ik vandaag bij je blijven?’ vroeg ze. ‘Gewoon, lekker huiselijk samen. Ja? Je hebt vast wel iets te eten in huis. Anders laten we iets brengen, ja?’
‘Je hoeft hier nu niet te blijven. Als je zelf thuis dingen te doen hebt, dan is het niet nodig. Ik bedoel, ik red me wel.’
Ze keek hem verbaasd aan. ‘Je bent wel ’s enthousiaster geweest. Ik ga nu in ieder geval even koffie zetten.’
Verlinden belde vanuit zijn werkkamer, met de foto’s voor zich op zijn bureau. Hij kreeg een vrouw aan de lijn.
‘Ik wou graag even met de heer Hogeveen spreken.’
‘Die voelt zich niet zo lekker,’ zei ze. ‘Is het dringend?’
‘Ja, zeer dringend.’
‘Toch geen probleem?’ De stem van de vrouw klonk sympathiek.
‘Dat hangt ervan af.’
‘Ik zal hem even roepen. Wat is ook alweer uw naam?’
‘Verlinden… Theo Verlinden.’
Na een kleine minuut kwam Hogeveen aan de lijn. ‘Mijnheer Verlinden, u gaat veel te ver, dat u me privé lastig valt, terwijl…’
‘Woensdagnacht,’ onderbrak Verlinden. ‘Weet u nog? Rond een uur of twee, dacht ik.’
‘Ik begrijp niet waar u…’
‘Rond een uur of twee. Ik heb interessant materiaal. Ook interessant voor anderen volgens mij.’ Hij legde de hoorn neer.