Negen

Maar juist op dat moment opende Gideon de Wit met een reutelende zucht zijn ogen. Verwilderd keek hij om zich heen.

Enigszins geïrriteerd verplaatsten we onze aandacht weer naar hem. Het was wel een anticlimax, net nu we op het punt stonden Barbara eindelijk onverbloemd de waarheid te zeggen, maar als goed geconditioneerde vrouwen zetten we onze eigen wensen maar weer opzij.

De gevelde schrijver deed een pathetische poging zich op zijn ellebogen in zittende houding te wrikken. Dat was begrijpelijkerwijze zo onaangenaam dat hij er groen in het gelaat van werd. Zachtjes kermend zakte hij weer achterover, waarbij zijn hoofd met een krak op een rotsblok belandde. De tranen sprongen hem in de ogen. En dan wist hijzelf nog niet eens hoeveel botten hij had gebroken, laat staan dat Willemien op het punt stond zijn stinkende been te amputeren.

Zeg het eens, Gideon, wat kunnen we voor je betekenen?

Hij rochelde slechts.

Tillie stelde een drupje The Famous Grouse voor.

Allemachtig Til, die man is een moslim. Ga je hem zo meteen soms ook een varkenslapje aanbieden?

Moest je net Tillie hebben: die begon direct verheugd om zich heen te kijken of er ergens een karbonade rondslingerde.

Willemien, praktisch als altijd, goot de schrijver wat regenwater tussen de lippen. Onderwijl voelde ze aan zijn voorhoofd. Haar blik sprak boekdelen.

Met opengesperde ogen staarde Gideon de Wit naar de loodgrijze hemel. Begreep hij waar hij was? Herinnerde hij zich wat er was gebeurd? Wist hij nog wie wij waren? Wist hij trouwens nog wel wie hijzelf was? Herinnerde hij zich dat opzienbarende interview waarin hij had beweerd dat nog maar moest worden afgewacht of hij even sterfelijk zou blijken te zijn als zijn medemens? Besefte hij dat het uur van de waarheid nu was aangebroken?

Wat hem betrof, had hij in het vraaggesprek gezegd, was de dood39 iets voor middelmatige pygmeeën en dragers van broeken met afritsbare pijpen, maar niet voor iemand die zulke olympische hoogten had bereikt als hij en die al jaren een gedoodverfde kandidaat voor de Nobelprijs was. Hij hield niet van aanstellers die beweerden dat hun ‘innerlijke leeftijd’ eigenlijk veertien was, maar van zichzelf moest hij vaststellen dat hij eenvoudig leeftijdloos was en dat de tijd op hem dus geen vat had. Zijn ‘tijd’ zou vermoedelijk dan ook nooit komen.

De interviewer, die man van de EO, had met priemende blik geïnformeerd of meneer De Wit soms dacht dat hij God Zelf was. God was echter geen onderwerp waar de schrijver ooit veel woorden aan vuil had wensen te maken. Ach, God, had hij schouderophalend geantwoord, laten we het er maar op houden dat Hij een moeilijke jeugd heeft gehad. Overigens wel een goudmijn voor iemand met een scheppend beroep.

Het vervulde ons van een stil ontzag dat wij nu de enige getuigen waren van het moment waarop zou blijken of Gideon de Wit erin zou slagen ‘de tijd stil te zetten’ en of het hem zou lukken ‘de geschiedenis en de antigeschiedenis te laten samenvloeien’. Het kon ook het ogenblik van een ‘vesuviaanse implosie’ worden. Passend was het wel dat alleen wij erbij aanwezig waren. De zaak was als het ware tot z’n essentie teruggebracht: de schrijver en zijn lezeressen, zonder inmenging van recensenten of literatuurwetenschappers, zonder tekstuele duidingen en andere misverstanden.

Intiemer kon het haast niet, totdat Martha, die opeens wel verdraaid onsentimenteel begon te worden, opperde dat we er een filmpje voor YouTube over moesten maken, de mensen waren gek op zulke dingen, dat had je ook gezien bij het overlijden van Michael Jackson.

Hou je hoofd erbij, Martha. Onze mobieltjes zijn naar de haaien.

Toen deed Gideon de Wit, onder het uitstoten van pruttelende klanken, een nieuwe poging zich overeind te werken. We schoten toe.

‘Iedere plot…’ verstonden we glashelder. We knepen hem aanmoedigend in de bleke wangen.

‘Iedere plot,’ klonk het nogmaals, maar al zwakker. Toe dan. Zou een beetje schudden helpen? Hadden we maar een koolraap bij de hand.

‘Iedere plot is uiteindelijk…’ Zijn hoofd zakte opzij, zijn glazige ogen sloten zich.

Iedere plot was wat? Nu moesten we het weten ook. Dit kon per slot van rekening niet minder dan Gideon de Wits literaire testament zijn, en misschien ook een belangrijke sleutel tot nog meer leesgenot. Iedere plot was uiteindelijk wat? Een rookgordijn? Een toonbeeld van vakmanschap? Een kinderachtige constructie? Een noodzakelijk kwaad? Lezersbedrog? De smeerolie van elk verhaal? Een zwaktebod?

Helaas, Gideon de Wit was teruggezonken in zijn coma.

Leonie stampvoette van frustratie. Tot op zijn sterfbed druk en gewichtig doen wanneer het hem uitkwam, zonder oog te hebben voor wat voor ons van belang was. Hij kwam overal mee weg, zo met die coma. We hadden zelfs nog niet eens de gelegenheid gekregen om hem ter verantwoording te roepen over de barre situatie waarin we waren beland. Dat stak, en zeker in het geval van iemand die altijd zo inspirerend had geschreven over schuld en boete. Het was voortdurend hetzelfde liedje. Meneer ging gewoon, hop, weer onder zeil.

Maar Willemien maande ons op droge toon dat we geen tel te verliezen hadden. We moesten, nu de schrijver weer buiten bewustzijn was, meteen de gelegenheid te baat nemen om zijn been aan te pakken. Als het gangreen zich verspreidde, zou de stakker de avond niet halen. Dat konden we toch niet op ons geweten hebben.

Nee, Willemien. Dat was nou inderdaad typisch zo’n pietluttig detail dat we niet graag op ons geweten zouden hebben.

Je las weleens in de krant dat iemand bij het houthakken onder een boom beklemd was geraakt en erin was geslaagd zich uit zijn benarde positie te bevrijden door zijn eigen been te amputeren. Daarbij vergeleken was wat ons te doen stond kinderspel, maar het bleef toch zagen in een levend mens.

Gelukkig was de gereedschapskist van de Maizena die ochtend aangespoeld. We legden de scheepszaag daadkrachtig in Tillies teiltje in kokend water. Toen liepen we vast in het vraagstuk hoe de schrijver te ontdoen van zijn spannende leren broek. Het kledingstuk zat al strak, en de zwelling van het been maakte het er niet eenvoudiger op. Om ergens een begin te hebben forceerde Willemien met een nijptang de gulp, die in diepe buikplooien verborgen lag. Ze zei dat ze amper kon zien wat ze deed, wat nogal lastig was in een zo gevoelig gebied. Voordat je het wist, knipte je verkeerd.

Gelukkig werkte de patiënt goed mee. Hij bleef voorbeeldig buiten westen. Voor hetzelfde geld was hij moeilijk gaan doen. Hij had ook kunnen zeuren. Of zaniken. Hij had zelfs hysterisch kunnen worden. Dat gebeurt soms zomaar om niets, edelachtbare, dat mensen moeilijk doen, beginnen te zeuren en te zaniken of hysterisch worden.

Vanuit de lies werkte Willemien verder met een tang. Het echte karwei moest nog beginnen en ze was al helemaal bezweet. Uiteindelijk lukte het haar de broekspijp aan repen te krijgen en daarmee het been af te binden. Daarna ontsmette ze de amputatiezone40 met een ruime dosis The Famous Grouse.

Nog steeds gaf Gideon de Wit geen krimp. Hij wekte niet langer de indruk door verhitte gedachten geplaagd te worden. Hij zag wasbleek, maar lag er kalm bij.

Wens me succes, zei Willemien terwijl ze haar voorhoofd bette. Boven haar krijste een meeuw. Precies wat je op zo’n moment zou verwachten.

Annabel stond trillend van de zenuwen klaar met de Zippo. De hele zaak meteen dichtschroeien zou het bloedverlies beperken, was de theorie.

Zaag, zei Willemien en ze stak haar hand bevelend uit, de palm omhoog.

Tillie haalde de zaag uit het teiltje.

Leonie was op haar knieën gezonken. Gabh mo leisgeul, mompelde ze, tha mi duilich.

We hoorden een geluid alsof er een kolossale overrijpe watermeloen werd aangesneden. Martha was de eerste die begon te kokhalzen toen de zaag met een snerpende zucht vast kwam te zitten in het bot41. Gadsamme, zo vast als een huis. Die man had te veel massa, dat was elke keer het probleem.

Met beheerste stem vroeg Willemien weer om de nijptang.

Ook Gideon de Wit zelf bleef rustig. Wel was er op zijn gezicht een uitdrukking van lichte verbazing verschenen, alsof het ergens in een uithoek van zijn grote geest begon door te dringen dat een stel vrouwen sjorde aan een zaag die muurvast in zijn been zat, sommige met een voet op zijn borstkas om meer kracht te kunnen zetten.

Wat een takkeklus. En met die Zippo werkte het ook al niet volgens plan. We moesten het bloed uit onze ogen wissen. Pak je pen, Annabel, en noteer: Dat doen we de volgende keer heel anders.

Wij zijn maar een doodgewone leesclub, edelachtbare. Wij zijn niet zo hovaardig om snel van iets te beweren dat we er zelf wel een boek over zouden kunnen schrijven. Maar met dit materiaal zou je toch een heel eind kunnen komen. De zaag stond inmiddels in een haakse hoek in het bot en…

O, de rest gelooft u wel? Dat hadden wij ook graag gedaan, maar we moesten het karwei afmaken. De hemel was geprezen dat we aan Gideon de Wit geen kind hadden. Na anderhalf uur zagen was het been eraf. Het plopte met een soppend geluid in Johanna’s armen. De sok en de schoen zaten er nog aan, zagen we nu pas. Misschien was het wel dat detail dat ons de das om deed. Zo had je nog een hele schrijver, zo stond je met zijn been te zwaaien.

Leonie offerde weer een van haar Marimekko’s op voor het inzwachtelen van de stomp. Tillie vulde alvast de campingbekertjes. Johanna stond naar het been te kijken alsof het een soepkip was.

Nee, Jo. Dénk er niet eens aan, Jo.

Met z’n allen sjokten we naar het strand. In onze met bloed bespatte kleren waadden we de branding in. De regen stuiterde van de golven af. We lieten ons van top tot teen schoonspoelen en deden tussen de bedrijven door snel een plas, terwijl we nadenkend voor ons uit keken.

Toe, Jo, laat dat been nu maar los, meid.

En daar ging het been. Mar sin leat, riep Leonie het na.

We sloegen de armen om elkaar heen. Wie anders dan wijzelf zou kunnen bevatten wat we zojuist hadden doorstaan? Gesteld al dat we ooit van dit eiland af kwamen, het was geen verhaal dat je op een verjaarspartijtje aan je zwager ging zitten vertellen met een handje pinda’s erbij. En Jan zou ook niet meer lekker slapen als hij dit van ons wist. We waren een beetje zoals dat voetbalelftal waarvan het vliegtuig boven het Andesgebergte was neergestort en waarvan de overlevenden het overleefden door… Nou ja, u weet wel, het staat allemaal in dat waanzinnig spannende boek van Piers Paul Read.

Deze ervaring zouden we met niemand kunnen delen. Voor de verwerking ervan waren we op onszelf aangewezen. We grepen elkaar bij het druipende haar en stonden een hele tijd samen in de branding te wiegen, woordeloos.

Maar wacht nu eens even. We zouden Barbara toch de les lezen?

Hola. Hoofd erbij!

Het was een stuitend verhaal, van dat pistool van haar. Ze had het gewonnen. Ze had het gewonnen toen zij de gelukkige bleek die het tienmiljoenste exemplaar van Blauwe bonen kocht, die literaire thriller, weet u wel. Zogeheten literaire thrillers zijn momenteel razend populair, die… Tja, hoe leggen we u dat uit? Leonie zegt altijd: Het zijn zulke slappe aftreksels van wat je van een goed boek verwacht, dat je het niet eens onboeken kunt noemen, eerder oeken. Ze gaan onveranderlijk over ‘gewone mensen’ die te maken krijgen met enge dingen die in theorie iedereen zouden kunnen overkomen, alleen overkomt gewone mensen nooit iets opzienbarends, daarvoor houden ze te veel van alles wat saai is. Die vinden al dat ze gevaarlijk leven als ze onder het opvouwen van de was aan de buurman denken, of als ze in de file in hun achteruitkijkspiegel zitten te sjansen met een onbekende die net haar lippen heeft gestift.

Er kan maar één reden zijn waarom die oeken zoveel worden gelezen. Omdat ze zo moordend burgerlijk en braaf zijn, ondanks alle stoute seks die van de pagina’s stoomt. Een en al rodeoortjeswerk, maar ondertussen zetten de personages de hele tijd ‘een sfeermuziekje’ op en schenken elkaar nog eens ‘een wijntje’ in. Je waant je meteen in een Vinex-wijk. Of in de jaren vijftig bij de gaskachel. Tjemig, Ans, doe mij nog maar een bitterballetje en daarna smeren we elkaar sexy in met hete mosterd. En dat allemaal met dodelijke ernst opgedist, verstoken van het geringste greintje humor. Alleen een onverbeterlijk stom rund, schrijft Gideon de Wit in Op zoek naar het ergste, kenmerkt zich door niet te doorbreken ernst. En deze is ook van hem: Ergens lachen er mensen en ergens juichen er kinderen, maar in Sexville, waar de slechte romanschrijvers uithangen, valt niets te lachen. Dat kon hij altijd wel, een mooi aforisme plaatsen.

Nu ja, je moet het nuttig en geweldig vinden dat de mensen in elk geval lezen, en als je ze erop wijst dat ze bagger lezen, vinden ze je een snob. Ze willen niet dat een verhaal hen met vragen opscheept, ze willen antwoorden en geruststelling.

Barbara zei dat het stom toeval was dat het tienmiljoenste exemplaar uitgerekend in haar handen was gevallen. Ze wist zogenaamd van niks. Hm. Er hingen anders al weken billboards in de stad waarop de schrijfster van Blauwe bonen met haar geilste blik en een suggestief dampend pistool was afgebeeld onder de kop IK POMP JE VOL. Die boodschap kon letterlijk worden opgevat, want haar oek was in zulke hoeveelheden aan de boekhandels uitgeleverd dat die het reguliere assortiment tijdelijk in de kelder hadden moeten parkeren. Op een van al die exemplaren zat een gouden sticker geplakt: de koper ervan zou ‘een ongelooflijke prijs’ ontvangen.

Op internet begonnen er meteen geruchten te circuleren dat de ongelooflijke prijs een wip met de schrijfster was. Had zij niet publiekelijk verklaard dat zij voor haar nieuwe oek bereid was ‘verder te gaan dan ooit tevoren’? Blauwe bonen vloog de winkels uit.

Barbara beweerde dat ze die middag uit was geweest op de nieuwe vertaling van de gedichten van Kaváfis. Daarvoor had ze onvermijdelijk over de stapels Blauwe bonen heen moeten klauteren die als een bergketen door de winkel slingerde. Kort voor de top had ze haar evenwicht verloren en terwijl ze om zich heen naar houvast molenwiekte, waren er ineens sirenes gaan loeien en bellen gaan rinkelen, en toen ze met een bons op de grond belandde, bleek ze het tienmiljoenste exemplaar met de gouden sticker in handen te hebben.

De schrijfster, slechts gekleed in cowboylaarzen en een ruige wapenholster, had haar ter plekke de ongelooflijke prijs overhandigd: een verguld klapperpistool. Het is in dat genre nu eenmaal veel geschreeuw en weinig wol, edelachtbare. Er wordt een hoop beloofd, maar aangezien er niets substantieels in te lossen valt, verdampt de hele zaak voor je ogen tot wat het is: lucht.

Maar Barbara vond het nog leuk ook. Ze had nooit eerder in haar leven iets gewonnen. Glunderend poseerde ze met het Gouden Pistool voor de foto, want uiteraard stond er een batterij pers klaar om dit literair-historische moment vast te leggen. Eerlijk is eerlijk: tien miljoen exemplaren verkopen is niet niks. Zo iemand als Philip Roth is al blij als hij de tienduizend haalt.

En Barbara’s opgetogenheid bleek best mediageniek. Ze kreeg meer dan haar fifteen minutes of fame. Een week lang was ze niet van het televisiescherm te slaan. Het was weer eens iets anders, een middelbare muts die bereid was om keer op keer voor te doen hoe ze in een boekhandel met een bons op de grond was beland, met het ultieme exemplaar van Blauwe bonen in haar knuisten. Nee, zei Barbara stralend, ze was er nog niet aan toegekomen om het hele oek te lezen. Op de eerste anderhalve pagina had ze tot twee keer toe vastgesteld dat de heldin ‘zich op haar knieën richtte’. Twee keer een knieschot door eigen hand, dat was haar wat te veel van het goede. Bovendien was ze halverwege het verzameld werk van Karel van het Reve, dat moest eerst uit. Maar bovenal, zei Barbara, was ze er diep in haar hart niet van overtuigd dat oeken als Blauwe bonen ook daadwerkelijk gelezen moesten worden.

En zo was Barbara er helemaal in haar eentje verantwoordelijk voor geweest dat van Blauwe bonen binnen luttele dagen het elfmiljoenste exemplaar werd verkocht.