10
Philip kon bijna niet geloven dat de maand alweer voorbij was. De zomer was nu echt doorgebroken en John was overgestapt van spijkerbroeken met gympen naar halflange wandelbroeken en sandalen.
Eileen en John waren nu samen met een andere cliënt, Bobby, aan het werk op de afdeling huishoudelijk werk. Er was net een kooksessie geweest en nu moesten ze met z’n drieën de boel opruimen. Alle anderen waren al naar huis. Met hun gemompel op de achtergrond zat Philip achter zijn bureau om rekeningen te betalen. Hij hoorde Eileen zeggen: ‘Zo is het wel goed, John. En nu weer aan het werk, hè.’ Hij moest erom glimlachen. Hij was er zeker van dat John Eileen weer eens een van zijn inmiddels beroemde omhelzingen gaf.
John had echt zijn draai gevonden bij New Beginnings. Het ging zo goed, dat Philip er zeker van was dat hij een waardevolle bijdrage zou kunnen leveren in een echt bedrijf. Maar Marin bleef koppig volhouden dat hij in een beschermde omgeving moest blijven. Eigenlijk, had Philip vastgesteld, ging het verder dan koppigheid. Hij had gezien dat ze ten diepste bang was. Angst paste niet bij God. Philip hoopte op een gelegenheid om haar dat duidelijk te maken.
Elke dag van de afgelopen week had hij geprobeerd om haar even apart te nemen, maar zij was er elke dag in geslaagd hem te ontlopen. Dat zou vandaag niet lukken. Vandaag was de laatste dag van de maand die ze overeen gekomen waren, en dus moest het heikele onderwerp nu besproken worden. En hij zou ervoor zorgen dat Marin naar hem luisterde, al zou hij haar vast moeten binden aan de stoel.
Hij ondertekende een cheque om de elektriciteitsrekening te betalen. Hij fronste toen hij zich realiseerde hoe weinig er nog maar op de bankrekening stond. Maar voordat hij zich zorgen kon maken, dacht hij terug aan wat hij gisteravond in de Bijbel had gelezen. Philip had troost gezocht en gevonden in de psalmen. Vooral in Psalm 32. ‘Gij zijt mij een Verberging; Gij behoedt mij voor benauwdheid; Gij omringt mij met vrolijke gezangen van bevrijding. Sela. Ik zal u onderwijzen, en u leren van den weg, dien gij gaan zult; Ik zal raad geven, Mijn oog zal op u zijn.’
Er was nog niets veranderd. New Beginnings had nog voor twee weken geld, maar de psalm beloofde uitkomst. En Philip had al mogelijke uitkomsten bedacht. Samen met Eileen had hij bedacht wat er mogelijk zou zijn voor New Beginnings als de inkomsten zo laag zouden blijven als ze nu waren. Zijn grootste geldschieter was weliswaar gestopt, maar er waren nog andere, kleinere bronnen van inkomsten. Ze hadden samen bedacht dat ze met hulp van andere organisaties al hun bestaande cliënten konden blijven helpen. Maar Philip vreesde dat hij twee betaalde medewerkers zou moeten ontslaan. Hij had geen geld meer voor hun salarissen.
‘John, de borden zijn droog. Die kun je dus opstapelen en op de plank zetten. Bobby, je mag best wel een beetje zeep gebruiken om de gootsteen schoon te maken, hoor. Goed zo: schrob, schrob, schrob!’
Met een half oor luisterde Philip naar de opdrachten die Eileen de twee cliënten op de huishoudafdeling gaf. Haar krakende, maar hartelijke stem was duidelijk vanachter het tussenwandje te horen. Glimlachend probeerde hij zich de situatie voor te stellen in de minikeuken aan de andere kant van de afscheidingswand. Eileen kon geweldig goed met de cliënten overweg. Als hij echt twee medewerkers moest ontslaan, zou zij onderaan de lijst staan.
Hij sloeg het chequeboekje dicht, stopte de ondertekende cheque samen met de rekening in een envelop en trok een lade open op zoek naar postzegels. Zijn arm stak tot de elleboog in de lade toen de voordeur open ging en Marin naar binnen stapte. Hij probeerde overeind te komen, maar zijn mouw bleef ergens achterin de lade haken, zodat hij onhandig terugviel in zijn stoel en er ook nog eens ‘oefff ’ bij zei.
Marin bedekte haar mond met haar hand, zodat Philip niet zag dat ze glimlachte. Maar ze hield geen hand voor haar ogen. Hij zag in de lichtbruine twinkeling daarvan dat ze hem zachtjes uitlachte. Haar glimlach ontspande hem en hij kon niet anders dan teruglachen.
‘Je hebt me betrapt in mijn meest flitsende houding.’ Hij haakte zijn mouw los en trok opgelucht zijn arm uit de lade, liep om zijn bureau heen en riep over zijn schouder: ‘John! Marin is er.’
Het hoofd van Eileen verscheen om de hoek van de afscheidingswand. Ze wapperde met haar hand in hun richting. ‘John is bijna klaar. Nog een paar minuten. Gaan jullie maar even met elkaar praten.’ Haar hoofd verdween weer achter de wand.
Marin wist dat een gesprek onontkoombaar was en haalde haar schouders op. ‘Ja, we moeten inderdaad praten. Dit was ’t dan, toch?’
Philip begreep natuurlijk dat zij bedoelde dat de maand die hij haar de tijd had gegeven, voorbij was, maar voor hem betekenden haar woorden ook nog iets anders. ‘Waarschijnlijk wel’, gaf hij toe. ‘Tenzij er iets bijzonders gebeurt.’ Wat Philip betrof had zijn reactie een dubbelzinnige betekenis.
Marin beet op haar lippen, maar keek Philip aan met een blik waaruit hij niets wijzer werd. Ze veegde een haarlok achter haar oor en gebaarde in de richting van enkele op elkaar gestapelde plastic stoelen. ‘Zullen we dan maar even gaan zitten? Er – er is iets wat ik graag met je wil bespreken.’
Philips hart sloeg een slag over. Snel pakte hij een stoel van de stapel en zette die op de grond. ‘Alsjeblieft.’ Ze nam plaats en wreef haar jurk glad, zodat die over haar knieën viel. Hij trok nog een stoel van de stapel, zette die tegenover haar neer en ging er achterstevoren op zitten, met zijn armen over elkaar op de rugleuning. ‘Ik ben een en al oor’, zei hij.
Ze vouwde haar handen op haar schoot en glimlachte voorzichtig. ‘In de eerste plaats wil ik je nogmaals bedanken voor alles wat je voor John hebt gedaan’, begon ze. ‘Hij vindt het heerlijk om hierheen te komen en hij ziet jou als een echte vriend.’
‘Ik ben zijn vriend.’ Philip leunde naar voren en voegde eraan toen: ‘Ik ben ook jouw vriend.’
Ze wendde snel haar blik af, alsof ze beschaamd was. Toen ze haar blik even later weer op hem richtte, zag hij twee tranen in haar ooghoeken. ‘Dank je.’ Ze knipperde een paar keer met haar ogen en vervolgde: ‘Ik vind het niet makkelijk dat ik straks tegen hem moet zeggen dat hij hier niet terug kan komen. Ik weet dat we een maand hadden afgesproken en ik zal je niet vragen om ermee door te gaan, maar ik wil je vragen – als onze vriend – of je John en mij een gunst wilt bewijzen.’ Ze zweeg en keek hem verwachtingsvol aan.
Hij opende vragend zijn handen. ‘En die gunst is?’
Ze reageerde met een voorzichtig, verlegen lachje. ‘Ik had gehoopt dat je eerst “ja” zou zeggen.’
Op een plagende toon zei hij: ‘Ik kan natuurlijk niets toezeggen, als ik niet weet waar het over gaat. Straks vraag je me nog of ik een bank wil beroven.’
Ze lachte weer, maar nu hartelijker. ‘Die kans is niet zo groot.’
Met een serieuze stem voegde hij eraan toe: ‘Marin, wat het ook is, als ik jou en John ermee kan helpen, zal ik het doen. Oké? En nou ophouden met dat getwijfel. Hup, voor de dag ermee.’
Marin deed nog eens haar haar achter haar oor – een overbodige beweging, want het zat keurig op z’n plek – en haalde diep adem. ‘Weet je, ik heb John op de wachtlijst laten plaatsen van twee instellingen voor dagopvang, maar er is bij allebei geen plek open – nog niet. Ik heb namelijk naar alle instellingen in de buurt gebeld, na de dood van mijn ouders.’ Er verscheen een gepijnigde blik in haar ogen, maar ze herstelde zich snel en sprak verder. ‘Het enige wat ze me vertelden, was dat ze John op de wachtlijst zouden zetten en dat ze me zouden bellen, zodra er plek was. Tot nu toe heeft niemand gebeld en ik weet niet wat ik maandag moet doen.’
Philip knikte. Hij had al zo’n vermoeden wat ze hem ging vragen. ‘Je wilt vragen of het goed is dat John nog wat langer hier blijft komen.’
Marin knikte snel en likte langs haar lippen. ‘Niet voor altijd, maar totdat ik van een van die instellingen te horen krijg dat er plek is.’
Philip nam niet eens de moeite om haar uit te leggen dat het waarschijnlijk toch niet mogelijk was om John voor altijd naar New Beginnings te laten komen, vanwege de penibele financiële situatie waarin ze verkeerden. ‘Je weet hoe ik erover denk om John hier te houden.’
‘Ja, dat weet ik, maar zoals ik al zei, het zal niet meer voor heel lang zijn.’ Haar stem klonk schriller en nu ook wat wanhopig. ‘Er zal binnenkort vast wel iemand bellen dat er plek is.’
‘En als dat niet gebeurt?’ Philip zag haar gezichtsuitdrukking veranderen van wanhopig naar uitdagend.
‘Nou … ehm …’ Ze trok haar kleine schouders recht en keek hem recht aan met een onverzettelijke blik. ‘In Mattheüs staat dat elke dag genoeg heeft aan zijn eigen problemen en dat je je dus geen zorgen moet maken over morgen. Ik leef gewoon bij de dag.’
Philip kon er niets aan doen. Hij barstte in lachen uit. ‘Marin, je bent ongelofelijk’, bracht hij uit.
Ze vertrok geen spier. ‘Ik zal je blijven betalen’, zei ze. ‘Net als ik nu doe. Vind je het goed als John hier nog een paar weken komt? Alsjeblieft?’
Philip dwong zich te stoppen met lachen. Hij wist dat het niet haar bedoeling was om grappig te doen, maar als ze zichzelf daar eens zou zien zitten: liefjes in haar boterbloemgele jurk en zonnestralen op haar blonde haren, maar met die onverzettelijke, bijna angstaanjagende blik in haar ogen. Ze leek zo fragiel, maar ze was bereid het op te nemen tegen de hele wereld, als dat nodig mocht zijn.
‘Marin, ik zou echt graag verder willen met John. Het is fantastisch om te doen – echt waar. We zijn allemaal van hem gaan houden, en ik denk dat hij het hier heel erg naar zijn zin heeft.’ Op dat moment klonk de schaterlach van John van de andere kant van de afscheidingswand. Een bewijs dat John hier inderdaad met plezier werkte. ‘Maar het is niet eerlijk om hem hier binnen te houden. Hij moet nieuwe mensen leren kennen – nieuwe dingen meemaken, zodat hij als mens kan groeien. Vergelijk het eens met een rozenplant die je in een afgesloten kast houdt; die zal nooit bloemen krijgen. Zo’n plant heeft de zon nodig, en regen, om te groeien. Dat krijgt ’ie alleen maar buiten.’ Philip boog naar voren en legde zijn handen op die van Marin, die inmiddels haar handen tot vuisten gebald had. ‘Hij zal nooit opbloeien, Marin. Dat kan alleen als jij hem de vrijheid geeft.’
‘Maar rozenplanten die buiten staan, worden kapot getrapt. De bloemen worden omver geblazen door de wind.’ Ze zei het op een zachte, beheerste toon. Onder de oppervlakte klonk er echter woede in door. Philip besloot desondanks door te zetten. Hij gaf een kneepje in haar handen en zei zacht: ‘Maar ze blijven leven, zodat ze een tijdje later met nieuwe bloemen kunnen pronken. Ze zullen door die ervaringen alleen maar gezonder en sterker worden.’
Ze rukte haar handen weg en stond op. ‘Je weigert dus hem langer hier te houden?’
Philip zuchtte en kwam ook overeind. Hij keek naar Marin, terwijl zijn gedachten over elkaar heen buitelden. Als hij nu nee zou zeggen, had zij niemand meer bij wie ze terecht kon. Als hij ja zou zeggen, gaf hij haar de mogelijkheid om John geïsoleerd te houden. Als hij nee zou zeggen, zou hij haar waarschijnlijk nooit meer zien – dat was ineens een heel vervelend vooruitzicht. Als hij ja zou zeggen, zou hij haar blijven ontmoeten en dan kreeg hij dus nog gelegenheid om met haar te praten, haar ervan te overtuigen dat het beter was om John zijn vleugels te laten uitslaan.
‘We zullen per week bekijken hoe we verder gaan’, hoorde hij zichzelf zeggen.
Marin straalde. ‘Echt?’
‘Per week’, herhaalde hij, net zo veel voor zichzelf als voor haar.
Ze maakte een sprongetje van vreugde. ‘O, dank je, Philip. Je bent een engel.’
Een engel? Eerder een kip zonder kop. ‘Je hebt me goed gehoord, toch? Per week bekijken we de situatie’, zei hij strak.
John kuierde achter de afscheidingswand vandaan en sloeg bij wijze van groet zijn armen om Marin heen.
‘John, zeg iedereen maar gedag’, zei ze vriendelijk. ‘Zeg maar: tot maandag.’ ‘Dag Philip, dag Eileen, dag Bobby’, volgde John trouwhartig haar aanwijzing op. ‘Tot maandag.’
Philip keek toe hoe ze zich omdraaiden en hand in hand naar de uitgang liepen. Op het moment dat Marin de deurknop beetpakte, riep hij impulsief: ‘Wacht nog even.’
John liep de deur uit. Marin draaide zich om. ‘Ja?’
‘Heb je al iets gepland voor morgenavond?’ Hij was verbaasd over zijn eigen vrijpostigheid. Zijn hart bonkte in zijn keel. Als hij deze toestand dan toch per week zou laten voortduren, moest hij maar proberen eruit te halen wat erin zat.
Marin fronste vragend haar fijne wenkbrauwen. ‘Niets. Hoezo?’
Hij haakte zijn duimen in de achterzakken van zijn broek, om te verbergen dat zijn handen trilden. ‘Nou, ik dacht dat het misschien een leuk idee was om langs te komen op mijn motor – om John mee te nemen voor een ritje. Dat had ik hem beloofd. En dan kunnen we misschien even gezellig een kop koffie drinken … als je dat leuk vindt.’
Marin keek hem aan alsof ze de precieze reden van het voorstel wilde doorgronden. Toen ze antwoordde, klonk haar stem wat onzeker. ‘Ja hoor, dat is wel goed.’
‘Mooi. Oké, dan.’ Hij zette onwillekeurig een stap achteruit en struikelde bijna over een stoel. Zijn evenwicht bewarend, voegde hij er mat aan toe: ‘Dan zie ik je morgenavond – half acht?’
Ze knikte en glipte snel naar buiten.
Philip zakte in de stoel die hem voor schut had gezet en sloeg zuchtend z’n handen voor zijn gezicht. Hij voelde een tikje op zijn schouder en ging direct zo normaal mogelijk rechtop zitten. Eileen keek hem gniffelend aan.
‘Als je een date wilt maken met een mooie meid, dan moet je dat wel met een beetje meer bravoure doen.’
‘Ik vroeg helemaal niet om een date’, protesteerde hij. ‘Ik wilde alleen een gelegenheid creëren om met haar te praten – over John.’
‘Mmmm’, zei Eileen met een veelbetekenende blik. Ze sloeg haar armen over elkaar. ‘Nou, voor het geval dat je toevallig toch iemand nodig hebt om op John te passen, omdat je met haar ergens naartoe wilt, moet je een gil geven. Ik zal het graag doen. Dan neem ik gewoon mijn kat mee naar hem toe.’
Philip kreunde. ‘Eileen –’ Maar toen schoot hem iets te binnen. Hij sprong overeind, sloeg zijn armen om zijn mollige werkneemster en tilde haar enthousiast een paar centimeter omhoog. ‘Nee maar, lieverd! Hoe verzin je het!’
‘Ja, ik weet dat ik jouw lieverd ben, maar zet me nu neer!’ gebood ze, terwijl ze hem op zijn schouders sloeg. Hij liet haar los, maar ze bleef morren. Grommend trok ze haar kleding weer in model. Haar ogen schitterden echter ondeugend. ‘Wat bezielt jou opeens?’
‘O, niks’, zei hij, maar de enthousiaste glimlach was nog niet van zijn gezicht. ‘Zorg maar dat je om zeven uur morgenavond klaar staat. Dan pik ik je op – en vergeet die kat niet.’