1

Besluiten

Marriott Hotel

   Islamabad, Pakistan

   Drie weken later

 

Luitenant Maqsud Kayani’s manier om Moore te bedanken voor het feit dat hij zijn leven had gered, kwam in de vorm van een uitnodiging voor een kennismakingsbijeenkomst tussen Moore en Kayani’s oom, kolonel Saadat Khodai van het Pakistaanse leger. Toen Moore in Islamabad aankwam, vond hij de intrigerende e-mail van de luitenant in zijn inbox. Kayani’s oom, dezelfde man die de helikopter had gestuurd om hen te redden, had zijn neef verteld dat hij een aanhoudende strijd leverde tegen een depressie die door een persoonlijke morele crisis werd veroorzaakt. Uit de e-mail bleek niet wat de crisis van de kolonel precies inhield, maar Kayani beweerde dat een dergelijke bijeenkomst voor beide partijen, Moore en zijn oom, grote voordelen zou opleveren.

   Moore had de kolonel gedurende een paar weken regelmatig ontmoet en lange gesprekken met hem gevoerd. Daarna vermoedde hij dat Khodai belangrijke talibansympathisanten zou kunnen identificeren. Hij dronk liters thee met de kolonel en probeerde hem over te halen alles te vertellen wat hij wist over de infiltratie en exploitatie door de taliban van de tribale gebieden in het noordwesten van het land, maar vooral in de regio die bekendstaat als Waziristan. De kolonel aarzelde hiermee in te stemmen, hij schrok ervoor terug iets onherstelbaars te doen. Dat frustreerde Moore, want dit was een gigantisch struikelblok, het kernpunt van hun impasse.

   De kolonel was niet alleen bang voor de eventuele gevolgen voor zijn familie, maar hij moest ook ingaan tegen zijn persoonlijke overtuiging dat hij nooit negatieve opmerkingen mocht maken over zijn collega-officieren en kameraden, en ze ook niet anderszins mocht bedriegen, zelfs niet wanneer ze hun eed van trouw aan Pakistan en zijn geliefde leger hadden gebroken. Maar zijn gesprekken met Moore dreven hem tot wanhoop. Als hij het niet deed, wie dan wel?

   Toch had de kolonel Moore op een avond gebeld en gezegd dat hij bereid was te praten. Moore had hem van huis opgehaald en was met hem naar het hotel gereden waar de kolonel met Moore en twee collega’s van Moore zou praten. Moore stopte op de parkeerplaats voor bezoekers.

   Khodai was net vijftig geworden en had dik, kortgeschoren zwart haar met grijze strepen erin. Hij had een vermoeide blik en zijn prominente kin was begroeid met dun, spierwit haar. Hij was in burger; hij droeg een eenvoudige lange broek en een overhemd, maar zijn legerlaarzen verrieden zijn beroep. Zijn BlackBerry zat stevig in het leren hoesje en hij zat er zenuwachtig mee te spelen.

   Moore wilde het portier opendoen, maar Khodai stak afwerend zijn hand op. ‘Wacht! Ik zei wel dat ik er klaar voor was, maar misschien heb ik toch meer tijd nodig.’

   De kolonel had op de middelbare school Engels geleerd en daarna techniek gestudeerd aan de Universiteit van Punjab in Lahore. Hij had een sterk accent, maar een grote woordenschat en hij praatte altijd op een indrukwekkende en bevelende toon.

   Moore begreep heel goed waarom de man zo snel een hoge positie had bereikt. Als hij zijn mond opendeed, voelde je je meteen tot hem aangetrokken. Dus ontspande Moore zich, liet het portier los en zei: ‘U bént er klaar voor. En u zúlt het uzelf vergeven. Ooit.’

   ‘Gelooft u dat echt?’

   Moore veegde wat haar uit zijn ogen, slaakte een zucht en zei: ‘Dat wil ik wel.’

   De man grinnikte zwakjes. ‘De lasten die u met u meetorst zijn minstens zo zwaar als de mijne.’

   ‘U neemt veel aan.’

   ‘Een ex-militair herken ik altijd. En gezien uw huidige functie, hebt u ook heel veel meegemaakt.’

   ‘Misschien. Maar u moet zich afvragen: welke last weegt het zwaarst? Iets doen? Of niets doen?’

   ‘U bent nog altijd heel erg jong, maar ik merk dat u ouder bent dan uw jaren.’

   ‘Ik begrijp waarom u dat zegt.’

   Met opgetrokken wenkbrauwen vroeg hij: ‘Heb ik uw belofte dat mijn familie uitstekend wordt beschermd?’

   ‘Dat hoeft u niet nog een keer te vragen. Wat u op het punt staat te gaan doen, zal levens redden. Dat begrijpt u.’

   ‘Dat is zo, maar ik zet niet alleen mijn leven en mijn carrière op het spel. Zowel de taliban als mijn collega’s zijn meedogenloos. Wreed. Ik ben nog altijd bang dat zelfs uw vrienden ons niet kunnen helpen, ondanks al uw geruststellingen.’

   ‘Dan zal ik u niet nog een keer geruststellen. Het is uw eigen keus. We weten allebei wat er gebeurt als u niet naar binnen gaat. Dat kunnen we wél voorspellen.’

   ‘U hebt gelijk. Ik kan niet langer toekijken. Zij mogen ons niets voorschrijven. Zij mogen ons onze waardigheid niet afnemen. Nooit.’

   ‘Ik wil u eraan herinneren dat het aanbod om uw familie naar de Verenigde Staten te brengen nog steeds geldt. Daar kunnen we hen beter beschermen.’

   De man schudde zijn hoofd en wreef in zijn ogen. ‘Ik kan hun levens niet verstoren. Mijn zonen zitten nu op de middelbare school. Mijn vrouw is net gepromoveerd. Ze werkt hiernaast, in het technisch centrum. Pakistan is ons thuis. We zullen hier nooit weggaan.’

   ‘Help ons dan er een beter land van te maken. Een veiliger land.’

   Khodai keek Moore met grote ogen aan en vroeg: ‘Wat zou u doen als u mij was?’

   ‘Ik zou niet willen dat de terroristen wonnen doordat ik niets deed. Dit is de moeilijkste beslissing van uw leven. Dat weet ik. Ik vat dit echt niet licht op. U hebt geen idee hoeveel respect ik heb voor wat u op het punt staat te doen... voor de moed die daarvoor nodig is. U bent een man die rechtvaardigheid wil. Dus ja, als ik u was, zou ik het portier opendoen en meekomen naar mijn vrienden. Laten we het Pakistaanse leger zijn waardigheid teruggeven.’

   Khodai sloot zijn ogen en begon oppervlakkig te ademen. ‘U klinkt als een politicus, meneer Moore.’

   ‘Dat kan wel zo zijn, maar het verschil is dat ik oprecht geloof wat ik net zei.’

   Met een vage glimlach zei Khodai: ‘Ik heb het gevoel dat u een bevoorrecht leven hebt geleid voordat u bij het leger ging.’

   ‘Nee, hoor.’ Moore dacht even na. ‘Bent u er klaar voor, kolonel?’

   Hij sloot zijn ogen. ‘Ja, ik ben er klaar voor.’

   Ze stapten uit en staken de parkeerplaats over. Ze liepen naar de oprijlaan, onder de brede markies door naar de hoofdingang van het hotel. Moores blik gleed over de weg, het gebouw, zelfs over de dakgoten van de gebouwen aan de overkant, maar alles leek veilig. Ze kwamen langs taxichauffeurs die tegen de motorkap van hun auto geleund stonden te roken. Ze knikten naar de jonge hotelbedienden die naast een kleine lessenaar stonden. Ze liepen naar binnen, langs een pas gebouwde bombestendige muur en langs de beveiliging waar ze werden geröntgend op bommen en wapens. Daarna liepen ze over glanzende ivoorkleurige marmeren tegels die zich uitstrekten tot de sierlijke incheckbalies waar in een donker pak geklede conciërges stonden. Een bebaarde man in een wit katoenen pak speelde zacht op een kleine piano links van hen. Bij de balie stonden een paar mensen, zakenlieden, dacht Moore. Verder was het hotel stil, kalm, uitnodigend. Moore knikte even naar Khodai en toen liepen ze naar de liften.

   ‘Hebt u kinderen?’ vroeg Khodai terwijl ze op de lift wachtten.

   ‘Nee.’

   ‘Hebt u daar spijt van?’

   ‘Dat lijkt iets uit een ander leven. Ik reis te veel. Volgens mij zou het niet eerlijk zijn. Waarom vraagt u dat?’

   ‘Omdat alles wat we doen erop gericht is de wereld voor hen te verbeteren.’

   ‘U hebt gelijk. Misschien komt het er nog eens van.’

   Khodai stak zijn hand uit en legde die op Moores schouder. ‘Geef ze niet alles. Dat is een beslissing waar u spijt van zult krijgen. Als u vader wordt, verandert de wereld.’

   Moore knikte. Hij wilde dat hij Khodai iets kon vertellen over de vele vrouwen met wie hij in de loop der jaren een relatie had gehad en dat al die relaties het slachtoffer waren geworden van zijn carrière bij de marine en bij de cia. Het echtscheidingspercentage varieerde, maar sommigen zeiden dat dit bij seal’s wel op negentig procent kon liggen. Er waren immers maar weinig vrouwen die getrouwd wilden zijn met een man die ze zelden zagen. In dat geval had het huwelijk meer weg van een affaire. Maar een van Moores ex-vriendinnen had gezegd dat dit precies was wat zij ambieerde: ze wilde met een andere man trouwen, maar ondertussen haar relatie met Moore voortzetten, alleen maar omdat hij haar aan het lachen maakte en haar fysiek zo opwond als die andere man niet kon, terwijl die andere man financiële zekerheid en een emotioneel vangnet bood. Met een echtgenoot in het openbaar en een Navy seal als minnaar, zou ze het beste van twee werelden hebben. Maar aan dat spelletje wilde Moore niet meedoen. Helaas had hij met te veel callgirls en strippers en geschifte dronken vrouwen geslapen, en in de afgelopen jaren was zijn leven veranderd in een hotelbed waar altijd maar één hoofdkussen werd gebruikt. Zijn moeder vroeg hem nog vaak wanneer hij een leuk meisje ging zoeken en zich zou vestigen. Dan lachte hij en zei dat hij zich nooit ergens zou vestigen, wat tot gevolg zou hebben dat hij onmogelijk een meisje zou vinden. Daarop had ze hem gevraagd: ‘Vind je jezelf dan niet een beetje egoïstisch?’ Hij had geantwoord dat hij dat inderdaad vond en dat hij heel goed begreep dat ze kleinkinderen wilde, maar dat zijn werk te veeleisend was en dat hij vreesde dat een afwezige vader zijn erger was dan helemaal geen vader zijn.

   Ze had hem aangeraden ontslag te nemen. Hij had geantwoord dat hij, na alle pijn die hij haar had berokkend, op deze wereld eindelijk een plekje voor zichzelf had gevonden. Ontslag nemen was nu geen optie. Nooit.

   Al die gedachten wilde hij toevertrouwen aan Khodai − ze waren verwante geesten − maar de bel kondigde aan dat de lift er was. Ze stapten naar binnen en toen de deuren dichtgingen, leek de kolonel bleek te worden.

   Zwijgend gingen ze naar de vierde verdieping. Toen de deuren opengingen, zag Moore het silhouet van een man in de deur van het trappenhuis aan de andere kant van de gang. Het was een Pakistaanse agent van de isi (Inter-Services Intelligence, de geheime dienst). Door het mobieltje aan het oor van de agent dacht Moore aan zijn eigen mobieltje. Hij wilde hem uit zijn zak halen om de anderen te bellen en te vertellen dat ze bij de deur waren, maar toen realiseerde hij zich dat hij zijn telefoon beneden in de auto had laten liggen. Verdomme.

   Ze kwamen bij de deur en Moore klopte aan. Hij zei: ‘Ik ben het, jongens.’

   De deur zwaaide open en een van zijn collega’s, Regina Harris, nodigde Khodai binnen. Douglas Stone was er ook.

   ‘Mijn mobieltje in de auto laten liggen,’ zei Moore. ‘Zo terug.’

   Toen Moore door de gang liep, zag hij een tweede agent bij de liften. Slimme actie, de isi hield alle personen op de hele vierde verdieping in de gaten. De man bij de lift, een kleine, sjofel uitziende vent met grote bruine ogen, stond zenuwachtig in zijn telefoon te praten. Hij droeg een blauw overhemd, een bruine lange broek en zwarte tennisschoenen, en zijn gezicht leek meer op dat van een knaagdier dan van een mens.

   Zodra de man Moore zag, liet hij zijn telefoon zakken en liep door de hal naar het trappenhuis. Heel even verbaasde Moore zich hierover. Hij zette nog een paar stappen, bleef toen abrupt staan en draaide zich om naar de kamer.

   De explosie raasde door de gang, met een vlammenzee en heel veel brokken puin die Moore van de liften afsneden en hem plat op zijn achterste deden belanden. Uit de kamer kwam even later rook die in dikke wolken door de gang dreef. Moore draaide zich om, kroop door de gang en vloekte zacht omdat zijn ogen brandden. De lucht werd dik door de stank van de bom. Zijn gedachten sloegen op hol en hij dacht terug aan elk bezwaar dat de kolonel had genoemd, alsof al die twijfels zich in die explosie hadden gemanifesteerd. Moore ging ervan uit dat Khodai en zijn collega’s uit elkaar waren gereten. Door die gedachte gedreven stond hij op en rende naar het nu verlaten trappenhuis...

   De klootzak achterna die was weggerend!

 

Doordat Moore de man achtervolgde, had hij geen tijd voor schuldgevoelens en daar was hij dankbaar voor. Als hij ook maar een seconde zou stilstaan bij het feit dat hij Khodai had overgehaald om ‘het juiste te doen’ zodat hij zich kon laten vermoorden doordat Moores team steken had laten vallen bij de beveiliging, zou hij instorten. En dat was misschien wel Moores grootste zwakte. In een After-Action Report had men hem eens beschreven als ‘een intens emotionele man die ontzettend veel om zijn collega’s gaf’. Dat was natuurlijk de reden dat hij nog altijd werd gekweld door een bepaald gezicht uit zijn Navy seal-verleden. Khodais plotselinge dood herinnerde hem weer aan die avond.

   Moore rende het trappenhuis in en zag de man naar beneden rennen. Hij klemde zijn kaken op elkaar en rende hem achterna; hij gebruikte de trapleuning zodat hij drie tot vier treden tegelijk kon nemen. Moore vloekte toen hij zich realiseerde dat hij ook zijn pistool in de auto had laten liggen. Ze hadden toestemming gekregen om het hotel als ontmoetingsplaats te gebruiken, maar zowel de security van het hotel als de plaatselijke politie was heel duidelijk geweest over hun wapens: geen enkel wapen mocht mee het gebouw in. Op dit punt was er absoluut geen onderhandelingsruimte geweest, en hoewel Moore en zijn collega’s aan verschillende wapens konden komen die de security nooit zou hebben ontdekt, hadden ze besloten het verzoek te respecteren om een toch al gespannen relatie niet verder onder druk te zetten.

   Moore ging ervan uit dat de man niet gewapend was, omdat hij door de controlepost van de isi had weten te komen. Maar Moore was er ook van uitgegaan dat hun hotelkamer een veilige ontmoetingsplek was. Ze hadden hun keus laten vallen op een van de vier leegstaande kamers aan de straatkant op de vierde verdieping, zodat ze het komen en gaan van gasten en de verkeerspatronen in de gaten konden houden. Plotselinge veranderingen waren aanwijzingen dat er iets stond te gebeuren. Ze noemden dit een vroegtijdig waarschuwingssysteem voor slimmeriken. Omdat ze niet de beschikking hadden over een explosievenhond hadden ze de kamers zelf onderzocht op elektronische apparatuur. Bovendien hadden ze de kamer al een paar weken probleemloos gebruikt. Dat deze moordenaars erin waren geslaagd explosieven naar binnen te krijgen, was om woedend van te worden maar ook verschrikkelijk. Khodai was zonder problemen door de screening gekomen, zodat Moore ervan uit kon gaan dat de man niet was voorzien van afluisterapparatuur of bommen... tenzij de beveiliging zelf fake was geweest en de man daar voor de taliban werkte...

   De kleine man rende als een gek de trap af, bereikte de begane grond en rende door de deur van het trappenhuis naar buiten.

   Moore had een achterstand van ongeveer zes seconden en stond even later dus ook buiten. Hij keek naar links naar de hoofdlobby, daarna naar rechts naar een lange gang die naar het zwembad, de sportzaal en de parkeerplaats aan de achterzijde leidde. Deze parkeerplaats lag in een hoek van een groot bebost terrein.

   Ondertussen was er een chaos ontstaan in de rest van het hotel: alarmsignalen weerklonken, beveiligingspersoneel schreeuwde en hotelpersoneel rende alle kanten op toen de rook van de explosie de airco-installatie binnensijpelde en de prikkelende geur van explosieven verspreidde.

   De man keek even achterom en rende naar de deur. Moore draaide zich vliegensvlug om en rende achter hem aan. Ondertussen trok hij de aandacht van twee schoonmakers die naar hen wezen en om de security schreeuwden. Goed.

   Moore verkleinde de afstand toen de man met beide handen de achterdeur openduwde en naar buiten verdween. Drie, twee, één... Moore hapte naar adem toen hij bij de deur kwam en de koele avondlucht voelde. Hij zag dat de man naar dezelfde parkeerplaats rende als waar hij zijn auto had geparkeerd. Voor hem was dit de beste uitgang, omdat het bos erachter lag, maar het zou hem ook langs Moores auto leiden en naar zijn pistool dat daar lag.

   Moores woede had eindelijk de weg naar zijn spieren gevonden. Deze vent zou niet ontsnappen. Dit was niet langer een beslissing en zelfs geen doelstelling, maar een keihard feit. Moore zag zijn arrestatie al voor zich; het was domweg de hoogste tijd deze uit te voeren. Zoals verwacht had zijn prooi niet hetzelfde uithoudingsvermogen als hij. De man begon langzamer te rennen toen hij zijn melkzuurdrempel overschreed, maar bij Moore was dat nog lang niet het geval. Daarom sprong hij als een wolf achter hem aan, en hij schopte met zijn voet tegen het linkeronderbeen van de man zodat deze met een kreet van schrik op het grasveld belandde, kort voordat ze beiden het asfalt bereikten.

   Er was een oude en heel bekende uitspraak over de vechttechnieken van Muay Thai: ‘Trap verliest van stoot, stoot verliest van knie, knie verliest van elleboog, elleboog verliest van trap.’

   Nou, deze klootzak had zojuist alles verloren van Moores trap. Moore greep zijn polsen en ging in spreidstand op hem zitten om hem op de grond te houden.

   ‘Geen beweging. Dan ben je dood!’ zei Moore in het Urdu, de taal die in de stad het meest werd gebruikt.

   De man hief zijn hoofd en probeerde zich los te worstelen, maar kneep opeens zijn ogen halfdicht en opende zijn mond van... wat?

   Afschuw? Schok?

   Achter Moore klonk gedonder. Bekend gedonder.

   Afschuwelijk bekend...

   Ongeveer op hetzelfde moment ontplofte het hoofd van de man, waardoor Moore onder de bloedspatten kwam te zitten. Hij reageerde op instinct, op spiergeheugen, zonder vooropgezet plan; alleen zijn gevoel voor zelfbehoud joeg hem bij de man vandaan. Hij rolde op zijn zij, hapte naar adem, bleef rollen, had zijn lichaam nog steeds onder controle, hij was de exercities van de seal-training nog niet vergeten, zijn lichaam wist het nog, reageerde, handelde.

   Het geweer knalde nog twee keer, de kogels sloegen nog geen zes centimeter van Moores romp in de aarde toen hij op zijn handen en knieën viel en naar zijn auto rende, slechts tien meter verderop. Het was een Russisch Dragunov-snipergeweer, dat wist Moore zeker. Daar had hij zelf mee geschoten, hij had er anderen mee zien schieten en hij was er door andere mannen mee beschoten. Het wapen had een bereik van achthonderd meter en zelfs van dertienhonderd meter als de schutter ervaren was en zijn telescoop gebruikte. Dankzij het uitneembare tienschotsmagazijn kon die vent nog wel even doorgaan met schieten.

   Een nieuw schot sloeg een gat in het linkerportier op het moment dat Moore zijn sleutels uit zijn zak haalde. Hij kroop om de auto heen, uit de vuurlinie van de schutter, en trok het portier open.

   De voorruit versplinterde toen een nieuwe kogelregel insloeg. Uit het handschoenenvakje haalde Moore zijn kaliber .45 Glock 30, waar in de zijkant het woord austria was geponst. Nadat hij vanachter het portier de boomgrens en het hotel erachter had gescand, zag hij hem: de man lag op zijn buik op het dak van het twee verdiepingen hoge technisch centrum naast het hotel.

   De sluipschutter had een zwarte wollen muts op, maar Moore kon zijn gezicht zien. Donkere baard. Brede neus. Moore knikte inwendig toen hij het Dragunov-snipergeweer zag met de telescoop erop en het grote magazijn. De sluipschutter tilde het geweer omhoog en hield hem in balans met één elleboog op de uitspringende dakrand gesteund.

   Op het moment dat Moore hem ontdekte, zag de sluipschutter hem ook en vuurde snel na elkaar drie schoten af die in het portier sloegen. Moore rende om de auto heen, naar de kant van de bestuurder. Terwijl het derde schot wegebde, ging Moore met zijn pistool in zijn linkerhand rechtop staan en beantwoordde het vuur. Zijn kogels sloegen in het beton, een paar centimeter van de plek waar de sluipschutter had gelegen, ongeveer veertig meter verderop. Dat was buiten het accurate bereik van het pistool, maar Moore ging ervan uit dat de sluipschutter geen ballistische berekeningen maakte en gewoon zou wegduiken voor wild rondvliegende kogels.

   Vier mensen van de veiligheidsdienst van het hotel kwamen naar het parkeerterrein gerend. Moore wees en riep: ‘Hij zit daarboven! Bukken!’

   Eén man rende naar Moore toe, terwijl de anderen zich achter een paar geparkeerd staande auto’s verschansten.

   ‘Verroer je niet!’ beval de bewaker, waarop de sluipschutter zijn hoofd eraf schoot.

   Een andere bewaker begon in zijn radio te brullen.

   Moore keek weer naar het gebouw en zag dat de sluipmoordenaar aan de oostkant snel via een brandladder naar de parkeerplaats afdaalde, als een spin die zijn nest verlaat.

   Moore rende hem achterna. Het pad werd oneffen, het gras veranderde in steenslag en daarna in trottoirtegels. Een smalle steeg tussen het technisch centrum en een rij kleine kantoren van één verdieping daarachter leidde in noordwestelijke richting naar de Aga Khan Road, de hoofdweg voor het hotel. De steeg rook naar zoet varkensvlees uit de afvoerpijpen van de hotelkeuken en Moores maag begon te rammelen, ook al was eten ongeveer het laatste waar hij aan dacht.

   Zonder zijn pas in te houden, sloeg hij links af, met zijn Glock voor zich en daar, nog geen twintig meter voor hem, stond een Toyota Hiace-bestelbus. Uit de beide achterraampjes hingen twee gewapende mannen.

   De sluipschutter rende naar de langzaam rijdende bus en sprong op de passagiersstoel, terwijl de gewapende mannen achterin hun geweren op Moore richtten. Deze had maar twee seconden de tijd om zich achter een zomerhuisje te verschuilen terwijl de stenen boven hem versplinterden door de kogelregen uit de automatische wapens. Twee keer probeerde hij om het hoekje te kijken om de nummerplaat te kunnen zien, maar de kogelregen was te intens. Tegen de tijd dat de mannen ophielden met schieten, draaide de bestelbus de hoofdweg al op. Verdwenen.

   Moore rende terug naar zijn auto, pakte zijn mobieltje en probeerde met trillende handen een nummer in te toetsen. Maar na een tijdje hield hij er gewoon mee op en leunde tegen zijn auto, terwijl bewakers hem omsingelden en hun baas antwoorden eiste.

   Hij moest melding maken van het busje, een helikopter de lucht in sturen om het busje te achtervolgen.

   Hij moest hun vertellen wat er was gebeurd.

   Iedereen was dood.

   Maar het enige wat hij kon doen, was ademhalen.

 

Saidpur Village

   Islamabad, Pakistan

   Drie uur later

 

Saidpur Village was genesteld in de Margallah Hills en bood een pittoresk uitzicht op de stad Islamabad. Het dorp trok een gestage stroom toeristen aan die op zoek waren naar wat sommige gidsen wel de ‘ziel’ van Pakistan noemden en die, alweer volgens de gidsen, te vinden was in Saidpur.

   Maar als de stad al een ziel had, was die zojuist donkerder geworden. Vanaf het Marriott Hotel stegen nog steeds rookwolken op die afstaken tegen de sterrenhemel. Moore stond op het balkon van het safehouse te vloeken. De explosie had niet alleen hun eigen kamer vernietigd, maar ook de kamers aan weerszijden ervan. En voordat er zelfs maar iemand in de buurt had kunnen komen, was het dak van dat deel van het gebouw ingestort.

   Met assistentie van drie andere spionnen die waren opgeroepen om het gebied te beveiligen, een speciaal forensisch team en twee specialisten van moordzaken, kon Moore samenwerken met de particuliere security van het hotel, de lokale politie en een vijf man sterk team van de Inter-Services Intelligence. Ondertussen leverde hij een gestage stroom onjuiste informatie aan verslaggevers van de Associated Press. Tegen de tijd dat het verhaal vertegenwoordigers van organisaties als cnn bereikte, rapporteerden ze al dat in het hotel een bom van de taliban was ontploft en dat de terroristen de verantwoordelijkheid hadden opgeëist. Ze wilden wraak nemen omdat sjiieten leden van een soennitische extremistische bondgenoot van de groep hadden vermoord die bekendstonden als Sipah-e-Sahaba. Een kolonel van het Pakistaanse leger was onopzettelijk gedood door de explosie. Dankzij de lastig te onthouden namen van de groeperingen en de onduidelijke omstandigheden was Moore er bijna zeker van dat het verhaal steeds verwarder zou worden. Zijn collega’s die in de hotelkamer waren geweest, hadden niets bij zich gehad waardoor ze konden worden geïdentificeerd als Amerikanen of als leden van de cia.

   Hij draaide zich om en hoorde in gedachten een stem zeggen: ‘Ik kan hun levens niet verstoren. Mijn zonen zitten nu op de middelbare school. Mijn vrouw is net gepromoveerd. Ze werkt hiernaast, in het technisch centrum. Pakistan is ons thuis. We zullen hier nooit weggaan.’

   Moore greep de stenen balustrade stevig vast, bukte zich en begon te braken. Hij bleef staan met zijn voorhoofd op zijn arm en wachtte tot het voorbij zou zijn. Hij probeerde alles te vergeten, maar door de bomaanslag herinnerde hij zich juist alles weer. Het had hem jaren gekost om alle herinneringen te verdringen, hij had er talloze slapeloze nachten mee geworsteld, hij had gevochten om niet voor de gemakkelijke weg te kiezen en de pijn weg te drinken... en de laatste jaren had hij willen geloven dat hij had gewonnen.

   En nu dit. Hij had zijn collega’s nog maar een paar weken geleden leren kennen en had alleen maar een professionele relatie met hen gehad. Ja, hij vond het vreselijk dat ze dood waren, maar het ergst vond hij de dood van Khodai, de verscheurde kolonel... De man had Moore veel over zichzelf verteld en zijn dood voelde belangrijk.

   Hoe zou Khodais neef op de dood van zijn oom reageren? De luitenant had gedacht dat hij de beide mannen hielp en hoewel hij moest hebben geweten dat Khodai zichzelf in gevaar bracht door met Moore te praten, had hij waarschijnlijk niet willen weten dat zijn oom zou kunnen worden vermoord.

   Moore had beloofd dat hij Khodai en zijn familie zou beschermen, maar had in elk opzicht gefaald. De politie was nog maar een uur geleden bij Khodais huis gearriveerd. Zijn vrouw en zoons waren doodgestoken en de agent die was aangesteld om hen te beschermen was verdwenen. De taliban hadden zulke goede relaties binnen de stad dat het voor Moore en zijn mensen vrijwel onmogelijk leek om echt iets te kunnen doen. Dat hij dit dacht kwam natuurlijk door zijn depressie, maar de taliban hadden overal spionnen en hoe hij ook zijn best deed niet op te vallen − door zijn baard te laten staan, de lokale kleren te dragen en de taal te spreken − hadden ze een goed idee van wie hij was en wat hij wilde bereiken.

   Hij veegde zijn mond af en ging rechtop staan. Hij keek weer naar de stad, naar de rookwolken, naar de lichtjes aan de horizon. Hij slikte, vatte moed en fluisterde: ‘Het spijt me.’

 

Een paar uur later had Moore een videovergadering met Greg O’Hara, waarnemend directeur van de National Clandestine Service van de cia. O’Hara was een fitte man van achter in de vijftig, met grijs haar en een harde blik in zijn blauwe ogen, die nog eens werd versterkt door zijn bril. Hij had een voorliefde voor goudkleurige stropdassen waar hij er misschien wel honderd van bezat. Moore gaf hem een korte samenvatting van wat er gebeurd was en ze spraken af dat ze elkaar de volgende ochtend weer zouden spreken, nadat de andere teams hun onderzoek hadden afgerond en hun bevindingen gerapporteerd. Moores directe baas, het hoofd van de Special Activities Division, zou dan ook deelnemen aan dat gesprek.

   Een van Moores lokale contacten, Israr Rana, een spion die hij zelf had gerekruteerd nadat hij de laatste twee jaar in Afghanistan en Pakistan had doorgebracht, arriveerde in het safehouse. Rana studeerde aan de universiteit, was halverwege de twintig, had scherpe gelaatstrekken, was slim en een verwoed cricketspeler. Dankzij zijn gevoel voor humor en zijn jongensachtige charme slaagde hij erin opmerkelijke hoeveelheden info voor de Agency te verzamelen. Daardoor en door zijn afkomst − zijn familie was in de afgelopen eeuw vrij bekend geworden als goede soldaten en slimme zakenlieden − was hij een bijna perfecte spion.

   Moore liet zich in een stoel vallen, terwijl Rana naast de bank bleef staan. ‘Bedankt voor je komst.’

   ‘Geen probleem, Money.’

   Dat was Rana’s − terechte − bijnaam voor Moore, want Rana werd goed betaald voor zijn diensten.

   ‘Ik moet weten waar het lek zat. Hebben we het meteen al verknald? Wie heeft dit gedaan? Het leger, de taliban, of beide?’

   Rana schudde zijn hoofd en trok een gezicht. ‘Ik zal alles doen om iets voor je te vinden. Maar eerst wil ik je iets te drinken geven, iets wat je zal helpen slapen.’

   Moore maakte een afwerend gebaar. ‘Niets zal me helpen slapen.’

   Rana knikte. ‘Ik ga een paar telefoontjes plegen. Mag ik de computer gebruiken?’

   ‘Hij staat daar.’

   Moore trok zich terug in de slaapkamer en nog geen uur later bleek dat hij zich had vergist. Hij gleed weg in een uitputtende slaap, deinde op zwarte golven tot zijn hartslag, als het gedreun van de rotorbladen van een helikopter, hem wekte en hij van schrik rechtop in bed ging zitten. Hij keek de kamer rond, slaakte een zucht en liet zich weer op zijn kussen vallen.

   Een halfuur later zat hij in zijn auto en reed terug naar het hotel. Hij keek naar het vernielde gebouw en vervolgens naar het technisch centrum ernaast. Hij vond een van de bewakers van het technisch centrum en kreeg samen met twee lokale politieagenten toegang tot het gebouw. Ze gingen naar het dak waar Moore al eerder was geweest; daar hadden ze de hulzen van de sluipschutter verzameld om ze te laten onderzoeken op vingerafdrukken.

   Het was een ingeving geweest, een soort goddelijke openbaring, terwijl zijn geest heen en weer ebde tussen slaap en halfslaap. Want de vraag hoe hun vijanden de explosieven in de hotelkamer hadden gekregen bleef maar door zijn hoofd malen, tot hem een bijzonder eenvoudige oplossing te binnen schoot. Het enige wat hij nu nog moest doen, was het bewijs ervoor vinden.

   Hij liep langs de rand van het dak en bescheen met zijn zaklamp het beton en het staal dat onder een dikke laag stof zat... tot hij vond wat hij zocht.

 

De Special Activities Division (sad), onderdeel van de National Clandestine Service, werd bemand door uit het leger gerekruteerde officieren van de Paramilitaire Operaties, die geheime operaties op buitenlands grondgebied uitvoerden. De divisie bestond uit een grond-, zee- en luchtafdeling. Moore was oorspronkelijk gerekruteerd uit de zeeafdeling, net als de meeste Navy seal’s, maar hij was uitgeleend aan de grondafdeling en had verschillende jaren in Irak en Afghanistan gewerkt, waar hij briljante geheime operaties had uitgevoerd, onder andere met Predator drones die verschillende talibandoelen met Hellfire-raketten hadden bestookt. Moore had geen bezwaren geuit tegen zijn overplaatsing naar de grondafdeling en hij wist dat hij zou worden weggestuurd als hij nodig zou zijn voor een bepaalde maritieme operatie. Operationele lijnen werden door administratief personeel getrokken, niet door actieve spionnen.

   De sad bestond uit nog geen tweehonderd agenten, piloten en andere specialisten die werden ingezet in teams van zes man of minder, met vaker wel dan geen solo sad-spion die ‘zwarte’ en andere geheime operaties uitvoerden met de hulp van een handler en/of een case officer die vaak buiten schot bleef. sad-spionnen hadden een uitstekende training gehad in sabotage, counterterrorisme, het redden van gijzelaars, onderzoek naar bomaanslagen, kidnapping en het terughalen van personeel en materieel.

   sad had zijn bestaan te danken aan de Office of Strategic Services (oss), een dienst die tijdens de Tweede Wereldoorlog onder de gezamenlijke stafchefs viel en rechtstreeks toegang had tot president Franklin D. Roosevelt. Meestal opereerde de oss autonoom, dus niet onder leiding van het leger; een idee dat in die tijd opgetrokken wenkbrauwen veroorzaakte en met scepsis werd ontvangen. Men zei dat MacArthur grote bezwaren had als er binnen zijn operatieterrein oss-personeel werkzaam was. Als gevolg daarvan werd na opheffing van de oss de cia opgericht volgens de National Security Act van 1947. Missies die niet met de Verenigde Staten in verband mochten worden gebracht, werden gedelegeerd naar de paramilitaire groep van de cia: de Special Activities Division, een directe afstammeling van de oss.

   Aan de videovergadering de volgende ochtend nam ook deel het hoofd van de sad, David Slater, een zwarte man met een scherpe kaaklijn, voormalig Force Recon Marine die twintig jaar in het leger had gezeten. De andere deelnemer was waarnemend directeur O’Hara. Moore zat in de keuken van zijn safehouse in Saidpur Village.

   ‘Sorry dat we gisteren niet met elkaar konden spreken. Ik zat in het vliegtuig naar conus,’ zei Slater ongevraagd.

   ‘Uitstekend, meneer. Bedankt dat u er nu bij bent.’

   O’Hara wenste Moore goedemorgen.

   ‘Met alle respect, maar er is helemaal niets goeds aan deze ochtend.’

   ‘We begrijpen hoe u zich voelt,’ antwoordde O’Hara. ‘We hebben een paar geweldige mensen en jaren spionage verloren.’

   Moore vertrok zijn gezicht en beet op zijn tong. ‘Wat hebt u tot nu toe?’

   ‘Harris en Stone zijn uit de puinhopen gehaald. In elk geval wat er van ze over was. Gallagher, die bij Khodai thuis was, is nog steeds verdwenen. Ze moeten hem in een kelder of een diepe grot hebben opgesloten, want er komt geen enkel signaal van zijn schouderzender. De man die u achternazat, was kennelijk goed getraind, maar is toch maar een laaggeplaatste persoon.’

   Moore schudde vol afschuw zijn hoofd. ‘Denkt u dat Khodai voorzien was van afluisterapparatuur?’

   ‘Dat is mogelijk,’ zei Slater.

   ‘Dat dacht ik ook. Ik dacht dat de controlepost in de hotellobby fake was en door hen werd gecontroleerd. De röntgenapparatuur zou niets oppikken, zelfs niet als hij afluisterapparatuur droeg. Khodai kwam er dus doorheen zonder het systeem te alarmeren. Misschien hebben ze hem bedreigd, hebben ze hem verteld dat als hij ons niet zou opblazen zij zijn familie zouden vermoorden. Wat ze toch hebben gedaan.’

   ‘Dat is wel een goede theorie,’ zei O’Hara.

   Moore snoof. ‘Maar dat is níét wat er is gebeurd.’

   ‘Wat weet je?’ vroeg Slater aan hem.

   ‘De hotelsecurity is grotendeels vrij goed, volgens mij. Ik denk dat ze schoonmakers hebben gebruikt om de bommen in de kamer naast die van ons te krijgen.’

   ‘Rustig aan,’ zei Slater. ‘Hoe hebben ze die bommen dan het hotel in gekregen? Niet via de hoofdingang.’

   Moore schudde zijn hoofd. ‘Ze zijn het gebouw ernaast binnengegaan, het technisch centrum, waar de sluipschutter was. Daar is minder security, en misschien is die gemakkelijker om te kopen. De bommen zijn via een draad met een katrol van het ene dak naar het andere gebracht.’

   ‘Dat meent u niet,’ zei O’Hara.

   ‘Jawel. Ik ben naar het dak van het technisch centrum gegaan en heb gezien waar ze de touwen hadden vastgemaakt. Daarna ben ik naar het Marriott gegaan en aan de rand van dat dak ontdekte ik dezelfde aanwijzingen. Over een paar minuten stuur ik u een aantal foto’s die ik daar heb gemaakt.’

   O’Hara zei gefrustreerd: ‘Dat is belachelijk eenvoudig.’

   ‘Misschien was dat ons probleem: wij verwachten iets ingewikkelds, terwijl deze mannen eenvoudige middelen gebruiken. Als ze echt lef hadden gehad, zouden ze hebben geprobeerd de bommen naar de overkant te gooien...’ Weer schudde Moore zijn hoofd.

   ‘De kamers naast die van jullie stonden dus op naam van gasten die er nooit zijn geweest,’ concludeerde O’Hara.

   ‘Inderdaad. Iemand van binnenuit heeft ervoor gezorgd dat ze in het registratiesysteem bezet leken, terwijl ze al die tijd leeg zijn gebleven. De lokale politie zou die klootzak van de receptie moeten inrekenen die contact met ze had. Ik heb Rana opdracht gegeven een paar lijntjes uit te zetten.’

   ‘Dat klinkt goed,’ zei O’Hara. ‘Maar op dit moment zouden we liever zien dat u vertrekt.’

   Moore haalde diep adem en sloot zijn ogen. ‘Luister, ik weet dat jullie denken dat ik de boel hier heb verknald... een gat in de security, maar deze hele operatie was clean. Ik heb alles gecontroleerd. Ik bedoel álles. Dus... laat me even uitspreken. Alstublieft.’ Hij wilde hun vertellen dat hij dit moest doen voor de mensen die waren gedood en voor zichzelf, maar de woorden wilden niet komen.

   ‘We hebben u thuis nodig.’

   Zijn ogen schoten open. ‘Thuis? In de VS?’

   Slater interrumpeerde: ‘Gistermiddag zijn verschillende officieren van Khodais bataljon gefotografeerd samen met een man die we hebben geïdentificeerd als Tito Llamas, een bekende luitenant van het Juárez Cartel. Bij hen waren twee niet-geïdentificeerde mannen, mogelijk taliban. Je krijgt die foto’s nu.’

   ‘We hebben dus corrupte Pakistaanse militairen die een ontmoeting hebben met een vent van een Mexicaans drugskartel en de taliban,’ zei Moore. ‘Dat is inderdaad geen beste drie-eenheid.’

   Slater knikte. ‘Max, je kent heel veel van de spelers uit het Midden-Oosten. Jij bezit de expertise die we nodig hebben. We willen dat jij ter plekke de leiding neemt over een nieuwe joint taskforce die we gaan opzetten.’

   Verbaasd vroeg Moore: ‘Is dit een soort promotie of zo, na wat er net is gebeurd? Ik bedoel, ik heb net binnen twee weken beide operaties vergald...’

   ‘We bespreken dit al een tijdje en jouw naam staat al die tijd boven aan de lijst. Dat is niet veranderd,’ antwoordde Slater.

   Maar Moore bleef zijn hoofd schudden. ‘Die twee mannen op de gang... Ik dacht dat het agenten van de isi waren die de toegang naar de vierde verdieping bewaakten. Maar zij checkten alleen maar of die bommen echt afgingen...’

   ‘Klopt,’ zei O’Hara.

   O’Hara boog zich naar voren, naar de camera. ‘We moeten weten in welke mate die Mexicaanse drugskartels verbonden zijn met die Afghaanse en Pakistaanse smokkelaars. Misschien troost het je te weten dat je nog steeds aan dezelfde zaak werkt, alleen dan vanuit een andere hoek.’

   Moore moest dit even verwerken. ‘Wat hebben die Mexicanen er dan mee te maken, behalve als tussenpersoon en klant?’

   O’Hara liet zich terugzakken in zijn stoel. ‘Dat is dus de vraag, nietwaar?’

   Slater schraapte zijn keel en las een paar aantekeningen door. ‘Je belangrijkste taak is uitzoeken of de connectie tussen de taliban en de Mexicanen alleen maar bedoeld is om de opiummarkt uit te breiden of dat het de bedoeling is iets problematischers te veroorzaken. Bijvoorbeeld dat de taliban in Mexico leden werven om een nieuwe basis op te zetten voor hun operaties en eenvoudiger toegang tot de VS.’

   ‘U had het zojuist over een joint taskforce. Welke diensten zijn hier dan nog meer bij betrokken?’

   Slater grijnsde. ‘Het hele alfabet: cia, fbi, atf, cbp, met assistentie van een stuk of zes kleinere, lokale diensten.’

   Moore rilde toen hij zich realiseerde hoeveel ze eigenlijk van hem vroegen. ‘Heren, ik waardeer uw aanbod.’

   ‘Het is geen aanbod,’ zei O’Hara.

   ‘Ik begrijp het. Luister, geef me een paar dagen om Khodais moordenaars te vinden en om wat informatie over Gallagher te krijgen. Meer vraag ik niet.’

   ‘Er is al een ander team onderweg,’ zei Slater.

   ‘Dat is prima. Maar laat me nog één poging wagen.’

   O’Hara rilde en zei: ‘We hebben allemaal gefaald. U bent niet de enige.’

   ‘Ze hebben de kolonel en zijn gezin vermoord. Hij was een goede man. Hij deed het juiste. Dat zijn we hem en zijn neef wel verschuldigd. Ik kan niet zomaar weglopen.’

   O’Hara dacht hier even over na en zei toen met opgetrokken wenkbrauwen: ‘Twee dagen.’

 

De ogen van de vijand
titlepage.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_000.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_001.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_002_split_000.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_002_split_001.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_003.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_004.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_005.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_006.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_007.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_008.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_009.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_010.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_011.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_012.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_013.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_014.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_015.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_016.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_017.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_018.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_019.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_020.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_021.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_022.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_023.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_024.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_025.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_026.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_027.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_028.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_029.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_030.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_031.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_032.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_033.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_034.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_035.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_036.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_037.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_038.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_039.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_040.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_041.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_042.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_043.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_044.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_045.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_046.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_047.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_048.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_049.xhtml
De_ogen_van_de_vijand-ebook_split_050.xhtml