Dat is het verhaal van mijn vader. Bijna niet te geloven, denk je misschien. Misschien denk je dat ik dit allemaal maar verzin, dat dit hele verhaal één grote leugen is? Ik heb tenslotte ook over zoveel andere dingen gelogen.
Ik kan tot mijn verdediging aanvoeren dat ik het niet altijd gemakkelijk heb gehad. Toen ik nog klein was, vertelde mijn grootmoeder me al dat mijn bestaan op een soort wonder berustte. Als ze wonder zei, bedoelde ze mijn vader en de jaren in de kelder.
Grootmoeder drukte me altijd met mijn neus op het feit dat ik nooit zou zijn geboren als zij mijn vader niet van de Duitsers had gered.
Dan staarde ze me aan met haar ingevallen blauwe ogen en ik voelde me altijd een beetje ongemakkelijk en wreef verlegen met mijn rechterhand langs mijn neus, heel goed wetend dat mijn grootmoeder dat deel van mij het minst op prijs stelde. Dit was natuurlijk voordat ze oud werd en haar ingevallen blik zijn scherpte verloor en slap en mild werd als van een onnozel kind. Ik zocht haar vaak op in het bejaardenhuis aan de Helgesensgate. Soms wist ze mijn naam nog, andere keren was ze ervan overtuigd dat ik bij Andersens manufacturen in het centrum werkte. Daar had ze gewerkt toen ze jong was.
‘Je komt me zo bekend voor,’ zei ze altijd, ‘dat zal van Andersens manufacturen zijn, het is daar nu zeker wel druk in de winkel?’
Bij tijden herkende ze me meteen, maar haar scherpte, haar ontevredenheid als ze mij zag, was weg. Wat restte, was die lege, nietszeggende mildheid. Misschien trok ze de la van de commode open om er een munt van vijf kronen of een reep chocolade uit te pakken. Ze hield mijn handen altijd stijf vast en wreef met haar duim hard over de rug. Heen en weer, in een bijna panisch tempo, alsof ze nu, na al die jaren, had besloten dat ze me voor eeuwig wilde houden.
Tussendoor leefde ze soms even op. De ontevreden trek rond haar mond breidde zich uit als een opengevouwen waaier, alsof ze zich plotseling realiseerde dat er dingen in haar leven waren gebeurd die niet helemaal waren gegaan zoals ze moesten. Natuurlijk had ik haar op die heldere momenten kunnen vertellen dat het dankbaarheid was wat ze miste. Ze had een leven gered en niemand had haar bedankt. Ze had zelfs geen medaille gekregen en eigenlijk had grootmoeder altijd alleen maar een zichtbare trofee willen hebben voor wat ze zelf als een heldendaad beschouwde.