Zesentwintig

Als er één bevolkingsgroep was die smeekte dat De Spin tot bekentenissen zou overgaan, waren het wel de politieagenten. Overal in het land was tot verhoogde waakzaamheid opgeroepen, wat betekende dat de politie en leden van de Civiele Bescherming in de hoogste staat van paraatheid waren en dat er op zowat alle openbare plaatsen in het land extra werd gepatrouilleerd.

Na een bijzonder bitsige interpellatie in de Kamer, waar de coalitie het vuur aan de schenen werd gelegd door een ontketende oppositie, was alles wat binnen politie en staatsveiligheid enige sterren droeg, gesommeerd op het kabinet van de eerste minister.

“De premier is bijzonder verontrust,” zei de kabinetschef. “We kunnen ons geen drama’s permitteren, dat zult u wel begrijpen.”

“Komt de premier zelf niet?” vroeg een van de aanwezigen.

“Straks, als we de tv-ploegen binnenlaten,” zei de kabinetschef. “De premier wil u allen graag aan uw verantwoordelijkheden herinneren. Alle gebeurtenissen die een aanwijzing zouden kunnen zijn, moeten worden nagetrokken.”

“Dat is allemaal gemakkelijk gezegd,” klaagde een hoofdcommissaris, “maar hoe beginnen we er aan? Zoeken we naar extreemlinkse figuren, moslimfundamentalisten of rechtse rakkers? Alle verloven zijn nu al ingetrokken. En als ik ooit de overuren moet gaan berekenen, krijgt mijn burgemeester een beroerte.”

“Ik denk dat er op dit ogenblik weinig keuze is, heren,” zei de kabinetschef, “we moeten meer dan ooit extra waakzaam zijn.”

Het werk van de politie te lande werd nog bemoeilijkt door de hulp die de bevolking meende te moeten geven. Nadat de premier in een tv-toespraak had opgeroepen om ogen en oren open te houden in het belang van het land, overspoelden de tips van hele en halve zolen de politiebrigades. Agenten die hele dagen hadden gepatrouilleerd aan metrostations, bushaltes en langs openbare pleinen, zagen zich tijdens hun extra avonddienst nog geconfronteerd met hysterische buurtbewoners die zeker waren dat ze iets verdachts hadden gezien of gehoord. Een kolonel op rust die al jaren iedere dag de duiven ging voederen op het stadsplein en daarvoor een grote witte boodschappentas gebruikte, had het ongeluk de tas op een bankje achter te laten terwijl hij in de naburige brasserie een plasje ging doen. Toen hij weer naar buiten kwam werd hij in pure commandostijl door drie agenten in burger overmeesterd en luid protesterend afgevoerd. Nog voor hij verontwaardigd had kunnen uitleggen wat er aan de hand was, had de politie het hele plein afgezet en werd de boodschappentas van op afstand tot ontploffing gebracht. Het beeld van duizenden broodkruimels die als vuurwerk op het plein neerdaalden, was een van de leukste die de tv-journaals de laatste dagen hadden uitgezonden.

De situatie werd er niet beter op toen Het Avondblad, een van de grote concurrenten van Vandaag, zijn hoofdartikel wijdde aan de zaak DC en schreef dat het in de brigade ontvreemde geld moest dienen om een grootscheepse gifaanval uit te voeren. Volgens nog niet bevestigde bronnen had DC de aspirant-inspecteur Dirk Beke geliquideerd omdat hij in laatste instantie niet mee wilde doen met een aanval waarbij tientallen, zoniet honderden onschuldige burgers het slachtoffer zouden worden.

Het bewuste artikel was er gekomen nadat de hoofdredactie van Het Avondblad dag na dag knarsetandend had moeten toekijken hoe Hans Vander Auwera en Vandaag scoorden met hun berichtgeving over de zaak.

De hoofdredacteur had die ochtend enkele departementshoofden naar zijn kantoor geroepen. Hij werd bijgestaan door de commerciële directeur, die net voordien de hoofdredacteur zure oprispingen had bezorgd door te wijzen op de slinkende advertentie-inkomsten en het verband met de stijgende oplage van Vandaag.

“Heren, het is heel simpel,” zei de hoofdredacteur nadat hij twee Rennies had stukgekauwd. “Ik wil in de editie van vanavond het meest sensationele stuk dat er over De Spin al geschreven is.”

“Maar het moet toch nog geschreven worden?” zei de chef economie. Als taaipurist maakte hij er een sport van om op alle slakken zout te leggen.

“Je weet verdomd goed wat ik bedoel,” snauwde de hoofdredacteur. “Ik wil een hoofdartikel over de zaak DC waarbij alles wat er in die rioolkrant al over is verschenen, verbleekt.”

“We ontmaskeren de premier als een stiekeme aanhanger van Al Qaeda, die ‘s-avonds woeste seksfuiven organiseert met maagden van de Jong Communisten, zoiets?” vroeg de chef binnenland. Hij stond net voor zijn pensioen en hield ervan om de hoofdredacteur op stang te jagen.

De hoofdredacteur greep naar de doos Rennies.

“Ivens, het kan me niet schelen wat je die beunhazen van je redactie laat schrijven, maar het moet inslaan,” bulderde de hoofdredacteur. “We zijn net het publiciteitsbudget van Always kwijtgeraakt, weet je wat dat betekent?”

“Nattigheid,” zei de chef binnenland.

“Cleeffs,” zei Duchaine, “ik ga je een geheimpje verklappen: een lijk wordt altijd gevonden. Al heb je het in zeven stukken gezaagd, in een of andere plas gedumpt of in je diepvriezer gestopt, maar vinden zullen we het.”

David bekeek de commissaris met oogleden die trilden van de slaap.

“Neemt u wel genoeg vakantie?” opperde David. “Waar hebt u het in godsnaam over?”

“Antwoord dan eens op een simpele vraag: als we het tragische ongeval van inspecteur Meerkens een toeval zouden noemen, hoe noemen we dan de verdwijning van zijn assistent Dirk Beke?”

David zocht naar een passend antwoord, maar Duchaine was hem voor.

“Een Plan!” siste de commissaris. “Een Plan met hoofdletter P. Dus stel ik je mijn volgende simpele vraag: hoe heb je Beke vermoord? En waar is het lijk?”

David wilde opwerpen dat dat niet één maar twee vragen waren, maar iets in de dreigende houding van de commissaris deed hem daarvan afzien.

Vanaf het ogenblik dat hij met veel machtsvertoon was opgepakt, had David zich het hoofd gebroken over Dirk Beke.

Dat hij verdwenen was, had iedereen hem al in geuren en kleuren verteld. Maar dat Beke dood zou zijn, was gewoon te gek voor woorden. David had de laatste samenkomsten met Meerkens en Beke overdacht en gezocht naar aanwijzingen. Buiten het feit dat de aspirant-inspecteur een nerveuze indruk had gemaakt en dweepte met alles wat maar in de verste verte met commando’s, wapens of beroemde undercoveragenten te maken had, vond David niets dat een verklaring kon bieden voor zijn plotse verdwijning. Misschien heeft hij met zijn verkleedsessies de smaak te pakken gekregen en staat hij gewoon te tippelen aan het Centraal Station, dacht David, maar ook dat leek hem niet iets dat hij bij een degenslijper als Duchaine ter sprake kon brengen. En misschien, misschien was hij wel écht dood, en de gedachte aan de bodemloze put waarin zijn verhaal dan zou vallen, deed David rillen.

Duchaine had het gemerkt.

“Het verschil tussen beroepsmoordenaars en zij die toevallig een moord plegen, is dat de beroepsmoordenaars stalen zenuwen hebben,” zei Duchaine zacht. Hij was opgestaan en naar de deur gelopen, maar draaide zich voor hij naar buiten stapte om.

“Het andere verschil is dat de tweede groep bijna altijd door de mand valt.”

Toen de commissaris door de gang liep, kwam een aspirantinspecteur hem tegemoet.

“Commissaris Duchaine!” riep de jongen opgewonden. “Ik was net op weg naar u. Inspecteur Bollen en de rest van het team zijn halsoverkop vertrokken. Ze wilden u niet storen in uw ondervraging, maar ik moest u dit geven!”

De nota van Bollen was kort, en haastig geschreven.

Dossier ontdekt over crematorium,” stond er in hanenpoten, “talloze verwijzingen naar crematies. Zijn op weg met eenheid voor huiszoeking.”

Johan Wuyts wist niet waar eerst kijken. Nadat het groepje van vier agenten het stedelijk crematorium was binnengestormd, hadden ze hem eerst een bevel tot huiszoeking onder de neus geduwd en daarna de ene waanzinnige vraag na de andere op hem afgevuurd. Toen inspecteur Bollen voor de derde keer vroeg hoe goed Wuyts bevriend was met ‘de verdachte’, werd de uitbater pas goed boos. Zijn stemming werd er niet beter op toen een familielid van een overledene kwam klagen dat twee agenten de dienst van zijn overleden oom in het honderd stuurden.

“Ze lopen als bloedhonden tussen de rijen te snuffelen!” schreeuwde de man. “De priester is al twee keer opnieuw moeten beginnen. Wat gebeurt hier in godsnaam allemaal? Straks gaan ze nog in de kist zoeken ook!”

Nadat Wuyts de man met veel moeite uit zijn kantoor had gekregen, barstte hij uit.

“Leren ze jullie in de opleiding ook waar die twee ronde dingen aan je hoofd voor dienen?” riep Johan Wuyts. “Ik heb je al twee keer gezegd dat je dingen zoekt die er niet zijn. David Cleeffs is…was een leverancier van mij. Hij schreef teksten en condoléanceberichten.”

Terwijl de overgebleven agent dossiers naar buiten sleepte, inspecteerde Bollen zijn nagels.

“Had mijnheer Cleeffs een sleutel van het crematorium?”

“Natuurlijk niet,” antwoordde Wuyts. “We maakten telkens een afspraak en dan zaten we hier, in dit kantoor. Waar wilt u eigenlijk naartoe?”

“Maar mijnheer Cleeffs kent het crematorium natuurlijk op zijn duimpje,” ging Bollen verder. “Ik neem aan dat u hem toch wel eens rondleiding hebt gegeven?”

“Ja natuurlijk,” zuchtte Wuyts, “maar dat is toch normaal. Iedereen wil diep in zijn hart wel eens zien hoe een crematie in zijn werk gaat, maar…”

Johan Wuyts had eindelijk begrepen waar de inspecteur naartoe wilde.

“Maar dat is belachelijk!” riep de zaakvoerder. “U wilt toch niet insinueren dat David hier ‘s-nachts iets zou hebben uitgespookt! Trouwens, dat is gewoon onmogelijk, de oven wordt pas ‘s-ochtends langzaam op temperatuur gebracht. Daar kun je ‘s-nachts nog geen soepkip mee gaarkoken!”

Inspecteur Bollen was niet onder de indruk.

“Vreemd soort humor houdt u er op na, mijnheer Wuyts,” zei de inspecteur. “Hoe lang heeft zo een oven nodig om weer af te koelen?”

“Minstens enkele uren,” zuchtte Wuyts. Hij voelde zich misselijk worden.

“Dus in theorie kan iemand ‘s-avonds de installatie activeren, de oven daarna laten afkoelen en alle rommel opruimen, en u zou het ‘s-ochtends niet merken?”

“In theorie zou dat kunnen,” antwoordde de zaakvoerder bleekjes. “Maar ik verzeker u dat u spoken ziet, dit is werkelijk te gek om los te lopen.”

Een ijselijke schreeuw maakte een einde aan het gesprek. In de gebedsruimte had het team van inspecteur Bollen het deksel van de kist gelicht.

In een geparkeerde stationwagen zat het reportageteam van het tv-programma Tarantula geduldig te wachten tot de agenten weer naar buiten zouden komen. Ze hadden de taskforce achtervolgd en gefilmd vanaf het ogenblik dat die met gierende banden naar het crematorium was vertrokken. Als ze binnen de twee uur weer in het omroepgebouw konden geraken, zouden ze hun materiaal in de uitzending van de vooravond kunnen krijgen, en verviel de geplande reportage over een hoofdchirurg die ze met behulp van een verborgen camera op heterdaad hadden betrapt terwijl hij in een leeg ziekenhuisbed lag te rammen met een verpleegster in opleiding. De jonge vrouw was in werkelijkheid een documentairemaakster van Tarantula die zich al twee maanden door lavementen, bedpannen en bloedafnames worstelde om de chirurg te kunnen grijpen. Doordat de verborgen camera zich in haar blauwe kanten beha bevond, waren de beelden niet meteen van de beste kwaliteit, maar daar lagen de makers van Tarantula niet echt van wakker: het publiek keek week na week massaal naar het programma voor de onthullende journalistiek, en voor de schandalen die het naar buiten bracht. En een reportage over De Spin zou zonder twijfel opnieuw een schot in de roos zijn.

Toen het team van de Speciale Eenheid het crematorium verliet, stormde het team van Tarantula op zijn beurt naar binnen.

Johan Wuyts probeerde enkele hysterische familieleden van de overledene te kalmeren, toen hij in de geopende deur van zijn kantoor een draaiende camera zag en een microfoon die in zijn richting werd gestoken.

“Wat is dit…wat moeten jullie hier!?” riep de zaakvoerder.

“Mijnheer Wuyts, u bent uitbater van het stedelijk crematorium,” zei de journalist, “u hebt net agenten over de vloer gekregen die op zoek waren naar een ontknoping in de zaak van De Spin. Wat kunt u ons vertellen?”

Johan Wuyts was zo verbouwereerd door de draaiende camera en de vraag van de journalist dat hij naar woorden moest zoeken.

“Dit…dit berust allemaal op een misverstand,” hakkelde Wuyts, “ik kan u echt niet verder helpen. Mag ik u vragen om mijn kantoor te verlaten?”

“Kwam mijnheer Cleeffs hier vaak?”

“Euh…regelmatig,” zei Wuyts, “maar daar moet u niets achter zoeken. Ik ben een van zijn klanten, hij levert ons teksten voor doodsberichten.”

“Doodsberichten, zei u?” straalde de journalist.

“Citaten, uitspraken, dat soort dingen, allemaal perfect onschuldig,” ratelde Wuyts gealarmeerd. Hij had de verlekkerde blik van de journalist gezien. Hij besloot dat de waarheid de beste verdediging voor zijn vriend zou zijn.

“Kijk, dit is het laatste dossiertje dat David heeft binnengebracht. Dat hebben de heren van de politie gelukkig over het hoofd gezien.” Hij bladerde door het mapje en toonde het aan de journalist.

“Zoals ik u zei, perfect onschuldig,” zei Wuyts, “materiaal voor bidprentjes, en dat soort dingen.”

Terwijl de camera bleef draaien, griste de journalist de documenten uit zijn handen. “Bedankt voor uw hulp, mijnheer Wuyts,” riep hij, en voor de zaakvoerder kon protesteren was het team van Tarantula in vliegende vaart vertrokken.

Die vooravond werd de speciale uitzending met veel bombarie aangekondigd. Onder de titel De Spin Spreekt! zagen een klein miljoen kijkers alleen maar beelden van wolken die voorbijdreven, regen die met bakken uit een grijze hemel viel, en bruinrode bladeren van bomen die neerdwarrelden op eindeloze rijen grafzerken. Intussen declameerde een dreigende, zware stem citaten over de dood die aan David Cleeffs werden toegeschreven, en die volgens de inleidende omroepster een verbijsterende blik wierpen op de duistere geest van het Monster.

Rechters vergissen zich, geleerden vergissen zich, beulen vergissen zich nooit”, zei de onheilspellende bariton, even later gevolgd door ‘Mijn naam is Dood: uw laatste goede vriend ben ik. Terwijl de stem het laatste citaat – dit keer van de Mahatma Gandhi – debiteerde (“Bang zijn voor de dood is hetzelfde als bang zijn om een oud en versleten kleed weg te gooien”) liepen de eindtitels en verscheen onder aan het scherm het telefoonnummer van een zelfhulpgroep.

Als de reportage in Tarantula nogal wat commotie had veroorzaakt, dan ging de programmering van de zenders later op de avond crescendo.

Zodra het artikel over de nakende gifaanval was verschenen werd er op de redacties koortsachtig gezocht naar invalshoeken voor de avondjournaals. Het achtuurjournaal van de openbare omroep was bijna geheel gewijd aan de zaak DC.

In de studio zat Hans Vander Auwera zij aan zij met een oudere majoor die een autoriteit was op het vlak van chemische oorlogsvoering.

“Er is daarnaast natuurlijk het mosterdgas,” kraste de majoor.

Zijn stem leek op de motor van een brommertje dat de Mont Ventoux aanviel. “Hyper, hypergevaarlijk, het mosterdgas. Ik wil u in deze de aanval van de Duitsers in herinnering brengen, juni 1917, of ik moet me sterk vergissen, toen…”

De presentator van het journaal wist niet meer waar hij het had. Nog geen halfuur voor de uitzending was het hele gebouw ontruimd door de melding dat er een bom in het decor van de nieuwsdienst verstopt zou zitten. Na een grondig onderzoek bleek het om een flauwe grap te gaan, maar de hele voorbereiding van de uitzending was in de soep gelopen. En de aanwezigheid van een gepatenteerde zeur als de majoor hielp niet echt om de zenuwen van de presentator te kalmeren.

De majoor was intussen bij Saddam aanbeland.

“Saddam had vele opslagplaatsen voor zijn gifgas,” kraste de majoor, “maar die van Um-Tasj was wel de belangrijkste. Um-Tasj ligt in het…”

“Dank u, majoor,” kwam de presentator tussenbeide, “de volledige opsomming van alle gifgassen kunnen de kijkers nalezen op teletekst, neem ik aan. Onze tweede gast is Hans Vander Auwera, een deskundige op het gebied van terreur en terroristische organisaties en de man die de hele zaak rond De Spin aan het rollen bracht. Mijnheer Vander Auwera, welkom in de studio.”

Hans knikte minzaam.

“We hebben daarstraks in de editie van Het Avondblad kunnen lezen dat er wellicht een grootscheepse gifaanval in ons land wordt voorbereid,” begon de presentator, “hoe verrast was u toen u dat nieuws las?”

“Helemaal niet verrast,” antwoordde Hans droog, “wij waren daarvan al op de hoogte.”

“Pardon?” zei de presentator.

“We hadden al enkele dagen quasi zekerheid dat het die richting zou uitgaan,” zei Vander Auwera. “U moet weten dat we met een zeer perfide, goed geoliede machine te maken hebben waarvan de verdachte slechts het topje van de ijsberg uitmaakt.”

“U wist dus van die nakende gifaanval?”

“Dat klopt,” zei Hans, “maar in samenspraak en in goed overleg met de bevoegde diensten hebben we dat nieuws bewust niet gebracht. We wilden geen paniek zaaien bij de bevolking.”

Wat natuurlijk precies was wat er gebeurde.