***

D e ouders van het vermoorde meisje, berit en rolf geber, woonden in een groot vrijstaand huis vlak bij de skipiste Vardasen in Asker. Het huis was prachtig gelegen, met een schitterend uitzicht op de fjord en met Oslo op de achtergrond.

Randi Johansen en Roger Heibakk parkeerden hun civiele politieauto in de berm en liepen samen door het openstaande toegangshek. Een groene Golf stond op de oprijlaan.

Cato Isaksen had gebeld dat hij later zou komen. Hij moest eerst nog langs het bureau.

Al voor ze haar zagen, hoorden ze het krassende geluid van haar hark. Randi Johansen stopte nerveus haar handen in de zakken van haar zwarte leren jas en liep langzaam over de stenen trap langs de korte gevel van het huis omhoog. Dat was het ergste van dit werk: de nabestaanden vertellen dat er iemand was vermoord.

Berit Geber was achter het huis bezig, op het kleine grasveld dat als een plateautje tussen het huis en het bos erachter lag.

Ze harkte de bladeren bijeen die op het vochtige grasveld lagen. Ze was in haar eigen wereld. Haar gedachten tolden door haar hoofd. De angst om haar dochter die al anderhalf etmaal vermist werd, bleef door haar hersenen malen. Ze dacht niet dat ze ooit zo bang was geweest.

Het was nog vroeg in het najaar en de bomen hadden nog bijna al hun bladeren, maar ze moest iets doen. Ze was de hele nacht op geweest, maar om zes uur vanochtend was ze in een zware, onrustige

slaap gevallen die een paar uur had geduurd. Toen ze wakker werd en nog steeds niets had gehoord van haar man en Thereses vrienden die in het bos naar haar zochten, was ze de tuin in gegaan om iets te doen te hebben. Ze had niet kunnen eten. Haar maag voelde als een zwart gat.

Randi Johansen bleef staan en stond enkele seconden naar de moeder van het vermoorde meisje te kijken. Berit Geber had een Schots geruite doek om haar hoofd. Aan haar voeten droeg ze witte zeilschoenen.

De vrouwelijke rechercheur haalde diep adem en liep toen op haar af om haar leven uiteen te rijten.

Berit Geber schrok en keek snel op. Ze wierp de hark op de grond en keek naar de politievrouw in haar leren jas en spijkerbroek die langzaam en ernstig naar haar toe liep. Een mooie, donkere man kwam achter haar aan de trap op. En toen wist ze dat het ogenblik was gekomen waar ze altijd bang voor was geweest. De bladeren aan de bomen bewogen niet. De lucht was dood en leeg van wind. Ze stond in de tuin en ze stond er niet. Plotseling was ze nergens. Vanaf het moment dat ze moeder was geworden, had ze aan dit ogenblik gedacht. Ze had de gedachte eraan gehaat, het van zich afgezet en er nachtmerries over gehad. En het weer opgeroepen om zichzelf eraan te herinneren dat het kon gebeuren. Maar diep vanbinnen had ze niet geloofd dat ze het ooit zou moeten meemaken. Dat het iets was wat alleen anderen overkwam. Iedereen zou dat wel denken.

En nu was het gekomen. Het ogenblik. Het ogenblik dat zich in haar boorde en achter haar schreeuw ging liggen. Het gat in haar maag werd groter en groter.

"We zijn van de politie", zei Randi Johansen zacht, terwijl ze haar hand uitstak.

Berit Geber voelde een enorme rode warmte door haar lichaam gaan. Een warmte die haar als een vrieskou overspoelde.

Randi Johansen zag hoe het gelaat van de vrouw langzaam uiteenviel. Ze was zich ervan bewust dat het leven van deze moeder vanaf dit moment voor altijd verwoest was.

Nadien zat ze ineengedoken op haar mooie bank in de lichte kamer en vertelde de rechercheurs met zachte stem dat haar man de avond tevoren de auto van haar dochter bij het Semsvann had gevonden. De auto stond op slot en de sleutel was weg. "We hebben onmiddellijk contact opgenomen met de politie", huilde ze, "om te vertellen dat Therese was verdwenen. Ze vroegen of ze suïcidaal was. Maar dat was ze helemaal niet. We zeiden dat dat niet zo was, maar ze geloofden ons niet." Berit Geber legde haar hoofd in haar handen. Ze dacht aan de regen die vanochtend vroeg op het dak had geroffeld. Eigenlijk had ze het toen al geweten.

Plotseling realiseerde ze zich wat nu voor haar lag. Het zou maanden, misschien jaren kosten voor ze weer een klein beetje vrolijkheid zou voelen. Ze vermande zich, om die gedachtegang af te breken. Ze kon hier nu geen berekeningen zitten maken hoe lang het zou duren voor ze weer zou gaan leven. Ze moest zich concentreren en aan God denken. De gedachte was helder en sterk, maar verdween onmiddellijk weer. Ze kon de gedachte aan Hem die het licht in haar leven moest zijn niet opbrengen. Aan Hem die haar door de diepste duisternis moest leiden. Met een zweem van een slecht geweten sloeg ze Hem van zich af en hief haar hoofd op. Ze ontmoette de blik van de rechercheurs en stond gejaagd op om te vragen of ze koffie wilden.

"Graag, dank u", zei Roger Hoibakk snel. Maar Randi Johansen schudde het hoofd. "Ik zal wel even koffiezetten", zei ze.

Toen barstte Berit Geber in een enorme huilbui uit. Randi ging naast haar zitten en legde haar arm om haar heen.

Roger Hoibakk liep naar het raam. Hij trok de kam uit zijn broekzak en haalde die een paar keer door zijn donkere haar. "Godver", mompelde hij met strakke lippen voor zich uit. Hij haatte dit deel van zijn werk.

"Mijn man en haar vrienden zijn nog aan het zoeken", huilde Berit Geber. "Ik was hen helemaal vergeten. Tanja is er ook bij", voegde ze eraan toe."Thereses tweelingzus. Ze zijn de hele nacht buiten geweest."

"Dus de politie zoekt niet mee?" Randi sprak zacht en rustig.

Berit Geber schudde het hoofd. "Ze zeiden dat ze wel weer op zou duiken, dat ze daar geen mensen voor hadden. Maar ze dachten volgens mij dat ze zelfmoord had gepleegd. Mijn man heeft alles zelf moeten regelen. Hij weet nog van niets", zei ze. "Mijn god, hij weet nog van niets." Ze stond op en liep handenwringend de kamer op en neer.