Er gingen weken voorbij. Je kwam niet terug. Carmen kwam ook nauwelijks. Ik moest haar zelf gaan halen als ik hulp nodig had. Ze had een vriendje gekregen, een belangrijk doel in haar leven, naar ik allang had begrepen. Het vriendje zat op de middelbare school en leerde voor elektricien, vertelde ze.

‘Je zou hem eens moeten zien. Het is toch zo’n stuk!’

Ik kon veel dingen bedenken die ik liever zou willen zien dan haar vriendje, maar ik zei niets. Waarom zou zij niet gelukkig mogen zijn, waarom zou niet iemand van haar zachte handjes mogen genieten?

‘Je vriendin is al een hele tijd niet meer geweest,’ constateerde ze als het ware collegiaal, aangezien we zo’n beetje in hetzelfde schuitje zaten, nu we in haar ogen allebei verkering hadden.

‘Welke vriendin?’ vroeg ik, om moeilijk te doen.

‘Heb je dan zoveel vriendinnen?’ Haar stem klonk honingzoet en gemaakt kinderlijk.

‘Nee, ik heb er geen een,’ antwoordde ik droog.

Het meisje was nu even stil.

‘Is het uit?’

Ik begon geïrriteerd te raken. Ik zag als het ware voor me hoe ze een meelevend gezicht trok en misschien zelfs haar hoofd een beetje scheef hield.

‘Ze komt vast wel terug. De wegen van de liefde zijn ondoorgrondelijk,’ zei ze, en voor zover ik kon horen zei ze dat in alle ernst.

Ik besloot om haar niet het slachtoffer te laten zijn van mijn agressie. In plaats daarvan vroeg ik of ze me alleen kon laten. Dat liet het meisje zich geen twee keer zeggen en ze stormde de flat uit. Misschien had ze een afspraakje met de elektricien.