Zes
Met een amechtig pruttelende motor voeren we over Loch Broom het zeegat uit. De Maizena stampte en steigerde op de zware golfslag, want voorbij de rede trok de wind behoorlijk aan en het water was bedekt met krullende schuimkoppen. Gideon de Wit stond mannelijk achter het stuurwiel, wijdbeens, zijn half ontblote borst vooruit. Wij stuiterden hulpeloos om hem heen onder het slaken van vrouwelijke kreten.
Johanna was in de kombuis aan het kokkerellen in heen en weer vliegende pannen. Ze had onder de stapelbedden in het ruim een mooie voorraad koolraap en twee tonnetjes met scheepsbeschuit en maatjesharing aangetroffen. Je kon het aan onze Jo overlaten om daarmee een verrassend vijfgangenmenu te bereiden. Jo was ook niet iemand die ging lopen miepen over het feit dat de folder ons overheerlijke, traditionele gerechten uit de Schotse keuken25 had beloofd, bereid door een aangetrouwde neef van Gordon Ramsay26. Zij stak gewoon de handen uit de mouwen van haar hopeloze vest. Gouden kracht.
Over de folder gesproken, volgens het programma zouden we vanavond maar enkele uren varen en dan voor anker gaan in de haven van Stornoway. Stornoway was Steòrnabhagh in het Gaelic (Gàidhlig)27, zei Leonie en Stjornavagr in het Oudnoors, want Steòrnabhagh was oorspronkelijk een Vikingvesting geweest. Maar eerst passeerden we nog de Summer Isles28, Na h-Eileanan Samhraidh in het Gaelic, een archipel van twaalf eilanden waarvan alleen Tanera Mòr, Tannara Mòr in het Gaelic, bewoond was en zelfs in het bezit van een postkantoor en een eigen Na h-Eileanan Samhraidh-postzegel. Interessant in de eilandengroep was verder Priest Island, in het Gaelic Eilean a’ Chlèirich, dat ofschoon thans onbewoond, vroeger onderdak had geboden aan zogeheten culdees, een verbastering van Céile Dé, letterlijk ‘Gezellen van God’, ascetische monnikengemeenschappen die sedert…
Bij het hoofd van de heilige Oswald, kon iemand de stekker even uit Leonie trekken?
Vanachter het stuurwiel zei Gideon de Wit dat het voor de Schotse kust stikte van de onbewoonde eilanden. Er waren er letterlijk honderden.29 Maar voordat hij begon aan zijn taken als reisleider, wilde hij graag eerst even een misverstand uit de wereld helpen dat hem al jaren achtervolgde. Veelbetekenend keek hij ons een voor een even diep in de ogen. Een misverstand dat volgens sommige kwakdenkers zelfs de voornaamste reden was van zijn bekering tot de islam: hij zou bij diverse gelegenheden hebben beweerd dat vrouwen niet konden schrijven. Je reinste larie en laster. Zo’n uitspraak was semantisch gezien al onmogelijk. In werkelijkheid had hij alleen maar weleens zachtmoedig geopperd dat je om góéd te kunnen schrijven ballen moest hebben. Je zag het meteen aan het werk van vrouwelijke auteurs. Boeken over wissewasjes. Boeken vol pietluttige details. Boeken zonder soortelijk gewicht en massa. Boeken zonder ballen.
Annabel werd terstond zo rood als een kreeft. En Jane Austen dan, wilde ze militant weten.
Maar Gideon de Wit leek afgeleid. Zijn blik was op Barbara gevallen. Waar ken ik die vrouw van, zo stond op zijn gezicht geschreven. Van haar vermaledijde Gouden Pistool, natuurlijk. Je hoefde niet in Nederland te wonen om het Nederlandse nieuws te volgen. Barbara was in alle praatprogramma’s geweest. En iemand als Gideon de Wit zou begrijpelijkerwijze heel wat vragen over dat Gouden Pistool hebben. De kans bestond zelfs dat hij Barbara voor de haaien zou mieteren.
Snel duwden we haar uit het zicht.
En Jane Austen dan, herhaalde Annabel.
Een kwezel, vond Gideon de Wit. Al waren de verfilmingen van haar werk niet onaardig, zelf was en bleef ze een oude zeur. Geen ballen.
Het bloed steeg ons naar het hoofd. We moesten op onze lippen bijten. Een oude zeur. Maar wellicht was het louter een kwestie van smaken verschillen, of werd hier een literair oordeel geveld waar wij als leken nooit aan zouden kunnen tippen. Toch gingen onze gedachten even uit naar de vrouwelijke auteurs die we in de loop der jaren in onze serie literaire ontmoetingen hadden gehad. Veel van hun boeken zonder ballen hadden we verslonden, ze hadden ons leven soms veranderd of er in elk geval een nieuw licht op geworpen. We hadden henzelf dikwijls verstandige vrouwen met humor en veel psychologisch inzicht gevonden. We moesten het daarom nu beslist voor hen opnemen. We moesten het soortelijk gewicht en de massa van hun werk in niet mis te verstane bewoordingen verdedigen. We konden hen niet verloochenen zonder ons op een onbestemde manier schuldig te voelen, en leidde schuld niet tot boete? Maar zou Gideon de Wit ons nog wel serieus nemen als we over onze geliefde schrijfsters begonnen?
U mag het ons gerust aanrekenen, edelachtbare. Achteraf snappen we zelf ook niet meer waarom we zo nodig serieus genomen wilden worden door iemand met haargroei uit zijn neus en oren en een kokette leren broek. Bewondering kan de werking van de hersencellen blijkbaar blokkeren.
Johanna hielp ons uit de brand door een geurige, lichtgebonden koolraapsoep te serveren die alle aandacht opeiste. Terwijl we onze maag vulden, hervonden we ons mentale evenwicht, en ook fysiek ging het direct een stuk beter. Je moest meedeinen, daar zat ’m de kneep. Mee op zo’n golf, omhoog, omhoog en dan omlaag. Meeklotsen met…
Wat zegt u?
Jazeker. Zo gaan we nog een hele tijd door. Daar kunt u zich maar beter op instellen. Zolang wij hier zitten, zit u daaraan vast. We gaan heus niet plotseling uit een ander vaatje tappen. Dat doet u ook niet. We hoeven niet te veranderen, ons te ontwikkelen, ergens mee in het reine te komen of tot een inzicht te geraken. We zijn geen romanpersonages. Lieve hemel, je zal maar de hoofdpersoon van een roman zijn. Neem nou die arme Emma Bovary, geen tel rust krijgt ze.
Wat, Annabel?
Ja, dat het dan nog slecht met Bovary moest aflopen ook, en met Anna Karenina eveneens, louter en alleen omdat overspelige vrouwen nu eenmaal hun trekken thuis horen te krijgen terwijl mannen ongestraft in het wilde weg…
Stop, Annabel. Denk aan Martha, Annabel. Beheers je.
Weet u voor wie wij trouwens een intense sympathie kunnen voelen, edelachtbare? Voor de bijpersonen in een boek. Voor de postbode die de belangrijke brief bezorgt en over wie we verder nooit meer iets vernemen. Voor de vrouw die in hoofdstuk twee voorbijfietst omdat het anders zou lijken alsof er geen mens op straat was. Voor de man achter de marktkraam bij wie de hoofdpersoon nootjes koopt omdat die nootjes later in het verhaal nodig zijn. Voor het kind dat in het park de eenden voert omdat de schrijver dacht: Ho, hier even een rustpuntje.
Ons hart gaat naar hen uit, naar al die anonieme personages met hun helpende handen, die al bij voorbaat gedoemd zijn om roemloos ten onder te gaan. Je kunt je zelfs afvragen of er voor hen wel plaats is in het universum van de fictie, waarin personages na afloop van een roman terechtkomen.
Maar natuurlijk, edelachtbare. Dáár gaan de personages, als hun boek uit is, gewoon door met hun leven, hoor, alleen worden ze daarbij niet meer door ons gadegeslagen. De auteur heeft een kleine, roerige uitsnede van hun bestaan gepresenteerd, een periode waarin alles op haren en snaren stond, en daarna keert voor hen de rust weer en hervatten zij hun dagelijkse besognes. Nu moet u niet meteen zeggen dat dat onzin is. Wij als lezeressen hebben uit alle macht met de personages meegeleefd. Hun lot kan ons iets schelen. We hebben ze als het ware tot leven gewekt door ze in ons hart te sluiten. Het zijn geen constructies van woorden meer, maar mensen van vlees en bloed. En ergens, in een parallel universum, zitten ze daarom nu schouder aan schouder aan het ontbijt, dat overigens vreemd genoeg een van de minst beschreven maaltijden uit de letteren is. Wij denken weleens…
Goed. U uw zin.
Gelukkig hadden we onze soep snel op, want de Maizena helde inmiddels vervaarlijk van links naar rechts en weer terug. Er was weinig zicht vanwege onze hardnekkige achtervolger, de bui uit IJmuiden, en Stornoway, Steòrnabhagh in het Gaelic (Gàidhlig) kon wat Gideon de Wit betrof eerlijk gezegd overal wel liggen, want normaal gesproken, zei hij, had hij op de cruise een kapitein aan boord die op zulke dingen toezag.
Joho, mompelde Willemien.
Maar we hoefden ons geen zorgen te maken. Aangezien Stornoway de enige bewoonde plek in de wijde omtrek was, zouden we de lichtjes van de haven vroeg of laat zien pinken, of anders de vuurtoren30 van Rubha Robhanais wel. Ondertussen konden we mooi alvast een begin maken met de cyclus van veertien lezingen die prominent op het programma stond. Deel één: Waarom ‘In de geest van Moby Dick’?
Gideon de Wit zette het stuurwiel vast, wierp zijn paardenstaart over zijn schouder en posteerde zich achter het staande kompas, bij wijze van katheder, terwijl wij op de houten banken langs de wanden een afwachtende luisterhouding aannamen. Hij stak van wal. Hij had al zolang hij zich kon heugen een speciale band met Moby Dick. Die was vooral gebaseerd op het feit dat er geen dramatischer voorbeeld bestond van een boek dat door de literatuurkritiek zo stuitend arrogant was miskend. Bij de verschijning in 1851 was het afgedaan als een misbaksel. Het was weggezet als ‘rommel, behorend tot de ergste school van waanzinliteratuur’. Net zoals ontelbare andere romans die pas later de status van meesterwerk hadden gekregen, was Moby Dick door de recensenten van zijn eigen tijd vernietigend ontvangen. Tja, zo diskwalificeerde de kritiek zichzelf al eeuwen.
Martha stak haar vinger op. Maar het was toch ook de kritiek geweest, stipuleerde ze, die Melville later had geherwaardeerd als een van de allergrootste schrijvers ooit en Moby Dick als een klassieker van ongeëvenaarde klasse?
Nou niet zo bijdehand, Martha.
Gideon de Wit ging er eens goed voor zitten. Aan die herwaardering, zei hij, had Melville zelf weinig gehad. Zijn boek was tot een flop gemaakt, zijn reputatie door de drek gesleurd. Hij was er nooit overheen gekomen en pas vijfenzeventig jaar later keerde het tij, postuum en voor hem te laat.
Waar de kritiek destijds moeite mee had gehad, was de ogenschijnlijke wanorde van Moby Dick: de onconventionele en weinig hechte opbouw ervan, met weliswaar een kleine verhalende kern, maar een die non-stop werd onderbroken door allerhande beschouwingen en verhandelingen, vragen en theorieën die zelden werden afgerond, en dat alles opgedist op de toon van iemand die maar losjes een eind voor zich uit zit te kwekken. Met die speelse, onalledaagse aanpak hadden de recensenten zich geen raad geweten. En zodra die klepkruiken zich ergens geen raad mee weten, aldus Gideon, gaan ze van de weeromstuit in de contramine, in plaats van dat ze hun eigen tekortkomingen onder ogen zien.
Ditmaal was het Leonie die de lezing onderbrak. Of ze even de aandacht mocht voor het ijskoude water31, uisge in het Gaelic, dat al enige tijd langs haar enkels stroomde. Het was vanwege het niet-aflatende gestamp en gesteiger van het schip misschien onopgemerkt gebleven, maar zou het kunnen dat een of ander onderzees obstakel, een rots of zo, een gat in de romp had geslagen? Ze zei het op zakelijke toon. Voor je het wist was je immers iemand die over wissewasjes zeurde.
Onthutst keken we allemaal naar onze voeten.
Alle hens aan dek, riep Willemien na een moment van geladen stilte.
Hozen! Jo, haal een pan uit de kombuis!
Johanna waadde terstond naar beneden en riep vandaar dat het water de rand van het fornuis al had bereikt. De koolrapen, schreeuwde ze, dobberden in het rond en zouden weldra oneetbaar zijn.
Gewoon laten dobberen, Jo. First things first.
Maar nu wreekte zich de situatie dat we als bemanning weinig ervaring hadden, om niet te zeggen: geen knip voor de neus waard waren. Om een lang verhaal kort te maken, edelachtbare, we liepen elkaar alleen maar als kippen zonder kop voor de voeten nadat Gideon de Wit binnensmonds vloekend naar buiten was gestormd om af te dalen in de machinekamer onder het dek, waar hij meende vanmiddag nog zoiets als een pomp te hebben zien staan.
Voor het eerst stelden we ons de vraag waarom er eigenlijk geen maritieme vaklieden aan boord waren. Angstig stoven we Gideon de Wit achterna, als kuikens zonder kop ditmaal. Aan dek merkten we pas hoezeer de regen, de wind en de golven32 vrij spel hadden met de Maizena. We konden ons alleen maar op handen en voeten voortbewegen, nu eens omhoog en dan weer omlaag glijdend over het spekvette plaatstaal. Ondanks het gebulder van de elementen was waarneembaar dat de motor moest zijn uitgevallen. Van de pinkende lichten van Stornoway, zagen we in de gauwigheid, was nog steeds geen spoor te bekennen.
Met een vaart rolden we over Gideon de Wit heen toen hij uit het luik klauterde. Hopelijk stond zijn nieuwe geloof zoveel lijfelijk contact met vrouwen toe, of bestond er bij overmacht dispensatie. In een kluwen duikelden we weer achterwaarts, totdat we met een dreun tegen de stuurhut tot stilstand kwamen. Een golf zeewater pletterde op ons neer. Proestend en naar adem happend kwamen we overeind en informeerden handenwringend of de pomp aan de praat was gekregen.
De pomp werkte als een zonnetje, bezwoer de schrijver ons, om houvast om zich heen grijpend. Met maaiende armen begon hij zich naar de brug te werken. Dingen verzinnen, bedachten wij enigszins vertraagd, was die man zijn vak, en we zetten de achtervolging in. Een van de masten knapte als een tandenstoker in tweeën en versperde ons krakend de weg.
Blijkbaar begon Gideon de Wit de druk der omstandigheden nu ook te voelen. Want terwijl een losgeschoten stuk want rakelings langs zijn hoofd suisde, zette hij zijn handen als een toeter aan de mond en schreeuwde hij ons een bekentenis toe.
Sedert een raadselachtig akkefietje vorige week, met een verloren anker en een dode albatros, geloofden de zeelieden in de haven van Ullapool dat de Maizena verdoemd moest zijn. Zeewaardig kon ze in elk geval niet meer wezen. Ye kennae trust ’r, and yonder sea is deep. Niemand, van kapitein tot koksmaat, had meer een voet aan boord willen zetten. Allemaal bijgeloof, had hij gedacht, maar nu moest hij erkennen dat er misschien iets in zat.
Het was inmiddels al na middernacht en we konden ons overal en nergens op de oceaan bevinden: het was geen moment om te gaan kissebissen over verantwoordelijkheden. We moesten praktisch blijven, temeer daar de boeg nu ook begon te splijten.
U vraagt zich natuurlijk af wat er door ons heen ging terwijl we in die scheef hangende schuit heen en weer rammelden als kapucijners in hun peul. Tot aan de knieën door het zeewater wadend klauwden we in het rond naar alles wat los- en vastzat, en op de Maizena zat veel los. De einder viel niet meer te onderscheiden en evenmin wat boven of onder, horizontaal of verticaal was. Golven sloegen over het dek en spatten erop uiteen. De wind beukte. De oceaan daverde. Gideon de Wit stond als Ahab II op de brug tegen Allah en de gehele kosmos te tieren. Tja, wat denk je in zo’n situatie?
Al Gods schepselen moeten sterven. Maar we waren pas halverwege de Russische Bibliotheek en we hadden voor het najaar een geweldige serie literaire ontmoetingen op het programma staan. Een kille hand klampte opeens om ons hart. Was dit inferno van geplens, gekraak en gedreun soms onze straf voor het feit dat we eerder vanavond geen woord ter verdediging van onze geliefde vrouwelijke auteurs hadden gezegd? Moesten we boeten voor ons lafhartige zwijgen? Was dit wat ervan kwam als je je mond niet tegen de keer in open durfde te doen? Kreeg je dan vroeg of laat een zondvloed over je heen? Zouden we nu dus door onze eigen schuld…
Er klonk een knetterende knal en het dak vloog van de kajuit, opgekruld als het deksel van een blikje sardines. We konden het nog net ontwijken. Met schrille stem riepen we naar de brug dat het misschien tijd werd de reddingsvesten aan te trekken. Er waren toch wel reddingsvesten aan boord?
Of we even wilden ophouden met zaniken en moeilijk doen, schreeuwde Gideon de Wit terug. Dit was niet het moment voor pietluttige details. Hij zat midden in een schipbreuk en daar kon hij geen zeurende wijven bij gebruiken. Als we van plan waren om hysterisch te worden, dan waren we bij hem aan het verkeerde adres.
Zijn woorden waren nog niet koud of de romp van het schip brak met een daverende siddering in tweeën. Op hetzelfde moment verdween de zwiepende paardenstaart van de schrijver uit het zicht.
Echt waar. Daar ging hij. Aan stuurboord.
Het moest een kwestie van soortelijk gewicht en massa zijn, waardoor hij overboord keilde en wij niet. Maar hoe je het ook bekeek: door hem waren we in de problemen geraakt. Door hem te willen behagen hadden we deze vloek over onszelf afgeroepen. En nu waren we nog pietlutten ook, die zanikten over wissewasjes. Dat was de druppel, edelachtbare. De maat was vol, edelachtbare. Misschien was Gideon de Wit alleen maar de verkeerde persoon met de verkeerde uitspraak op het verkeerde moment, maar bij god, hij was de zoveelste. Onze eerste reactie was daarom nogal koeltjes. Zoek jij het verder zelf maar uit, De Wit.
Stukken puin bonkten om ons heen neer op het steil achteroverhellende dek. Het water droop uit onze haren. Met verkleumde vingers hingen we aan het laatste stuk van de versplinterde reling, met ook nog een moreel dilemma erbij: lieten we de schrijver verzuipen? Ach, wat had je er au fond aan om kwaad met kwaad te vergelden? En belangrijker nog, stel dat Gideon de Wit midden in een onvoltooide roman zat? Wat, in dat geval, als we hem in zijn sop gaar lieten koken? De kans was groot dat we dan een weesboek op ons geweten zouden hebben.
Inderdaad, edelachtbare, een weesboek. Leggen we later nog weleens uit.
We wisselden een snelle blik met elkaar en knikten eendrachtig. Toen namen we een aanloop en stortten we ons in de ziedende zee, Gideon de Wit achterna. Als leesclub heb je geen andere keuze.