***
Randi Johansen stond bij het raam. Buiten sneeuwde het.Wit- te engelenhoofden dansten op de wind heen en weer. Cato Isaksen keek haar aan. Ze leek anders. Ze zag er niet fit uit.
"Ik ben zwanger", zei ze plotseling, terwijl ze naar hem toe liep en op de stoel naast hem ging zitten.
Hij keek haar verrast aan. "Jee", zei hij. "Gefeliciteerd."
"Ik ben pas een paar weken heen", zei ze. "Myklebust weet het niet, Roger ook niet."
"Ik zal niets zeggen", zei Cato Isaksen.
"Mooi", zei ze. "Ik vertel het later wel, maar je kent Myklebust. Ze zal geïrriteerd zijn."
"Niet geïrriteerd", lachte Cato Isaksen. "Margaret Thatcher wordt woedend."
"Ik ben misselijk, snap je. Loop de hele tijd over te geven."
"Goh", zei Cato Isaksen. "Dat klinkt niet best."
"Het gaat wel goed, als ik maar niet word opgejaagd."
"Nee, nee", zei Cato Isaksen sarcastisch. "En dat word je ook zeker niet met deze baan." Hij glimlachte even.
De deur ging open en de anderen kwamen binnen. Myklebust op kop. Toen ze rond de ovale tafel waren gaan zitten, begon ze meteen. Het was duidelijk dat ze chagrijnig was. "Mijn geduld is op", verkondigde ze. "Jullie zijn nog geen steek verder. De pers hangt voortdurend aan de telefoon. Het lijkt nergens op dat jullie nog niets hebben. Cato", ze draaide zich half naar hem toe, "hebben jullie dan werkelijk nog niets?" Ze wachtte niet op het antwoord. "Jullie hebben honderden rode draden, maar ze leiden nergens heen."
"We zijn allemaal dag en nacht in touw geweest", zei Cato Isaksen. "Deze zaak irriteert mij veel meer dan jou", zei hij luid."Ik wil het tot op de bodem uitzoeken. Dat willen we allemaal."
"En de vijfjarige?"
"We hebben elke dag contact met Edland en Asker. Ook zij werken zonder ophouden. Maar resultaten komen niet altijd uit de lucht vallen. Daar weet jij alles van", zei hij geïrriteerd.
Rond de tafel werd naarstig geknikt. Randi Johansen verontschuldigde zich en liep snel de kamer uit. Roger Hoibakk haalde nerveus zijn kam uit zijn achterzak. Asle Tengs hief bedarend zijn handen op.
"We zoeken deze zaak tot op de bodem uit", zei Cato Isaksen, terwijl hij Ingeborg Myklebust aankeek. "De moordenaar van Therese Geber wordt gepakt."
"Ik verwed er mijn hoofd onder dat het een allochtoon is", zei Preben Ulriksen beslist. "We moeten het van een andere kant bekijken, het in een andere richting zoeken. Het nieuwe rapport over geweld onder allochtonen zegt genoeg. Acht van de tien overvallen worden door allochtonen gepleegd. Zeven van de tien moorden in Oslo."
Cato Isaksen negeerde hem. "Ik kreeg gisteren een telefoontje", ging hij verder. "Van Tanja Geber en Ida Henriksen. Ze worden voortdurend door een of andere gek gebeld die niets zegt. Ze zijn bang dat het iets met de zaak te maken heeft. Het lijkt me het beste om het nader te onderzoeken. Ze denken ook dat er iemand in de kelder rondsluipt en hen bespioneert. Ik heb er een paar man naartoe gestuurd om het uit te zoeken. Waarschijnlijk spelen de zenuwen hun parten."
Teddy Holm was tot de deur met Ida Henriksen meegelopen. Hij had haar een paar keer ruw gekust en haar geplaagd dat ze bang was om alleen de kelder binnen te gaan. "Zal ik met je meelopen?" vroeg hij, terwijl hij zachtjes tegen haar schouder duwde. "Nou?"
"Nee." Ze duwde hem aan de kant. "Maak er geen geintjes over. Ik weet dat ik dom ben." Ze huiverde in de koude lucht. Ze kneep haar handen om het stuur van de fiets, tilde haar hoofd op en staarde langs de muur met de vele ramen naar boven. "Tanja slaapt vast allang", zei ze, terwijl ze een blik op haar horloge wierp. "Jezusmina, het is al halfeen, en ik heb morgen om negen uur college."
"Oké", zei Teddy en hij trok zijn leren jack wat dichter om zich heen. "Tot kijk", lachte hij en liep verder.
"Tot kijk", zei Ida en ze riep hem achterna dat ze morgen wel verder zouden praten."Ik ben om een uur of vier thuis", zei ze en duwde haar fiets de gang in. Teddy Holm bleef staan, draaide zich om en keek haar na.
Ze sleepte haar fiets mee naar de trap en half dragend, half rijdend nam ze de fiets mee de trap af naar de kelder. De wielen dansten over de treden.
Ze speelde met de sleutel in haar zak. Haar handen waren stijf van de kou. Ze stak de sleutel in het slot en draaide hem om. Ze rekte zich uit en drukte op het lichtknopje. Ze schrok toen het gele licht over de stenen vloer en de kelderdeuren stroomde. Ze lachte even. "Verdorie", zei ze, "wat ben ik een idioot."
N ul Noppes wachtte haar in de kelder op. Hij vond dat de tijd was gekomen. Hij hoorde haar met haar fiets de trap afkomen.
In de kelder kwam het op het gehoor aan. Het oor was een kompas. Dat pikte alle geluiden op, sorteerde ze en archiveerde ze in de hersenen.
Hij had geleerd de geluiden te interpreteren. De roofdiergeluiden denderden door zijn lichaam. Hij was een dier. De koele lucht rustte tegen zijn voorhoofd. Hij dwong zichzelf zo lang mogelijk rustig te blijven.
Dat met het licht had hij met opzet gedaan. Hij voelde een vurig verlangen dat ze hem eindelijk zou ontmoeten. Hij verheugde zich op het moment dat ze tegenover elkaar zouden staan. Een paar seconden, hun ogen die elkaar ontmoetten, voor het haar allemaal duidelijk zou worden.
Hij stond met zijn rug tegen een paar zakken met oude jurken. Hij hoorde het geluid van water dat door een buis stroomde. De digitale cijfers op zijn horloge lichtten op. Hij schoof zijn mouw over zijn pols.
Hij wist dat ze bang was, hoewel het licht was. Hij wist ook dat hij, als hij het spel te ver zou doordrijven, zelf het slachtoffer kon worden.
Hij hield van haar gefluister. Nu hoorde hij dat ze tegen zichzelf praatte, alsof ze zichzelf gerust wilde stellen. Hij tuitte zijn lippen voor een kus, liet zijn tong over zijn lippen heen en weer glijden.
Hij zou haar willen bijten, maar wist dat hij zich moest beheersen.
Hij wist alles over beten in het lichaam. Wist dat het vingerafdrukken waren. Hij zou een pluk haar uit haar hoofd rukken, die hij dan later in zijn dromenvanger kon bevestigen.
Plotseling was het alsof het binnen in hem tot een uitbarsting kwam. Hij hield van dit kat-en-muisspel. Het spel van leven en dood. Hij had zich opgeladen, net als de vorige keer.
Hij herkende vaag de geur van haar parfum. Die vermengde zich met de zware, grijze stoflucht die in de kelder ronddreef.
Ida Henriksens hersenen werkten met minuscule, onduidelijke beelden. Ze zette ze in elkaar, stemde ze op elkaar af, vergeleek en analyseerde ze. Geur heeft weinig met elementaire deeltjes en chemische stoffen te maken. Geur is slechts een verstoring van de zuurstofbalans.
Beweging daarentegen is iets wat het oog onmiddellijk kan meten. Ze greep het stuur van haar fiets nog steviger vast. Angst en beweging. Haar instinct registreerde een krachtig geluid, een slepend geluid, alsof iemand haar tegemoetkwam. Alsof iemand een deur had geopend. Dat het licht was en niet donker, hielp niet. Want ze zag niets. Haar zicht was geblokkeerd door haar angst. Er dansten rode stippen voor haar ogen. Ze werd iets gewaar dat de vorm van een mens had, maar ze wilde het niet zien. Ze sloeg haar blik neer en voelde hoe alles in haar verstijfde. Haar handen zaten aan de fiets verankerd. Ze had jonge, sterke benen, maar die wilden haar niet gehoorzamen. Ze wilde wegrennen, maar een tragische rem van angst vocht met de impulsen uit haar hersenen. Haar voeten bewogen zich niet. Ze stond aan de vloer vastgenageld. Alles spande samen en verlamde haar. Haar zenuwen explodeerden, maar dat leidde tot niets anders dan dat ze het stuur losliet. Ze probeerde zich te vermannen, maar hoorde niets anders dan het applaus dat haar tegemoet kwam bulderen en de echo van de fiets die omviel.
Toen ze zich eindelijk weer kon bewegen, was het te laat. Ze rende. Maar ze kwam niet weg. Ze rende achteruit, opzij, naar voren, maar ze liep steeds tegen hem aan. Ze werd weggeslingerd alsof ze een lappenpop was. Haar ene voet bleef steken tussen de spaken van haar fietswiel. Ze voelde een enorme pijn in haar enkel. Dat was alles. Later voelde ze niets meer. Ze was omgeven door zwarte gaten die zich steeds vermenigvuldigden, totdat het er heel veel waren. Ze vielen in elkaar en werden groter en groter.