24
Hij die sterft, moet overal voor boeten
San Cristóbal de las Casas
Chiapas, Mexico
Moore keek om zich heen, zijn blik dwaalde van links naar rechts, naar de vele toeristen en naar de drukke markt met de kleurrijk geklede marktkooplieden. Er liepen zoveel mensen rond dat Moore zich realiseerde dat hij ze wel had moeten kwijtraken nadat hij even naar Corrales had gekeken. Even, een paar seconden maar. Ze waren waarschijnlijk door gewapende mannen gevangengenomen en stilletjes weggeleid. Hij voelde geen echte paniek, maar er ging wel een lichte schok door hem heen en zijn hart sloeg op hol.
Hij hoorde een automotor loeien; bij de hoek, dacht hij. Moore rende zigzaggend tussen de menigte winkelende mensen door en zag dat Miguel en Sonia door een straat aan de voet van een steile heuvel naar een steeg erachter renden. Ze werden achternagezeten door twee kleine mannen, gekleed als lokale boeren die toevallig een pistool in de hand hadden. Misschien hadden de mannen hen gedwongen mee te lopen, maar waren ze ontsnapt.
De voorste man schoot twee keer op hen, maar het bleken waarschuwingsschoten, omdat de kogels in de witgeverfde huismuren achter hen sloegen. Miguel en Sonia renden de steeg in, maar de man had hen gemakkelijk allebei kunnen doden. Zij wilden het stel dus gevangennemen.
Het waren geen leden van het Sinaloa Cartel. Hoeveel bendes hadden Corrales en zijn makkers nog meer kwaad gemaakt? Verdomme, het leek wel alsof ze in de rij stonden om deze man van het machtige Juárez Cartel te grazen te nemen. Moore vloekte, zijn opdracht was al moeilijk genoeg zónder concurrentie.
Hij raakte verder achterop, maar hij probeerde een veilige afstand te bewaren om te voorkomen dat hij werd ontdekt. Toen Moore de smalle steeg in rende, hoorde de achterste man hem kennelijk, want hij keek achterom, vertraagde zijn pas en draaide zich om om te schieten.
Moore drukte zich stijf tegen de muur en greep zijn pistool. Gelukkig kwamen de eerste kogels ongeveer een meter naast hem terecht. Toen Moore zijn pistool uit de holster had gehaald, kon hij terugschieten. Zijn gedempte schoten weerkaatsten tegen de muren en de man dook naar een muur voor dekking.
Moores eerste schot sloeg een paar centimeter van het hoofd van de man in, maar de tweede raakte hem in de schouder, zodat hij met een gesmoorde kreet hard tegen de grond sloeg.
Moore wenste dat hij genoeg tijd had om Fitzpatrick en Torres te bellen, maar helaas. Daarom rende hij naar de gevallen man toe, schopte diens wapen weg, rende door en sloeg aan het einde van de steeg rechts af. Het bleek een gewone straat waar aan weerszijden geparkeerde auto’s stonden.
Miguel en Sonia renden moeizaam de heuvel op en de ene man rende nog steeds achter hen aan. Hun achtervolger vuurde nog een waarschuwingsschot af, maar die verbrijzelde het achterraam van een kleine pick-up vlak bij hen. Daarna schreeuwde hij in het Spaans dat ze moesten blijven staan.
Moore rende nog harder toen hij achter zich een automotor hoorde loeien. Hij keek achterom en zag een donkerblauwe auto door de straat scheuren, ongetwijfeld een huurwagen, met de raampjes naar beneden. Voorin zaten twee mannen en de bijrijder hing uit het raampje met een pistool in zijn hand. Jezus, hoeveel wáren er eigenlijk? Moore dook achter de auto’s weg toen de man op hem begon te schieten. Dit waren géén waarschuwingsschoten.
Terwijl de auto de heuvel op reed, sprong Moore overeind en vuurde een paar kogels op de auto af. De eerste ging dwars door het achterraam en schampte het hoofd van de bijrijder, de tweede ging naast doordat de chauffeur een ruk aan het stuur gaf.
Miguel en Sonia doken in een nis en verdwenen voor de zoveelste keer uit het zicht. De man die hen te voet achtervolgde, rende dezelfde nis in, terwijl de auto stopte.
Niet slim, jongens, dacht Moore: de jongen en zijn vriendinnetje waren een hotel van drie verdiepingen in gerend en hier zouden ze waarschijnlijk in de val zitten.
Miguel vloekte en probeerde Sonia bij te houden die langs de receptiebalie van het hotel rende. De oudere vrouw die daar werkte, keek verbaasd naar hen. Ze riep iets, maar zij negeerden haar en renden naar de trap.
‘Waar gaan we naartoe?’ riep hij.
‘Gewoon doorlopen!’
Hoe kwam het dat zíj zo moedig was? Híj was de man en hij zou haar dus moeten beschermen. Maar toen ze had gezien dat Corrales werd ontvoerd en de twee andere mannen naar hen toe zag komen, had ze haar schoenen met hakjes uitgeschopt en was gaan rennen, voordat die twee idioten hen konden kidnappen. Maar nu zat er nog minstens één vent achter hen aan (wie weet wat er met die andere was gebeurd), maar toch leek Sonia een plan te hebben.
‘We kunnen niet naar het dak,’ riep hij terug. ‘Dan zitten we klem!’
‘We gaan niet naar het dak,’ zei ze toen ze op de volgende verdieping kwamen. Ze deed de deur naar de eerste verdieping open en gebaarde dat hij moest opschieten. Daar bleven ze hijgend staan wachten op de voetstappen van de man die hen achtervolgde. Hij kwam inderdaad op hun verdieping, maar rende door naar boven, naar de tweede verdieping.
Miguel slaakte de diepste zucht van zijn hele leven. Hij keek naar Sonia, hij was nog steeds buiten adem, en zag dat ze een klein mes met een krom lemmet dat in een punt eindigde in de hand had.
‘Waar heb je dat vandaan?’
‘Uit mijn tas. Van mijn vader gekregen. Het is maar een geluksamulet, maar mijn vader heeft me geleerd hoe ik hem moet gebruiken.’
‘Fernando is heel streng; hij wil niet dat wij een wapen hebben.’
‘Dat weet ik. Ik wilde het je niet vertellen, maar dit mocht ik van hem houden. Ik moet mezelf kunnen beschermen.’
Miguel fronste.
Maar toen zwaaide de deur open.
‘Blijf staan!’ zei de man die hen had achtervolgd. Hij had zijn pistool op Miguel gericht. ‘Kom maar gewoon mee. Buiten staat een auto.’
Miguel dacht dat hij droomde toen Sonia gilde, naar voren sprong en de keel van de man doorsneed. Het bloed spoot tegen de muur.
‘Pak zijn pistool!’ schreeuwde ze.
Hij bleef stokstijf staan, hij was verbijsterd. Waar was het meisje gebleven op wie hij verliefd was geworden? Dit was ongelooflijk!
Moores telefoon begon te vibreren toen er nog een auto voor het hotel stopte en er nog drie mannen het hotel in renden. Hij dacht dat hij, als hij nu naar binnen ging, zou worden gevangengenomen of doodgeschoten alleen omdat hij toevallig op het verkeerde moment op de verkeerde plek was. Hij kroop achter een auto en haalde zijn telefoon tevoorschijn: Fitzpatricks nummer lichtte op én hij had net een oproep van Towers gemist. Moore beantwoordde Fitzpatricks telefoontje. ‘Waar ben je? We hebben die andere twee mannen nog steeds niet gevonden en Corrales is ook niet te vinden.’
‘Verdomme, we móéten ze vinden,’ zei Moore. ‘Maar weet je, ik zit vlak bij een hotel, een paar blokken heuvelafwaarts. Het is een steile straat. De jongen en zijn meisje zijn binnen, maar er zijn nog meer mannen het hotel in gegaan om ze gevangen te nemen.’
‘Wie zijn het, verdomme?’
‘Weet ik nog niet, maar daar komen we nog wel achter. Haal de auto op en kom hiernaartoe!’
‘Man, hoe is dit verdomme zo snel zo uit de hand gelopen?’
‘Geen idee. Kom hiernaartoe!’
Corrales baalde van zichzelf. Dat ze hem van achteren hadden kunnen besluipen en erin waren geslaagd hem naar het gebouw te sleuren! Hij was altijd trots geweest op het feit dat hij goed naar zijn zintuigen luisterde, goed op zijn omgeving lette, zich altijd bewust was van welk gevaar dan ook en een buitenzintuiglijk waarnemingsvermogen had − alsof hij de gedachten van zijn aanvallers kon lezen voordat ze dichtbij waren, dat hij hun lichaamswarmte op grote afstand kon voelen en dat hij van tevoren wist welke duistere plannen ze hadden.
Maar dat was onzin en hij had er een puinhoop van gemaakt, omdat hij niet alert was geweest en omdat hij was vergeten dat er in deze business elke dag mensen waren die je wilden vermoorden.
Deze klootzakken waren er dus in geslaagd hem deze winkel binnen te sleuren. Het was een oude kledingwinkel die net gerestaureerd werd; overal lag bouwmateriaal.
Ze hadden Corrales wel kunnen ontwapenen, maar kregen niet echt vat op hem; hij wriemelde zich als een slang uit de greep van de eerste man, pakte zijn eigen wapen van hem af en schoot de man in zijn schouder. Voordat een van de andere mannen iets kon doen, schoot Corrales hen een kogel in het hart.
Daarna viel hij op de grond, terwijl het bloed uit zijn schouder stroomde. Hij vloekte en vloekte nog eens. Hij was weleens eerder beschoten, maar had toen alleen maar vleeswonden gehad, niets wat hierop leek.
Moeizaam pakte hij zijn mobieltje, toetste Miguels nummer in en wachtte. Geen reactie. Hij belde Pablo. Niets. Hij zat daar maar, te bloeden. Hij belde Raul. Voicemail. In de verte hoorde hij politiesirenes en door de stoffige etalageruiten van de winkel zag hij dat de toeristen omkeken toen er een politiewagen langs hen heen reed.
Die klootzakken zouden Miguel en Sonia natuurlijk gevangennemen. Hoe moest hij dat uitleggen aan zijn baas, Castillo? Die eenogige stomkop zou woedend zijn en Corrales zou worden geëxecuteerd voor zijn misser, tenzij hij de zoon van zijn baas en het meisje terugvond.
Castillo zou hem vragen: ‘Waarom vielen die Guatemalanen jou aan? Ik heb je toch gezegd dat je hen moest inhuren om de Sinaloa’s aan te vallen!’
Corrales zou daar geen antwoord op hebben. Hij kon Castillo niet vertellen dat hij het geld dat hij had gekregen om Guatemalaanse huurmoordenaars te betalen, had gebruikt om de herbouw van zijn eigen hotel te financieren en dat hij tegen de Guatemalanen had gelogen over hun betaling. Hij had hun twintig procent vooruit gegeven, zij hadden zes moorden gepleegd, maar daarna had Corrales hun niet betaald. Ze waren dus, om het maar zachtjes uit te drukken, verdomde kwaad. Ze hadden Johnny vermoord en waren Corrales hiernaartoe achtervolgd. Hij had zich niet gerealiseerd hoe meedogenloos die klootzakken waren en nu viel alles in duigen.
Verdomme, hij moest zien dat hij in een ziekenhuis kwam.
Miguel klemde het pistool stevig vast en keek Sonia hoofdschuddend en ongelovig aan. Haar arm zat onder het bloed, maar zelfs daar was ze niet van onder de indruk. De man die hen had willen ontvoeren, lag op de grond terwijl het bloed nog steeds uit zijn hals spoot.
Ze trok de deur naar het trappenhuis open, maar deinsde achteruit toen ze mannen de trap op hoorde rennen. Ze stapte de gang weer op en riep: ‘Deze kant op!’
Ze maakten een scherpe bocht naar links en ontdekten een ander trappenhuis. Deze keer trok hij de deur open.
Ook hier kwamen mannen naar boven rennen.
‘Hoeveel zijn er wel niet?’ vroeg hij verbaasd.
‘Te veel,’ antwoordde ze.
‘Ze zullen ons insluiten,’ zei hij.
Ze beet op haar lip, draaide zich om en rende naar de dichtstbijzijnde hotelkamer. Met de zool van haar blote voet trapte ze tegen de deur en vloekte van de pijn. De deur ging niet open.
‘Achteruit!’ riep hij en hij schoot twee kogels in de deurpost, zodat het hout versplinterde. Ze renden naar binnen.
De kleine hotelkamer rook naar schoonmaakmiddel en het bed was perfect opgemaakt. Geen koffers. Lege kamer. Uitstekend.
‘Ze zullen de deur zien,’ zei ze en ze liep snel naar het raam.
‘Sonia, je bent geweldig. Helemaal niet hysterisch.’
‘Dat ben ik wel, ik laat het alleen niet merken,’ zei ze en ze probeerde rustig te ademen. ‘Kom op, we moeten naar buiten.’
‘Je hebt zonet een man vermoord,’ zei hij.
‘O mijn god, dat weet ik!’ Ze trok de lange gordijnen open, ontgrendelde het raam en sneed met haar mes de hor open. Onder hen zagen ze de steeg, een val van ongeveer vijf meter.
‘Knoop de lakens aan elkaar!’ riep ze. ‘Schiet op! Knoop de lakens aan elkaar.’
‘Aan die kant gaan we er niet uit,’ zei hij. ‘Ik heb een pistool, kom mee.’
‘Vergeet het maar. Er zijn er veel te veel. We moeten hier weg,’ zei ze.
Hij schudde zijn hoofd.
Net toen ze naar het bed liep om de beddensprei opzij te trekken, klapte de deur open.
Miguel vuurde op de eerste man die binnenkwam, schoot hem in de maag, maar de tweede man rende naar binnen en richtte zijn pistool op Sonia. ‘Schiet nog eens, señor, en zij sterft.’
De schoten kwamen vanuit het hotel en de sirene van niet één, niet twee, maar minstens drie politiewagens dwongen Moore nog verder bij het hotel vandaan te lopen, naar de hoek, waar hij zich achter een oude Volkswagen Beetle verstopte en Towers terugbelde.
Nadat Moore hem in tien seconden had verteld wat er was gebeurd, vloekte Towers en zei: ‘Ik heb slecht nieuws voor je, buddy. Heel slecht nieuws...’
Dat waren precies dezelfde woorden die Moores Navy seal-buddy Carmichael had gebruikt nadat de lichten van het olieplatform waren gedoofd. Hij had geroepen: ‘We zijn ontdekt!’ En had eraan toegevoegd: ‘Heel slecht nieuws. We zijn ontdekt!’
Carmichael had zijn drie andere seal’s mee naar boven genomen, het platform op, om te proberen de explosieven die de Revolutionaire Garde daar misschien had aangebracht onschadelijk te maken. Moores mannen hingen onder de pijlers en hij wist dat hij de mannen die al in het water waren moest wegsturen. Hij had hun opdracht gegeven er met de sdv vandoor te gaan, wat ze met tegenzin hadden gedaan. Daarna had hij zijn commandant gebeld om een rhib (Rigid-Hull Inflatable Boat, een opblaasboot met een stevige romp) van de Irakese patrouilleboot te sturen, die in werkelijkheid door de seal’s werd gebruikt. De Zodiac zou hen daar veel sneller weg kunnen krijgen dan de sdv. Het enige probleem was dat ze een afleidingsmanoeuvre moesten uitvoeren om de troepen op het olieplatform bezig te houden terwijl ze ervandoor gingen.
‘Mako Two, stuur je team het water in! Vallen!’
‘Roger!’ brulde Carmichael met het geluid van schoten op de achtergrond.
Moore keek en zag dat één man in de golven sprong, en daarna een tweede.
Waar waren de anderen? ‘Mako Two, zie maar twee mannen?’
‘Klopt! Klopt! Zes zijn geraakt. Ik moet ze eruit krijgen!’
Via de radio hoorde hij allerlei stemmen en nog meer schoten die de angst van zijn mannen leken te accentueren. Tijdens een moment dat voelde als alle jaren waarin hij had getreurd, was het enige geluid Moores ademhaling. En toen...
Towers praatte nog steeds tegen hem. ‘Moore, ben je daar?’
‘Ik ben hier.’
‘Luister naar me, en luister goed. Het ziet ernaar uit dat jouw Agency altijd veel belangstelling voor meneer Jorge Rojas heeft gehad. Zoveel belangstelling dat ze daar al ruim een jaar een undercoveragent aan het werk hebben. Dit is een klassiek voorbeeld van de rechterhand die niet weet wat de linkerhand doet...’
‘Wacht eens even... Wát zeg je, verdomme?’
‘Ik zeg je dat het de vriendin is van de zoon, bro. Zij is cia. Al heel lang geleden gerekruteerd in Europa. Heeft net als hij een blauwe badge. En nu vertel je me dat je haar aan een paar andere mannen bent kwijtgeraakt?’
Moore klemde zijn kaken op elkaar. ‘Holy shit. Maar nee, nee, nee! We zijn haar nog niet kwijt. Ik bel je terug.’
Verbaasd? Nee, dat niet. Geïrriteerd? Ongelooflijk gefrustreerd? Bereid iemand te vermoorden die achter een bureau zat en zijn bazen niet even op de hoogte had gebracht? Natuurlijk, dat wel. Het dossier van de missie van jtf Juárez was óf genegeerd óf niet op het juiste bureau gelegd zodat alle agenten die aan deze zaak werkten dat onder een goede coördinatie en regie konden doen. Dit was niet de eerste keer dat vertraagde of onvolledige informatie tijdens een van Moores operaties een communicatiestoring veroorzaakte, en het zou ook zeker niet de laatste keer zijn. Communicatiestoringen tussen agency’s als de fbi en de cia kwamen veel vaker voor, en dat maakte deze onthulling des te erger.
Hij hing op toen Fitzpatrick en Torres in hun kleine witte huurauto de hoek om kwamen. Hij stapte achterin. ‘Zie je die blauwe auto daar? Wachten. Als ze niet dood zijn, komen ze zo meteen naar buiten.’
En ja hoor, dat deden ze: Miguel en Sonia, geëscorteerd door een paar mannen die hen onder schot hielden. Ze stapten in de auto, die meteen wegscheurde.
‘Ik wacht een paar seconden en dan ga ik erachteraan,’ zei Fitzpatrick.
‘Afstand houden,’ zei Moore waarschuwend.
‘Corrales heeft heel veel vijanden,’ zei Torres. ‘Zijn vijanden zouden onze vrienden moeten zijn, maar dat zijn ze niet. Ze hebben net onze geldkoe gestolen!’
‘Jammer, hè?’ zei Moore.
‘We hebben niets,’ snauwde Torres. ‘Wat moet ik de baas verdomme vertellen?’
‘Rustig aan, grote man. Ik heb je toch verteld dat de groep waar ik voor werk heel machtig is, veel machtiger dan een stelletje mannen met pistolen.’
Moore keek naar Fitzpatrick, die bijna glimlachte.
‘Als we ze kwijtraken, zal iemand daarvoor moeten boeten,’ zei Torres waarschuwend. ‘En dat ben ik niet.’
Moore snoof. ‘Als jij je mond niet houdt, trap ik je vette lijf uit de auto en dan kun je lopen... stoere vent die je bent.’
Torres grijnsde en boog zich naar voren. ‘Raak ze niet kwijt,’ zei hij tegen Fitzpatrick.
‘Hoor eens even, ik eis dat jullie me vertellen waar jullie ons naartoe brengen,’ zei Miguel. ‘Als dit gewoon een ontvoering is, betaalt mijn vader het geld wel en dan is dit alles voordat de dag om is voorbij, oké?’
De chauffeur, een man met een sombere en ondoorgrondelijke blik, keek achterom en zei glimlachend: ‘Oké, baas, jij zegt het.’
‘Wie zijn jullie en waar gaan we naartoe?’
‘Als jij je mond niet houdt, stoppen we een prop in je mond,’ zei de chauffeur.
Sonia legde een hand op die van Miguel, terwijl de man naast de chauffeur zijn pistool op haar gericht hield. Achter hen reed nog een auto vol mannen.
‘Miguel, het is oké,’ zei Sonia. ‘Ze vertellen ons toch niets, verspil je energie dus maar niet. Laten we proberen rustig te blijven. Alles komt wel goed.’
‘Hoe weet jij dat?’ zei hij, terwijl de tranen in zijn ogen sprongen. ‘Ze gaan ons martelen en vermoorden. Wat een verdomde klerezooi. Verdomme! We moeten uit de auto zien te komen!’
‘Nee,’ zei ze en ze gaf een kneepje in zijn hand. ‘Doe geen domme dingen. Het komt wel goed. Dit is dus waar je vader bang voor was. Ik wilde alleen dat Corrales zijn werk beter had gedaan.’
‘Ik vermoord hem als ik hem weer zie.’
Ze haalde haar schouders op. ‘Hij is waarschijnlijk al dood.’
Corrales was erin geslaagd het hotel te bellen en kreeg Ignacio aan de lijn. Deze had de receptiebalie in de steek gelaten en Maria opgehaald. Corrales vertelde haar een onsamenhangend verhaal en zei dat zij en een paar jongens hem moesten ophalen. En dat hij naar een ziekenhuis moest, omdat hij beschoten was.
Hij wankelde het gebouw uit, liep ongeveer een blok, en daarna wist hij niets meer.
‘Rustig maar, Dante. Rustig maar,’ zei Pablo.
Toen Corrales zijn ogen even opendeed, zag hij dat ze weer in hun hotelkamer waren. Naast Pablo stond een man die hij niet kende; de man had lang, grijs haar, een dunne baard en een bril met dikke glazen.
‘Dit gaat heel duur worden,’ zei de man.
‘Dante, deze man is arts en hij gaat de kogel uit je schouder halen, zonder vragen te stellen.’
‘Hoe ben je ontsnapt?’
Pablo haalde diep adem. ‘Ik heb een van hen te pakken gekregen, maar ik weet niet wat er met Raul is gebeurd. Toen vond ik jou, je lag op straat, het was maar net op tijd... maar daar hoef jij je nu niet druk over te maken. De dokter gaat je iets geven om je onder zeil te brengen. Dan zul je je beter voelen. Ik heb het met Maria en een paar jongens besproken. Zij komen ons halen met het vliegtuig, zoals je vroeg.’
‘We kunnen niet weggaan. We zijn de zoon van de baas kwijtgeraakt!’
‘Rustig maar, we vinden ze wel.’
‘Nee, echt niet. Die verdomde Guatemalanen hebben hen!’
Pablo vroeg: ‘Waarom?’
‘Omdat ik hun niet heb betaald en nu moet ik Castillo vertellen wat er is gebeurd. En hij zal me laten vermoorden.’
‘Nee, vertel hem niets. Ik regel het wel. Rustig nu maar, mijn vriend. Het zal allemaal wel goed komen.’
Maar dat zou het niet en terwijl de oude man een masker op Corrales’ gezicht drukte, voelde Corrales het vuur van zijn jeugdige woede weer, hij zag zijn ouders − met een brandend gezicht, terwijl hun huid van hen af bladderde − die het hotel uit kwamen en zijn vader die met opgeheven vinger tegen hem zei: ‘Ik zei je toch dat je nooit bij het kartel mocht gaan. Zij hebben ons vermoord. En nu gaan ze jou vermoorden.’