13
Waar we thuishoren
Bonita Real Hotel
Juárez, Mexico
Alle hightechapparatuur in de wereld was geen vervanging voor ouderwetse laarzen om Human Intelligence (humint) te verzamelen en dat, dacht Moore vaak, had hem al deze jaren lucratief beziggehouden. Zodra techneuten een robot hadden uitgevonden die alles kon doen wat hij deed, was hij misschien gedwongen zijn bivakmuts aan de wilgen te hangen en zijn spionnenkaart in te leveren, omdat de wereld naar zijn bescheiden mening algauw ten onder zou gaan zodra machines het overnamen. Dan werd een eeuwenoud sf-onderwerp realiteit en zou Moore dat allemaal vanaf de zijlijn gadeslaan, hopelijk met een hotdog in de ene en een biertje in de andere hand.
Toch verbaasde hij zich nog altijd over de extreem gecodeerde data die hij op zijn smartphone kon bekijken. Op dit moment keek hij naar realtime-streaming satellietbeelden van het hotel, zodat hij het komen en gaan van iedereen kon observeren, zelfs nu hij lekker op zijn bed zat, met zijn voeten omhoog en het ochtendnieuws op de tv zachtjes op de achtergrond. De spionagesatellieten die werden gebruikt om hem informatie te verschaffen, werden bediend door het nationale Reconnaissance Office (bemand door personeel van het DoD, Department of Defence, en de cia) en maakten een lage baan om de aarde om een paar minuten lang een optimale resolutie te verkrijgen voordat ze hun taak overdroegen aan de volgende satelliet in de rij, in een complexe vorm van gegevensoverdracht.
Hij kreeg ook sms-alerts van de analisten thuis die dezelfde beelden bekeken en zijn aandacht konden vestigen op alles wat hen opviel. Andere schermen toonden de gps-positie van alle andere jtf-leden, en op alweer een ander scherm zag hij foto’s van andere doelen in de stad, zoals de ranch van kartelbaas Zuniga. Het was inderdaad een complexe en ambitieuze observatieactie door nerds die aan de andere kant van de aardbol aan hun caffè latte zaten.
Moore had een kamer genomen in het hotel van Dante Corrales (volgens Towers de hoogste baas van het kartel dat de autoriteiten tot nu toe hadden geïdentificeerd). Zoals alle goede drugsdealers had Corrales legitieme bedrijven opgericht, maar toch zouden er fouten worden gemaakt, zou er geld worden witgewassen en zouden de arme, eerlijke mensen die hij in dienst had óf bij zijn misdaden worden betrokken óf domweg hun baan verliezen als zijn operaties werden stilgelegd en hij werd gearresteerd. Toch zou hij niet op korte termijn worden opgepakt. Ze hadden hem buiten nodig om hen te helpen de hoogste baas van de operatie te vinden en Corrales leek precies de juiste loose canon om dat te doen.
De informatie die ze over hem hadden was fragmentarisch, verkregen van straatinformanten en persoonlijke documenten die ze in handen hadden kunnen krijgen. Dat zijn ouders tijdens een hotelbrand waren omgekomen en dat hij een hotel had gekocht, was interessant. De Agency vond het prettig dat hij zo overmoedig was, dat zouden ze goed kunnen gebruiken. Dankzij zijn voorliefde voor opvallende auto’s en kleren was hij belachelijk gemakkelijk te vinden in de stad. De man had waarschijnlijk een Scarface-poster boven zijn bed hangen en op een bepaalde manier had hij wel iets van Moore toen hij zeventien was: vechtlustig, vol bravoure en met weinig inzicht in hoe de keuzes die hij nu maakte zijn toekomst zouden beïnvloeden.
Moore stond op, legde zijn telefoon neer en trok een poloshirt en een dure broek aan. Zijn haar was geknipt en in een paardenstaart gebonden, en zijn keurig getrimde baard leek niet op de brede baard die hij in Afghanistan en Pakistan had gekweekt. Hij droeg een nepdiamanten oorring, pakte een leren aktetas en liep naar de deur. Zijn Breitling Chronomat stond op 09.21 uur.
Hij verliet zijn kamer op de derde verdieping en stapte in de lift naar de begane grond. De man bij de receptie, Ignacio volgens zijn naambordje, knikte hem beleefd toe.
Achter hem stond een ontzettend knappe jonge vrouw met lang, donker haar en een verleidelijke blik. Ze droeg een zilverkleurige met bruine jurk en in haar decolleté hing een gouden kruisje. Haar stevige borsten puilden er bijna uit, maar waren nou ook weer niet de waterballonnen van een pornoster.
Moore haalde zijn smartphone tevoorschijn, bleef staan, deed net of hij een e-mail las en maakte op goed geluk stiekem een foto van de vrouw.
Hij fronste nog eens, ging naar een andere pagina en keek op. De vrouw schonk hem een plichtmatige glimlach, hij glimlachte terug en beende naar buiten naar zijn huurauto. Zodra hij in de auto zat, stuurde hij de foto van de vrouw naar de jongens in Langley.
Een kwartier later had Moore aan de andere kant van de stad afgesproken met de makelaar. Onderweg reed hij langs een kroegje waar verschillende politiewagens voor stonden en agenten een paar geboeide mannen mee naar buiten namen. Stel je voor, zo vroeg in de ochtend een inval in een bar in Juárez.
De makelaar was een dikke vrouw met felblauwe oogschaduw en een snor. Ze kwam met moeite uit een roestende en stoffige Kia-coupé en gaf hem een stevige hand. ‘Ik moet hier eerlijk over zijn, meneer Howard: deze panden zijn al meer dan twee jaar op de markt en er heeft nog nooit iemand interesse voor getoond.’
Moore, alias meneer Scott Howard, keek naar twee oude fabrieken die naast elkaar op acht hectare kaal, stoffig land stonden. De gebouwen zagen eruit alsof ze verschillende tornado’s hadden doorstaan: de muren die onder de graffiti zaten stonden nog maar net overeind, maar daar hield het ook wel mee op. Moore keek naar het vele gebroken glas en de grijze damp die permanent rondom de gebouwen hing en vertrok zijn gezicht. Hij maakte een paar foto’s met zijn telefoon en zei met een gemaakte glimlach: ‘Mevrouw García, ik waardeer het erg dat u me dit laat zien. Zoals ik u telefonisch al heb verteld, zijn we in heel Mexico aan het kijken naar geschikte locaties voor de bouw van fabrieken voor onze zonnepanelen. Onze productie zal hier plaatsvinden, terwijl onze administratieve, technische en verkoopactiviteiten in San Diego en El Paso zullen blijven. Ik ben op zoek naar terreinen zoals dit, met prima toegang tot de snelwegen.’
Moore had het over een operatie die bekendstond als een maquiladora, genoemd naar een Amerikaans-Mexicaans programma dat een lage belasting mogelijk maakte op producten die in Mexico in elkaar werden gezet. Aan weerszijden van de grens waren letterlijk duizenden maquiladoras te vinden.
Maar Moore was uit eten geweest met een oude seal-vriend die nu bij GI (General Instruments) werkte, een telecombedrijf. Zijn vriend was algemeen directeur geworden van GI’s maquiladoras, en toen het zover was dat ze de ruwe grondstoffen vanuit de Verenigde Staten naar Mexico wilden vervoeren, was hij op een probleem gestuit: alle goederen voor de fabricage moesten in Mexico zijn gemaakt en mochten op dat moment geen eigendom zijn van GI. Moores vriend had een slimme oplossing bedacht. Hij verkocht de goederen aan een Mexicaans transportbedrijf die ze naar Mexico bracht en zodra ze daar waren, kocht hij ze weer terug als goederen die in Mexico waren gemaakt tegen de kostprijs plus een mordita (omkoopsom). Zijn vriend had gezegd: ‘Mexico drijft op mordita.’ Door dat etentje was Moore op het idee gebracht van deze dekmantel in Juárez.
De makelaar glimlachte, maar Moore keek langs haar heen naar twee boeven die in een auto zaten die aan de overkant geparkeerd stond. Ze schaduwden hem, en dat was prima. Hij had niets anders verwacht. Hij vroeg zich alleen af of ze van het Juárez of het Sinaloa Cartel waren.
Of erger... het zouden ook Guatemalanen kunnen zijn. Avenging Vultures...
Moore trok zijn wenkbrauwen op. ‘Volgens mij is dit terrein zeer geschikt. Ik zou graag met de eigenaar willen spreken om over de prijs te onderhandelen.’
De vrouw deinsde achteruit. ‘Ik ben bang dat dit niet mogelijk is.’
‘O, sorry, maar waarom niet?’ Moore deed niet al te nieuwsgierig, want hij wist heel goed waarom: dit terrein was eigendom van Zuniga, baas van het Sinaloa Cartel.
‘De eigenaar is iemand die erg op zichzelf is, en bovendien is hij vaak op reis. Al zijn zaken worden door zijn advocaten afgehandeld.’
Moore trok een gezicht. ‘Dat is niet de manier waarop ik graag zakendoe.’
‘Dat begrijp ik,’ zei ze. ‘Maar de man heeft het heel druk. Ik kan hem ook maar zelden aan de telefoon krijgen.’
‘Nou, ik hoop dat u het wilt proberen en dat hij voor mij een uitzondering wil maken. Zeg maar tegen hem dat het de moeite waard is. Kijk eens...’ Moore haalde een map uit zijn aktetas met marketinginformatie over zijn fictieve bedrijf. In deze map zat een heel dun gps-zendertje. Moore hoopte dat ze dit materiaal aan Zuniga zou geven en dat deze zijn bedrijf inderdaad zou natrekken, waarna hij tot de ontdekking zou komen dat het niet bestond.
Je liep natuurlijk niet gewoon naar de voordeur van de hoogste baas van een kartel, om aan te bellen en te vragen of hij een deal met je wilde sluiten. Zo ver zou je niet komen. Eerst moest je zijn nieuwsgierigheid opwekken en hem zo nieuwsgierig maken dat hij je wílde zien. Dat spelletje had Moore al verschillende malen gespeeld met warlords in Afghanistan.
‘Alstublieft, geef dit maar aan de eigenaar.’
‘Meneer Howard, ik doe mijn best, maar ik kan u niets beloven. Ik hoop dat u ondanks alles serieus overweegt dit terrein te kopen. Zoals u zei, is het een perfecte locatie voor uw nieuwe operatie.’
Ze was nog niet klaar met haar verkooppraatje toen ze in de verte automatische wapens hoorden. Daarna werd de ochtendstilte nog een keer verscheurd door een salvo, gevolgd door een politiesirene.
Met een schuldige glimlach zei de makelaar: ‘Dit is eh... oké, dit is, weet u, misschien het gewelddadige deel van de stad.’
‘Ja, geen probleem,’ zei Moore en hij gebaarde dat hij de schoten niet van belang vond. ‘Mijn nieuwe operatie zal goed beveiligd moeten worden, dat weet ik. Ik zal ook behoefte hebben aan veel hulp en goede informatie; daarom wil ik ook persoonlijk met de eigenaar praten. Laat hem dat alstublieft weten.’
‘Zal ik doen. Bedankt dat u deze terreinen hebt bezichtigd, meneer Howard. Ik hou u op de hoogte.’
Hij gaf haar een hand en liep terug naar zijn auto zonder naar de mannen te kijken die hem in de gaten hielden. Hij stapte in, draaide het raampje naar beneden en bleef staan wachten. Hij controleerde de recente foto’s van het hotel en de auto’s die daar geparkeerd stonden. De mannen bleven wachten. Hij keek achterom, zag dat hij het nummerbord niet kon zien, startte de auto en reed rechtstreeks naar zijn hotel. Een billboard maakte in het Spaans reclame voor windhondenrennen op een baan in de stad, waar legaal kon worden gewed.
Jaren geleden was Moore met zijn ouders naar Las Vegas gereden; daar had zijn vader al heel lang van gedroomd. De tienjarige Moore had het gevoel gehad dat er maar geen einde aan de rit kwam en had het grootste deel van de tijd achterin zitten spelen met zijn G.I. Joe’s en zijn honkbalkaartjes. Zijn moeder had constant geklaagd dat de reis te lang duurde en te veel geld kostte, terwijl zijn vader volhield dat het de rit echt waard was en dat hij een systeem had waarmee hij kon winnen en dat cijfers zijn werk waren. Als zij voor de verandering maar eens in hem zou geloven, zouden ze misschien geluk hebben.
Ze hadden geen geluk gehad. Zijn vader had dik verloren en ze hadden niet eens geld voor de lunch omdat ze moesten tanken voor de terugreis. Moore had nog nooit zo’n honger gehad en tijdens die urenlange rit in de hete auto waarvan de airco het niet meer deed, was het moment waarop hij de pest had gekregen aan cijfers, aan gokken en aan alles wat zijn vader leuk vond. Natuurlijk waren cijfers later in zijn leven goed van pas gekomen, maar toen hij jong was, vertegenwoordigden geld en rekenen nare obsessies die zijn moeder aan het huilen maakten en Moore pijn in zijn maag bezorgden.
En elke keer dat Moore als tiener naar de verfilming van Dickens’ A Christmas Carol had gekeken, beeldde hij zich in dat zijn vader de rol van Scrooge speelde, die zijn centen zat te tellen. Zijn drugsgebruik, dat wist hij nu, was gewoon zijn manier geweest om wraak te nemen op zijn vader omdat die niet de supervader was geweest die Moore had willen hebben. Zijn vader was een bijzonder imponerende en vooringenomen man geweest voordat de kanker hem had veranderd in een fragiel skelet en daarna dankzij de medicijnen in een opgezwollen slachtoffer dat op kerstavond was overleden, een laatste plaagstoot naar zijn gezin dat hem niet serieus had genomen.
Moore wilde dat hij een vader had gehad die hem had geleerd hoe hij een man moest zijn, die genoot van jagen en vissen en sport, in plaats van een pennenlikkende middenmanager met dun over zijn schedel gekamd haar en een slappe maag. Hij wilde van zijn vader houden, maar daarvoor moest hij hem kunnen respecteren, en hoe meer hij over zijn vaders leven nadacht, hoe moeilijker dat werd.
Dus had Moore in het leger geen vaderfiguur gevonden, maar een soort broederschap. Hij was deel gaan uitmaken van een historische organisatie waarvan de naam bewondering en angst opwekte.
‘O, wat deed je toen je in het leger zat?’
‘Ik was een Navy seal.’
‘Verdomme, echt waar?’
De rechter die Moore een trap tegen zijn kont had gegeven, de edelachtbare Francis Llewellyn, had Moores leven op meer manieren gered dan hij ooit had kunnen denken. Moore had na al deze jaren nog altijd contact met de man. Llewellyn was na zijn pensioen vertrokken naar Boynton Beach, Florida, en Moore had hem vaak foto’s laten zien van zijn prestaties.
Na bud/s was Moore, samen met Frank Carmichael, geselecteerd voor seal Team 8 en naar Little Creek, Virginia, gestuurd voor hun platoon training, wat de cursisten the real deal-training voor de oorlog noemden. Hij had zich in twee jaar omhooggewerkt van de work-up fase naar feitelijke plaatsing en vervolgens naar de stand-down fase. Hij werd bevorderd tot E-5 onderofficier tweede klas. In 1996 had hij drie Letters of Commendation, aanbevelingsbrieven, waarna zijn CO hem aanbeval voor plaatsing op de ocs, de Officer Candidate School. Hij bracht twaalf lange weken door in ocs en slaagde als O-1 ensign. In 1998 was hij luitenant (jg) O-2 met alweer een Letter of Commendation en een Secretary of the Navy Commendation Medal. Dankzij zijn uitzonderlijke prestaties werd hij uitverkoren voor een vroege promotie en werd in maart 2000 luitenant O-3.
En in september 2001 brak de hel los. Moores seal-team werd naar Afghanistan gestuurd, waar ze op talloze speciale verkenningsmissies werden gestuurd en een Presidential Unit Citation en de Navy Unit Commendation ontvingen voor operaties tegen talibanrebellen. In maart 2002 deed hij mee aan Operatie Anaconda, een uitermate succesvolle operatie om Al Qaida- en talibanstrijders te verjagen uit de Shahi-Kot Valley en de Arma Mountains in Afghanistan.
Zelfs Moore vond het moeilijk te geloven dat hij sinds zijn middelbareschooltijd zo volwassen was geworden. In die tijd had hij zichzelf zeker niet de kansen gegeven die de rechter hem had gegeven...
‘Soms kan ik een goede kerel wel herkennen,’ had Llewellyn tegen hem gezegd.
Er waren in dit deel van de stad helemaal geen goede kerels, niet hier in Juárez, dacht Moore. Hij stopte op de parkeerplaats van het hotel en maakte foto’s van de nummerborden van alle andere auto’s op de parkeerplaats. Hij stuurde ze door naar Langley, liep naar binnen en haalde in de lobby een kop koffie terwijl Ignacio naar hem keek. Gehamer, gezaag en geroep van bouwvakkers drong van buiten door naar binnen. ‘Hebt u goede zaken gedaan, señor?’ vroeg de man in het Engels.
Moore antwoordde in het Spaans. ‘Ja, uitstekend. Ik heb een paar goede terreinen in Juárez bezichtigd, om mijn zaken uit te breiden.’
‘Señor, dat is geweldig. U kunt uw klanten hier brengen. We zorgen heel goed voor ze. Te veel mensen zijn bang naar Juárez te komen, maar we zijn nu een nieuwe plaats. Geen geweld meer.’
‘Heel goed.’ Moore liep naar zijn kamer, die volgens Ignacio ‘goedkoop, goedkoop’ zou zijn, omdat het hotel nog steeds gerenoveerd werd. Moore had zich niet gerealiseerd hoeveel herrie er was, omdat hij al weg was toen de bouwvakkers begonnen met hun gehamer en gezaag.
In zijn kamer ontving hij alle informatie die de Agency over de donkerharige vrouw had kunnen vinden. Ze heette Maria Puentes-Gonzalez, was tweeëntwintig, geboren in Mexico City en de vriendin van Dante Corrales. Verder wisten ze niet veel over haar, behalve dat ze ongeveer een jaar als stripper had gewerkt in Club Monarch, een van de weinige overgebleven pornotenten in de stad. De meeste andere waren óf gesloten door de federale politie óf in brand gestoken door het Sinaloa Cartel. Monarch was eigendom van het Juárez Cartel en werd goed beschermd door de politie, die daar volgens het rapport vaste klant waren. Moore nam aan dat Corrales de jonge beauty had leren kennen toen ze aan een metalen paal hing en beschenen werd door discolampen, en dat hun liefde tussen aangelengde sterkedrank en sigarettenrook was opgebloeid.
Nadat Moore dat rapport had gelezen, controleerde hij de status van zijn collega-taskforceleden.
Fitzpatrick was na zijn ‘vakantie’ in de VS teruggegaan naar de Sinaloa-ranch. Hij en zijn ‘baas’ Luis Torres bereidden een aanval voor op het Juárez Cartel als wraak voor de explosie in de ranch waarbij een paar mannen van Zuniga waren gedood en er voor meer dan tienduizend dollar schade was aangericht aan zijn toegangshek en het elektronische security- en bewakingssysteem.
Gloria Vega zou beginnen aan haar eerste werkdag als inspecteur van de federale politie in Juárez. Moore ging ervan uit dat ze haar handen vol zou krijgen.
Ansara liet weten dat hij al was gearriveerd in Calexico, Californië, dat grensde aan Mexcali in Mexico, en dat hij samen met agenten bij de belangrijkste controleposten werkte om mules te identificeren en een van hen te ronselen voor hun team.
atf-agent Whittaker was terug in Minnesota en aan het werk; hij verkende verschillende opslagplaatsen die het kartel gebruikte om wapens te verbergen.
De makelaar was in haar kantoor en zat aan de telefoon, die de analisten in Langley afluisterden en interpreteerden.
Moore stond op het punt op bed te gaan liggen, koffie te drinken en even uit te rusten toen hij werd gestoord...
Toen hij met een vertrokken gezicht naar de koffieprut onder in zijn piepschuimen bekertje keek, kreeg hij een sms van een verrassende afzender: Nek Wazir, de oude man en informant uit Noord-Waziristan. Moore schrok van het bericht, het luidde: bel me alsjeblieft.
Moore had het nummer van zijn satelliettelefoon en belde hem meteen op zonder na te denken over het tijdsverschil, wat volgens hem meer dan tien uur was, zodat Wazir hem om elf uur ’s avonds zijn tijd een sms had gestuurd.
‘Hallo, Moore?’ vroeg Wazir.
Er waren niet veel mensen die Moores echte naam kenden, maar gezien Wazirs aanzienlijke vaardigheden en contacten had Moore hem dat bijzonder geheime stukje informatie toevertrouwd. Deels als een manier om hun vertrouwensband te bezegelen en deels omdat hij wilde, echt wilde, dat de man zijn vriend was.
‘Wazir, met mij. Ik kreeg je sms. Heb je iets voor me?’
De oude man aarzelde, en Moore hield zijn adem in.
Het volgende uur bracht Moore door aan de telefoon met Slater en O’Hara. Pas nadat hij zijn woede en frustratie tegenover zijn bazen had kunnen uiten en lange tijd uit het raam van zijn kamer had zitten staren, vulden zijn ogen zich eindelijk met brandende tranen.
De klootzakken hadden die arme Rana vermoord. Hij was maar... hij was niet meer dan een slim joch dat iets doms had gedaan: hij had zich bereid verklaard voor Moore te werken. En niet voor het geld, want de ouders van de jongen waren al rijk. Hij was een avonturier die meer van het leven verlangde en ergens, ergens leek hij wel op Moore, en nu werd zijn lichaam weggehaald uit de tribale regio Bajaur, in oude dekens gewikkeld. Ze hadden hem gesneden en verbrand, terwijl hij maar zo weinig wist. Wazir zei dat hij het hooguit tien, vijftien uur had volgehouden voordat hij was gestorven. Wazirs mannen hadden geruchten over de marteling gehoord, waarna hij naar de grotten was gegaan en zijn lichaam had gevonden. De taliban hadden Rana achtergelaten als een boodschap voor iedere andere Pakistani die het ‘verkeerde’ pad wilde kiezen.
Moore ging op het bed zitten en liet zijn tranen de vrije loop. Hij vloekte en vloekte nog eens. Daarna stond hij op, draaide zich snel om, haalde zijn Glock uit de schouderholster en richtte op het raam, zogenaamd op het hoofd van de taliban die Rana gevangen had genomen.
Toen stopte hij het pistool weer in de holster, beheerste zich en liep terug naar het bed. Verdomme, als hij medelijden met zichzelf wilde hebben, kon hij dat maar beter nu doen, voordat de mannen die hem achternazaten op zijn deur klopten.
Hij stuurde Leslie een sms, zei dat hij haar miste, dat ze hem nog een foto van zichzelf moest sturen, dat alles niet goed ging en hij graag opgevrolijkt wilde worden. Maar bij haar was het al laat en hij wachtte een paar minuten, zonder dat ze reageerde. Hij ging op het bed liggen en werd overweldigd door hetzelfde gevoel als tijdens bud/s, het verstikkende verlangen om zich over te geven en zich neer te leggen bij de nederlaag. Hij wilde dat Frank Carmichael nu bij hem was, om hem te vertellen dat de dood van Khodai en van die jonge knul niet voor niets waren geweest en dat weglopen veel erger was dan wat dan ook. Toch zei een andere stem in zijn hoofd, een stem die veel redelijker overkwam, dat hij er niet jonger op werd, dat er veel minder gevaarlijke en veel lucratievere manieren waren om geld te verdienen, zoals een baan als security consultant voor een particulier bedrijf of als vertegenwoordiger van een van de grote fabrikanten van apparatuur voor leger en politie, en dat hij als hij dit werk bleef doen nooit een vrouw en kinderen zou krijgen. Dit werk was altijd leuk en opwindend tot iemand die je kende, iemand met wie je een diepe band had, een relatie gebaseerd op oprecht respect en vertrouwen, was gemarteld en vermoord. Elke keer dat Moore iemand echt in zijn leven toeliet, werd die relatie abrupt afgebroken. Wilde hij de rest van zijn leven op deze manier door blijven gaan?
Eind 1994 waren Moore en Carmichael in een bar in Little Creek, Virginia. Ze vierden dat ze met hun nieuwe seal-team antiterrorismespecialist zouden worden. Ze zaten te kletsen met een andere seal, die Captain Nemo werd genoemd, een artillerist tweede klas die was toegewezen aan Task Unit Bravo als bestuurder van het seal delivery vehicle, sdv of bemande open duikboot, en hoofd Ordnance Engineering Department. Tijdens een proof of concept, een uitgebreide test, waarbij Nemo de sdv bestuurde, was een van zijn collega’s verdronken. Hij had geweigerd de details van het ongeluk te bespreken, maar Moore en Carmichael hadden al over het ongeluk horen praten. De man vertelde dat hij op het punt stond de seal’s te verlaten. Hij voelde zich verantwoordelijk voor wat er was gebeurd, ook al was uit het onderzoek gebleken dat hij niets verkeerds had gedaan.
Daar zaten ze dan, Moore en Carmichael. Zij vierden het feit dat ze net begonnen aan hun carrière als seal-operators, en Nemo zette een echte domper op hun feestje.
Maar de goeie ouwe Carmichael had weer eens wijze woorden gesproken. ‘Je kunt er écht niet uit stappen,’ zei hij tegen Nemo.
‘O nee, waarom dan niet?’
‘Wie moet je werk dan overnemen?’
Nemo antwoordde met een grijns: ‘Jullie. De nieuwe jongens, de jongens die te naïef zijn om zich te realiseren dat het gewoon de moeite niet waard is.’
‘Luister eens even, bro. Dat wij hier zijn is een buitenkansje. We zijn hier omdat we diep vanbinnen − en ik wil dat je hier goed over nadenkt − diep vanbinnen, zonder enige twijfel, weten dat we niet zijn geboren om een gewoon leven te leiden. Dat weten we al sinds we kleine jongens waren. En we weten het nog steeds. Dat gevoel kun je niet ontkennen. Dat gevoel zul je de rest van je leven houden, of je er nu uit stapt of niet. En als je eruit stapt, zul je daar spijt van krijgen. Dan kijk je om je heen en denk je: ik hoor hier niet! Ik hoor dáár!’
Moore stond op van het bed in zijn hotelkamer, draaide zich snel om en mompelde: ‘Ik hoor hier, verdomme!’
Zijn telefoon piepte, een sms. Hij keek even.
Leslie. Hij zuchtte.