8

Logan opende de voordeur van zijn appartement en sjokte naar binnen. Hij had anderhalf uur eerder al thuis moeten zijn maar die drol van een Finnie had erop gestaan dat ze mevrouw McLeod volgden naar het ziekenhuis. Alleen maar om haar te laten merken dat hij haar in de gaten hield. Wat een eikel.

Na één blik op zijn woonkamer – lakens over de bank tegen het stof, opgerolde tapijten, kale peer, halfvolle verfblikken – besloot Logan dat hij geen zin had in klussen. Vijf minuten later zat hij in Archibald Simpson, een tot pub omgebouwde bank op de hoek van Union Street en King Street. De levendige pub zat vol met politiemensen en andere gasten die de herinnering aan de zoveelste werkweek verdrongen met bier, wijn en sterke drank.

Logan zat aan zijn stamtafel met een glas Stella en wachtte op zijn biefstuk stroganoff met champignons. Hij had nog een heel weekend om zelf zijn potje te koken; een keer buiten de deur eten kon geen kwaad.

‘Hé, wat zit je hier alleen, waar is die rimpelige oude vriendin van je?’

Logan keek op van zijn bier.

Samantha – de enige goth die de technische recherche rijk was – stond over hem heen gebogen, met in haar hand een pul met een gemeen uitziend alcoholisch brouwsel. In haar oorlellen staken vreemde, tribale, langwerpige attributen, nog afgezien van een stuk of zes glinsterende piercings. Ze droeg een ring door haar onderlip. Paarse lippenstift, zwarte oogmake-up, een Marilyn Manson-shirt en een zwarte leren broek. Maar het was vooral de begroeiing op haar hoofd die Logan deed staren.

‘Nieuw kapsel?’

‘Vind je het mooi? Het heet “vlammend rood”.’

‘Ik dacht dat bij jullie goths alles zwart moest zijn.’

‘Wat ben jij toch ouderwets.’

‘Mijn rug op.’

‘Dat zou je wel willen, hè?’ Ze knipoogde. ‘Maar ik moet ervandoor. Bruce is jarig vandaag en we gaan hem helemaal dronken voeren met wodka en Red Bull… Au!’ Iemand omklemde haar stevig van achteren. ‘Laat me los, eikel!’

Rechercheur Rennie grinnikte en kuste haar op de wang. Hij zag er gebruind uit. ‘Hé, schoonheid, wat een schitterend kapsel. Heb je me gemist?’

‘Nee.’ Samantha ontworstelde zich aan Rennies greep en trok de mouw van haar T-shirt omhoog, waardoor een stukje wit verband zichtbaar werd. ‘Als je mijn nieuwe tatoeage hebt verpest vermoord ik je!’

‘Sorry, dat wist ik niet.’ Rennie knipperde aanstellerig met zijn ogen. ‘Kun je het me vergeven?’

‘Wat bén jij toch een lul!’ Ze stormde weg.

De rechercheur keek haar na. Toen ze buiten gehoorsafstand was zei hij: ‘Poeh, daar zou ik geen nee tegen zeggen. Jij? Als je het mij vraagt is ze een beest in bed…’ Hij schudde de gedachte van zich af en vervolgde: ‘Tijd voor een rondje: de legendarische Rennie is er weer!’

Drie minuten later kwam hij terug van de bar met twee pullen Stella en een zakje chips met kaas-uiensmaak. ‘Ik zweer het je,’ zei hij, terwijl hij Logan zijn drankje gaf, ‘je moet écht naar Thailand. Het was gewéldig…’ En dat was het begin van een monoloog van een halfuur over de charmes van het Thaise binnenland, de lokale bevolking, het echte Thaise eten, de orang-oetans die er vrij rondliepen en de authentieke massages. Hij boog zich dichter naar Logan toe. ‘En ik heb er iemand ontmoet.’

‘Wat? In Thailand? Heb je een postorderbruid aan de haak geslagen?’

‘Doe niet zo idioot. Nee, ze komt uit Inverness. Ze geeft les op de universiteit.’ Hij stak zijn hand op. ‘En voordat je iets gaat zeggen: ik heb in haar paspoort gekeken. Ze is ouder dan ik.’

Logan glimlachte. ‘Hoeveel ouder?’

Rennie haalde zijn schouders op. ‘Een paar jaar.’

‘Tien? Vijftien? Twintig?’

‘Hé, ik héb tenminste nog een vriendin. In tegenstelling tot sommige zielepoten.’

‘Touché.’

Twee glazen later klaagde Rennie steen en been over het feit dat hij bij inspecteur McPherson was ingedeeld. ‘Ik bedoel, die man is een kluns. Alles wat hij onderneemt gaat fout. Weet je wat we vandaag hebben gedaan? Gezocht naar een stel gestolen jachtgeweren. Jáchtgeweren. Het is een ramp.’ Hij leegde zijn glas. ‘Wil jij er nog een?’

‘Wat dacht je? Ik heb morgen vrij.’

‘Kom op nou… Het wordt vast leuk.’ Rennie had moeite met lopen toen ze zich een weg baanden door Union Street. Het wemelde van de mensen die van pub naar pub gingen. Veel blije gezichten en een paar minder vrolijke hoofden.

Ergens verderop hief een groep mannen die hun kelen hadden gesmeerd met bier en wodka ‘Sto Lat’ aan, een traditioneel Pools lied. Bij wijze van competitie begon een ander geïmproviseerd mannenkoor ‘Flower of Schotland’ te zingen.

De Polen konden in elk geval nog wijs houden.

‘Nee, dat wordt het niet. Het wordt vast vreselijk,’ zei Logan terwijl ze overstaken en Belmont Street in liepen, langs café Drummond, waar zich buiten een groepje verbannen rokers had verzameld.

‘Je blijft daar vast niet lang alleen, we kunnen… we kunnen je voorstellen aan een van Emma’s vriendinnen. Die weet wel iemand die wanhopig op zoek is naar…’

‘Ik wil niet naar een etentje.’

Ze gingen in de rij staan bij de kebabzaak.

‘Toe nou. Ik heb verder geen volwassen vrienden.’

Een magere man voor in de rij stond luidkeels te vloeken in zijn mobiele telefoon: ‘Nee, je moet verdomme luisteren! Zeg hem dat hij langskomt met het spul, of anders mol ik zijn moeder en naai ik het lijk!’ Spijkerjasje, gescheurde spijkerbroek, haar tot halverwege zijn rug en jukbeenderen die scherp genoeg waren om er kaas mee te kunnen snijden. Heroïne: het ultieme afslankmiddel.

‘Hoe dan ook,’ zei Rennie, ‘wat is er eigenlijk mis met etentjes? Dat is toch wat…’ Hij boerde. ‘Dat is toch wat beschaafde volwassenen doen?’

De man aan de telefoon was nog lang niet uitgeraasd. ‘Het kan me verdomme niet schelen of hij een hartaanval heeft! Hij moet verdomme hierheen komen!’

‘Waarom denk je eigenlijk dat ik wil dat jij me aan iemand koppelt? Ik heb echt geen liefdadigheid no…’ Logans stem stierf weg. Vier mannen waren zojuist vanaf Union Street de hoek om komen lopen. Ze wandelden niet, ze liepen niet maar ze marcheerden. Ze droegen capuchons en honkbalpetjes, waardoor hun gezichten door de bewakings camera’s niet of nauwelijks konden worden geregistreerd.

Logan gaf Rennie een por. ‘Kijk even links van je… Nee, je ándere linkerkant. Vier blanke mannen.’

‘Uh-huh. En?’

‘Heb je het dagbericht niet gelezen? Er is gisteravond iemand neergestoken in Thistle Street. Op de camera was te zien dat vier capuchons wegrenden van de plaats delict.’

‘Nee, ik wil hem helemaal niet spreken, verdomme! Vertel hem dat mijn geduld op is… Ja, dus doe geen stomme dingen…’

De capuchons waren tot op vier meter genaderd en liepen naar het begin van de rij voor de kebabzaak, waar de man in zijn telefoon tekeerging.

Capuchon nummer één trok iets uit zijn broekzak. ‘Hé, jij. Kevin Murray. Stomme eikel!’ Zijn gezichtshuid leek op ontbijtspek en hij had een grote mopsneus. Zo te horen kwam hij uit Manchester. ‘Wat had ik je nou gezegd?’

Kevin Murray negeerde hem. ‘Nee, hij krijgt geen week uitstel. Ik wil het nú hebben!’

‘Ben je verdomme doof, Murray?’ Na een snelle polsbeweging veranderde het ding dat hij uit zijn broekzak had gehaald in een vlindermes.

Logan vloekte. Dit betekende het einde van een rustig avondje stappen. Hij had gewoon thuis moeten blijven en de verfkwast ter hand moeten nemen. Hij liep naar voren en trok Rennie met zich mee. Iemand die voor hen in de rij stond riep woedend: ‘Niet voordringen, we hebben allemaal honger!’

Capuchon nummer één gaf Murray een duw. Hij wankelde, fronste zijn wenkbrauwen en vertelde zijn gesprekspartner dat hij zou terugbellen. ‘Wat mot je?’

Capuchons twee tot en met vier verspreidden zich en namen hun positie in.

Verdomme… Logan keek of hij ergens in de straat de vertrouwde, fluorescerende geel met witte politiehesjes van de avondploeg zag. Op vrijdagavond elfuur wemelde het hier doorgaans van de geüniformeerde dienders, maar vanavond waren ze nergens te bekennen. Waarschijnlijk waren ze ergens anders een vechtpartij aan het opbreken.

‘Ik heb het je verdomme gezegd, Murray, maar je wou verdomme niet luisteren, hè? Gore linkmiechel!’ Hij trilde en er vloog speeksel uit zijn mond.

Logan zocht in zijn jaszak naar zijn politielegitimatie. ‘Oké, rustig allemaal.’ Hij sloeg zijn legitimatie open en hield hem omhoog. ‘Het is niet nodig dat hier iemand…’

Murray haalde uit naar capuchon nummer één. Hij sloeg mis.

Het mes van de capuchon trof wél doel.

AAAGGHH!’ Kevin Murray viel op zijn knieën en sloeg zijn handen voor zijn gezicht. Tussen zijn vingers stroomde bloed, dat op de keien van het wegdek terechtkwam.

De mensen in de rij trokken zich terug om het gevecht op veilige afstand te kunnen bekijken. Niemand deed een poging Logan te helpen er een eind aan te maken. Gemeenschapszin was ver te zoeken.

Logan riep: ‘Politie! Jullie zijn allemaal gearresteerd!’ Vrijwel onmiddellijk realiseerde hij zich dat hij dat beter niet had kunnen doen.

De drie reservecapuchons trokken hun wapens; een slagersmes, een jachtmes en een machete. En Logan had alleen maar een dronken rechercheur Rennie.

‘Luister, jullie hebben zo al problemen genoeg, dus maak het niet erger dan het is.’

Capuchon nummer één lachte. ‘Jij vindt jezelf zeker heel groot en stoer, nietwaar? Maar zal ik je eens wat zeggen? Smerissen zoals jij lust ik rauw…’ Vlak voor Logans gezicht maakte hij cirkelvormige bewegingen met het mes. Zijn hand was bedekt met doe-het-zelf gevangenistatoeages. Logans maag verkrampte. Waarom moest het een mes zijn? Waarom moest het áltijd weer een mes zijn?

Maar Logan had een vervelende verrassing in petto voor zijn aanvaller: met een mes begon je niet zoveel als je tegenstander pepper spray in je gezicht spoot. Hij voelde in zijn zak maar herinnerde zich toen dat die spuitbus nog op zijn bureau stond, omdat hij moest worden gevuld.

Verdomme.

Hij stak zijn handen omhoog en probeerde zelfverzekerd te blijven klinken. ‘Kom op, mannen, dit is toch helemaal niet…’

Murray lag met opgetrokken benen op de grond tussen hen in en jammerde: ‘Mijn gezicht!’

Capuchon nummer één grinnikte, veegde zijn vlindermes schoon aan een servet van KFC en klapte het toen dicht. ‘Tot ziens, meneer de smeris.’ Hij deed een paar passen naar achteren en toen verdween hij met zijn maten joelend en lachend in de richting van Belmont Street.

Logan haalde zijn mobiele telefoon tevoorschijn en belde de meldkamer om het bewakingscamerateam opdracht te geven uit te kijken naar vier blanke mannen met capuchons en honkbalpetjes die in de richting van Schoolhill renden.

En hij bestelde een ambulance.

Logan keek Rennie verwijtend aan. ‘Aan jou heb ik ook veel!’

De rechercheur haalde zijn schouders op. ‘Ik ben een beetje aangeschoten.’ Hij waggelde over de bebloede keien. ‘Moeten we ze niet… achterna?’

‘Wij met ons tweeën tegen vier gewapende mannen? Wat een fantástisch idee.’ Logan haalde een zakdoek tevoorschijn, vouwde er een vierkant doekje van en gaf dat aan Kevin Murray met de opdracht het tegen zijn gezicht gedrukt te houden. De witte stof kleurde snel donkerrood.

Logan stuurde Rennie naar de kebabzaak om wat servetten te halen en knielde daarna naast de gewonde man. ‘Kun je me vertellen waar dit allemaal over ging?’

‘Mijn gezicht, verdomme!’

Logan trok een paar latex handschoenen aan en haalde Murrays handen van diens gezicht. De neus was in tweeën gespleten en de onderste helft hing los. Door zijn rechterwang liep een snee die zo diep was dat je door de donkerpaarse massa heen het bot kon zien.

‘Is het erg? Het is erg, hè? Vertel het me nou!’

‘Het is… maar een schram. Een paar hechtingen en je bent weer helemaal de oude.’ Leugens. Leugens. Leugens. ‘Wie waren die mannen?’

Maar Murray drukte zijn neus weer op zijn plaats en begon te huilen, zodat het bloed dat uit zijn opengesneden gezicht liep zich mengde met zijn tranen.

Rennie verscheen met een grote stapel servetten. Het was beter dan niets, maar het duurde niet lang of er was alleen nog maar een kleverige rode prop papier van over.

Toen de ambulance eindelijk arriveerde lag de patiënt bewusteloos op de keien.