Twaalf

Het was een drukte van jewelste op het tarmac van de luchthaven. Het zesde bataljon para’s was net teruggekeerd van hun humanitaire missie in Kongo. Dat de missie normaal gesproken drie weken had moeten duren en al na hooguit een week was afgeblazen wegens steeds luider klinkende aantijgingen van wangedrag, was door de centrale persdienst van het leger al vakkundig uit het nieuws gehaald door de media te bombarderen met ellenlange persberichten over de resultaten van haar troepen ter plekke.Er was geen hut in Oost-Kongo waar de para’s toevallig waren gepasseerd of er was een persbericht verspreid over de Belgische troepen die de bewoners met zachte hand naar veiliger oorden hadden geleid. Na veel zoekwerk en na feedback van het Belgische aartsbisdom hadden ze zelfs twee priesters gevonden, twee paters van Scheut, die met veel bravoure en vertoon van kracht konden worden geëvacueerd. Dat de oudjes niet gevraagd hadden om te verhuizen en zich perfect gelukkig voelden waar ze waren, was niet meteen een communicatieprioriteit geweest. De beelden van de beide mannetjes met hun wapperende soutanes terwijl ze begeleid door para’s naar het legervliegtuig liepen, hadden de meeste avondjournaals gehaald, en dat was precies de bedoeling geweest.

Op de luchthaven waren de meeste televisiestations druk beelden aan het schieten toen de para’s uit het legervliegtuig marcheerden en richting uitgang liepen.

Drie camera’s draaiden bijna simultaan in de richting van de aankomende soldaten. Op kop liep adjudant Eddie Biesman.

“Goedemiddag, heren,” zei Biesman. Zodra hij had gemerkt dat de rode lichtjes van de cameratoestellen brandden, had hij zijn brede glimlach opgeborgen. Zijn ogen straalden ernst en verantwoordelijkheid uit.

“Mijnheer…” zei een opgeschoten assistente terwijl ze haar notaboekje opensloeg.

“Eddie Biesman, adjudant, B-I-E-S-man,” zei Biesman.

De eerste journalist was een oudere man van de nationale omroep.

“Adjudant, kunt u ons enige toelichting geven bij de onregelmatigheden die er tijdens uw missie zouden gebeurd zijn?”

“Om te beginnen zou ik u het kader willen schetsen waarbinnen onze missie zich heeft gesitueerd,” ratelde Biesman. “Zoals u wellicht weet, was het onze opdracht om…”

Terwijl de adjudant uitweidde over de geografische bijzonderheden van de missie en in zijn opsomming geen dorp oversloeg, werd de tweede ploeg zichtbaar zenuwachtig. De journaliste van de commerciële zender had nog welgeteld een halfuur om haar verslag door te laten stralen voor het middagjournaal, en ze had alleen nog enkele goede soundbytes nodig, uitspraken van vijf of tien seconden die tussen haar algemene bijdrage konden worden gemonteerd. De atlas van Oost-Kongo kwam daarvoor niet in aanmerking.

“Er circuleren hardnekkige verhalen over verkrachtingen in de dorpen in de buurt van het Belgische legerkamp,” gooide ze ertussen, “wat weet u daarover te vertellen?”

“Wij hebben die gruwelijke verhalen ook gehoord,” antwoordde Biesman, “en onze jongens waren er kapot van. Er waren vriendschapsbanden gegroeid tussen de Oost-Kongolezen en onze mannen. Stel u voor: in dezelfde dorpen waar we kauwgum uitdeelden en maniokkoekjes in de plaats kregen, zouden later zulke dingen gebeurd zijn. Vreselijk.”

“Er zijn getuigenissen over mannen in Belgische uniformen die ‘s-avonds aan de rol gingen met de vrouwen uit de buurt,” zei de oudere reporter.

“Dat klopt, we hebben dat ook vernomen,” zei Biesman ernstig. “Dat zou kunnen verklaren waarom we tien reserve-uniformen missen die bijna zeker uit ons kamp werden ontvreemd. Af te leiden uit wat wij ter plekke hebben gehoord, moeten er westerse huurlingen actief zijn in de regio. Schurken die voor niets terugdeinzen, zeker niet als ze de schuld op een vredelievende Belgische missie kunnen schuiven. Maar zoiets moet natuurlijk nader onderzocht worden.”

Biesman keek even achter zich en gaf een teken aan een van de soldaten in het peloton.

Soldaat Verstraeten kwam naar de cameramensen toegestapt met een snoezig, zwart peutertje in zijn armen en gaf het door aan Biesman.

“We zouden dit liever discreet hebben opgelost,” begon hij aarzelend, “maar nu u toch hier bent…dit is Kwanzi. We hebben haar gevonden in een totaal verwoest dorp, met schietende rebellen in de buurt. Met gevaar voor eigen leven hebben onze mannen haar in veiligheid gebracht. Haar ouders zijn omgekomen, vrees ik.”

De journaliste en haar cameraman straalden. Drie ploegen zoomden in op Biesman en het meisje. Het kind droeg een blauw versleten shortje en had een dekentje over haar schouders hangen. Het viel niemand op dat ze er nogal doorvoed uitzag.

In het middag- en avondjournaal was het beeld van Biesman en de peuter prominent aanwezig, zowel bij de nationale als bij de commerciële omroepen. Intussen was Kwanzi al terug thuis in het Antwerpse, bij haar papa, korporaal Antoine Makumba. Makumba was de vaste chauffeur van generaal-majoor Versluys, en een toegewijde vader sinds zijn echtgenote Winnie de echtscheiding had aangevraagd en definitief naar haar geboortestad Dakar was vertrokken.

Het had David en kolonel Ronnie Pieters niet veel moeite gekost om Makumba ervan te overtuigen zijn dochter even voor een tv-optreden uit te lenen: het vooruitzicht op twee extra weken vakantie was al voldoende geweest.

Ze hadden uiteindelijk meer last gehad om het juiste versleten shortje te vinden.