12
Philip klemde zijn handen strak om de handvatten van zijn stuur. Hij moest zijn best doen om niet als een dwaas te gaan scheuren met zijn motor. Hij voelde zijn hart bonken. Zijn bloed stroomde zo snel dat hij het hoorde suizen in zijn oren. Tranen welden op, maar de wind blies zo hard in zijn gezicht dat ze opdroogden in zijn ooghoeken. In zijn achteruitkijkspiegel zag hij zijn helm die heen en weer rammelde op het uiteinde van de ruggensteun. Hij zou moeten stoppen en zijn helm opzetten. Met een draaibeweging van zijn hand gaf hij een stoot gas, waardoor zijn krachtige machine vooruit schoot. Hij stuurde de motor een afgelegen landweg op.
Het verhaal van Marin speelde zich in zijn hoofd als een film af. Hij kon het allemaal uittekenen. Hij zag het blonde meisje op haar hurken bij een boom zitten. Naast haar stond haar mollige broer in een eigenaardige houding voorover gebukt. Hij zag de twee jongens naar hen toe lopen, vervelend doen en ten slotte zag hij de twee handen die de oudere broer van het blonde meisje een duw gaven. Zelfs nu nog, boven het geraas uit van de wind in zijn oren, hoorde Philip dat afschuwelijke, bijna dierlijke gekrijs uit het diepste van Johns ziel toen het jonge vogeltje dood onder zijn voet lag.
‘O, waarom heb ik het toch laten gebeuren?’ kreunde hij. Waarom was hij zwijgend op de stoep blijven staan? Hij keek toe, hopend dat zijn broer op zou houden en die arme jongen met rust laten. Marin had gelijk. Hij, Philip, had geen woord gezegd. Philip was zo van de situatie geschrokken, dat hij als aan de grond genageld stond. Hij was bang voor zijn broer Richard, die vier jaar ouder was dan hij en veel groter en sterker. Hij had het nooit tegen zijn broer op durven nemen. Nu had hij daar spijt van. Dat moment – zijn keuze om te zwijgen terwijl zijn broer een smerige streek uithaalde – was er de oorzaak van dat het gezin van Marin hun gehandicapte kind uit de samenleving terugtrok.
Philip was zich niet bewust van het prachtige landschap waar hij doorheen scheurde, het vlakke, lege, uitgestrekte land waar koeien graasden onder een kobaltblauwe hemel met plukjes wolken die roze kleurden door de ondergaande zon. Onder zijn motor raasde het zwarte asfalt voorbij. De half weggesleten witte middenstrepen werden steeds vager naarmate hij meer gas gaf. Maar hij reed niet snel genoeg om het schuldgevoel achter zich te laten.
Als hij wel had ingegrepen, als hij het wel had opgenomen voor John, dan zou het allemaal heel anders zijn afgelopen. Marin zou naar huis gelopen zijn en tegen haar moeder hebben gezegd: ‘Mam, er waren twee jongens die John wilden pesten, maar toen kwam er een andere jongen die ze tegenhield.’ Dan had de moeder van Marin beseft dat er toch nog goede mensen zijn op aarde – dan had ze geen reden gehad om haar jongen voor de boze wereld af te schermen.
‘Het spijt me, Marin. Het spijt me zo erg …’ Zijn woorden verwaaiden in de wind. Als hij het tegen haar zou zeggen, zou ze zijn excuses dan aanvaarden? Zou ze begrijpen hoezeer hij het meende? Zou ze hem vergeven? Haar familie had de prijs betaald voor zijn tekortkoming – een isolement dat meer dan twaalf jaar had geduurd. Hoe kon hij dat ooit goedmaken?
Een harde plof gevolgd door een hoop gebonk klonk achter hem. Hij keek in de spiegel en zag zijn helm nog twee keer stuiteren, voordat hij verdween in het onkruid naast de weg. Hij remde af, keerde zijn motor, reed terug, parkeerde naast de weg en zette de motor uit. Vol ingehouden woede stampte hij naar zijn helm die op de grond lag. Toen hij hem optilde, floot hij verbaasd tussen zijn tanden. De helm was stevig toegetakeld door het gestuiter en geschuif over het ruwe asfalt.
Philip liet zijn vingers glijden over de vele beschadigingen aan zijn helm en voelde een beklemd gevoel op zijn borst. De helm zou nooit meer de oude zijn – voor altijd kapot. Net zoals hij destijds John en Marin had achtergelaten – voor altijd beschadigd. Hij hief zijn ogen omhoog en schreeuwde naar de hemel: ‘Vergeef me! Het is zo erg wat ik gedaan heb. Alstublieft, God – geef dat ze het me vergeven.’
Het enige antwoord was het gefluister van de avondbries en het verre lied van een vogel.
Philip parkeerde de zojuist door hem bij Eileen opgehaalde pick-up op de parkeerplaats die hij huurde bij het appartementencomplex waar hij woonde. Hij laadde de motor er uit en duwde het bakbeest naar zijn schuurtje. Hij wierp nog een laatste blik op de helm. In het halfduister leek de schade mee te vallen, maar toen hij er met zijn hand over veegde, voelde hij de schuurplekken maar al te goed. Hij zuchtte diep en bedroefd, waarna hij de helm voorzichtig over de ruggensteun hing. Hij sloot het schuurdeurtje met een hangslot en liep naar zijn appartement.
Eenmaal binnen trok hij zijn halfhoge laarzen uit en hing hij zijn jack in de krappe kast van het halletje. Hij ging door de smalle gang naar de keuken. Al lopend drukte hij op de verschillende lichtknopjes. Op het aanrecht stond het antwoordapparaat te knipperen. Blijkbaar had er iemand gebeld. Het liefst zou hij het geknipper negeren, maar misschien was het wel een van zijn cliënten. Hij leunde voorover met zijn elleboog op het aanrecht en drukte het knopje in.
‘Philip, met Brad Carlson’, klonk de stem van zijn accountant. Philip drukte snel twee keer op de volumeknop en leunde nog verder naar voren om alles goed te kunnen horen. Zijn hart klopte in zijn keel. ‘Goed nieuws. Ik heb vandaag bericht gekregen van de bank. Er is een bedrag van drieduizend dollar op je zakelijke rekening gestort. Blijkbaar is je donor weer wakker geworden. Ik dacht dat je het wel leuk zou vinden om dat te horen. Maandag neem ik contact met je op over de details.’
Verder geen berichten. Philip ging overeind staan. Een gevoel van grote opluchting doorstroomde hem. Als zijn belangrijkste donor echt weer actief werd, zou New Beginnings gewoon door kunnen draaien. De woorden van Psalm 32 schoten hem te binnen: ‘Gij behoedt mij voor benauwdheid; Gij omringt mij met vrolijke gezangen van bevrijding.’
Hij sloot zijn ogen en bad een stilgebed. Dank U wel, Heere, voor deze bevrijding. Wat was het een verademing om te weten dat zijn cliënten de zorg zouden blijven ontvangen die ze verdienden en dat hij niemand de laan uit hoefde te sturen. De loden last die hij met zich meedroeg zou toch van hem moeten afvallen door dit nieuws. Maar voelde hij het gewicht ervan nog onverminderd op zijn schouders drukken.
Hij zakte op een kruk en bedekte zijn gezicht met zijn handen. Hoe moest dat nou met John en Marin? Met geld, hoeveel ook, kon dat probleem nooit worden opgelost. Marin zou John blijven wegstoppen, en dat kwam allemaal door hem.
‘Hoe kan ik het ooit goedmaken, Heere?’ Hij vond de vurige pleidooien die hij had gehouden tegen Marin om John zijn vrijheid te geven nu zo hypocriet. Hij was er de oorzaak van geweest dat haar familie John isoleerde van de buitenwereld. Nou ja, corrigeerde hij zichzelf, het was Richards doen en mijn nalaten.
Philip herinnerde zich dat hij tegen Marin had gezegd dat hij het verleden niet kon terugdraaien. Hij zou er alles voor over hebben als dat mogelijk was. Dan zou hij niet zwijgend blijven staan. Dan zou hij actie nemen om Richard te laten stoppen met treiteren. Philip begreep hoe Richard zover was gekomen – hun vader was een onbuigzame man geweest die thuis met harde hand regeerde. Richard reageerde daarop door op zijn beurt kleinere en zwakkere kinderen te pesten. Philip begreep het, maar hij had het altijd vervelend gevonden dat zijn broer zo gemeen deed. Richard behandelde Philip net zo vernederend en hardhandig als andere jonge kinderen. Daarom durfde Philip op dat afschuwelijke ogenblik niets te doen. Hij was bang voor zijn broer.
Met een plotseling gevoel van onrust stond hij op en liep naar het raam dat uitkeek over het grote veld achter het appartementencomplex. Straatverlichting wierp een zwak schijnsel op de omgeving. Alles zag er rustig en vreedzaam uit. In Philips hoofd stormde het.
De gemene streek van zijn broer en het gejammer van John op die bewuste dag waren het begin geweest van de grote verandering in zijn leven. Hij besloot nooit meer om te gaan met zijn broer en diens vrienden. In plaats daarvan raakte hij bevriend met een jongen die net in de buurt was komen wonen – David Phelps. De familie van David had hem gevraagd mee te gaan naar de kerk. Zo had hij de Heere Jezus leren kennen. Het gezin van zijn vriend was een soort tweede familie van Philip geworden. Tegen de tijd dat ze een paar jaar later verhuisden, was Philip een ander mens geworden. De vader van David had hem een andere manier van leven bijgebracht; dat je geen geweld hoeft te gebruiken om anderen te overtuigen, maar dat je met liefde en zachte aandrang veel meer bereikt. Philip had zijn best gedaan om deze levenswijsheid toe te passen in zijn eigen leven, zelfs onder het voortdurende plagen en treiteren van Richard.
Had hij David maar eerder ontmoet. Dan zou David er misschien bij geweest zijn op het moment dat ze Marin en haar oudere broer op straat tegenkwamen. Philip sloot zijn ogen in een poging om de wanhoop en hulpeloosheid te vergeten die hij had gezien in de blik van de tienjarige Marin toen de grote jongens haar broer treiterden, martelden eigenlijk. Haar grote, vriendelijke broer die andere mensen blindelings vertrouwde. Haar lichtbruine ogen hadden hem aangekeken, zoekend naar hulp en houvast. Maar hij deed niets. Hij zweeg. Hij bleef op de stoep staan. Zelfs toen het jonge vogeltje vertrapt op de grond lag en John vertwijfeld op zijn knieën gevallen was, deed Philip niets. Hij liep achter zijn broer aan de straat in, naar het restaurant Tasty Freeze waar hij limonade met vanillesmaak bestelde, zijn favoriete drankje – hij wist het nog precies.
Hij zuchtte terneergeslagen. Sinds die afschuwelijke dag zat er een bittere bijsmaak aan vanillelimonade. Zoals bij Marin de geur van vers gemaaid gras een gevoel van verdriet en machteloosheid opriep, smaakte bij Philip vanillelimonade naar verraad.
Hij draaide bruusk weg bij het raam, maar in het midden van de kamer bleef hij staan. Hij voelde de pijn, diep van binnen. Hij had er zo’n spijt van. Hij wilde wegrennen, maar wist dat hij niet kon ontsnappen aan zichzelf. De enige oplossing was om vergeving te vragen aan Marin. Als zij het hem vergaf, zou hij er misschien ooit in slagen om die vreselijke herinnering een plek te geven. Dan zou hij misschien verlost worden van die schaamte en dat schuldgevoel.
Wat zei ze ook al weer toen hij haar vroeg of ze die jongens hun gruweldaad tegen John kon vergeven? Hij dacht diep na, want hij wilde zich precies herinneren wat ze had gezegd. Toen hoorde hij opeens weer haar gepijnigde, hopeloze stem: ‘Dat soort mensen – daar heb ik echt helemaal geen respect voor.’ Dat soort mensen – mensen die zich niets van andere mensen aantrekken en die neerkijken op alle anderen. Zo had ze hem dus op die dag gezien, besefte hij met pijn in zijn hart. En misschien zou ze weer zo over hem denken als ze erachter kwam dat hij die jongen was geweest die vanaf de stoep stilzwijgend had toegekeken. Die haar niet had geholpen.
Marin had gelijk toen ze zei dat er meer mensen waren die zwijgend toekeken bij geweld en onrecht, dan dat er mensen waren die met opzet andere mensen geweld aandeden. Maar een misdaad negeren is net zo erg als een misdaad begaan – dat wist Philip. Sinds die afschuwelijke dag had hij altijd geprobeerd om niet meer te negeren. De jonge Philip had zich voorgenomen om nooit meer zwijgend langs de kant te staan als hij zag dat iemand werd gepest omdat hij anders was. Hij had zichzelf en de Heere beloofd dat hij een positieve invloed zou hebben op levens van mensen die door de rest van de samenleving tekort gedaan werden. Mensen die het slachtoffer waren van gemene streken of gewoon van onverschilligheid.
Het probleem was dat hij het zich pas had voorgenomen, nadat John zo afschuwelijk getreiterd werd. Hij had zichzelf al die jaren voor de gek gehouden. Het maakte helemaal niets uit hoeveel levens hij positief beïnvloedde door zijn werk bij New Beginnings. Daarmee kon hij nooit goedmaken wat hij bij John, Marin en haar ouders kapot had gemaakt. Dat was onmogelijk.
Hij kreunde en streek wanhopig met zijn hand over zijn ogen. Hoe kon hij hen ooit weer onder ogen komen nu hij wist welk leed hij hun had berokkend?
Marin zat naast John op zijn speciale bankje. Ze wachtte tot ze Philip zou zien. Philip had beloofd dat hij zou komen – het was niets voor hem om zich niet aan een belofte te houden. Maar de kerkdienst zou over een paar minuten beginnen en hij was er nog steeds niet. John kon niet stil zitten. Om de paar seconden draaide zijn hoofd heen weer, van de ene ingang naar de andere. Marin wist dat haar broer net zo bezorgd was als zij over de afwezigheid van Philip.
‘Philip komt niet’, fluisterde John toen de ouderling die altijd de afkondigingen deed, naar voren liep.
Marin wreef geruststellend over zijn knie. ‘Dan zal er wel iets tussen gekomen zijn, John. Maak je maar geen zorgen.’
John schudde zijn hoofd, een verdrietige blik in zijn lichtbruine ogen. ‘Hij komt niet. Hij zit vandaag niet naast mij.’
Bij de aanblik van zo veel oprechte teleurstelling brak Marins hart. ‘Zal ik dan bij je blijven zitten?’
Hij schudde zijn hoofd.
‘Weet je het zeker?’
‘Ga maar bij tante Lenore zitten. Anders zit zij alleen.’
Dat was typisch iets voor John, om aan de gevoelens van een ander te denken. Marin kneep in zijn knie en fluisterde: ‘Oké, dan zie ik je straks wel, na de dienst.’ Ze liep snel naar de rij waar haar tante zat. Er zat al een ander echtpaar in de bank, zodat Marin voor hen langs moest schuiven. Ze nam plaats tussen het echtpaar en haar tante en leunde tot vlakbij tante Lenores oor. ‘Philip is niet gekomen, dus John zit alleen.’
Bezorgd fronste de vrouw haar wenkbrauwen. ‘Je hebt toch wel tegen hem gezegd dat hij zich moet gedragen?’
Marin knikte, maar voelde irritatie opkomen. Waarom deed het haar tante niets dat John nu in z’n eentje zat? Maar het enige wat ze zei, was: ‘We hebben tijdens het ontbijt afgesproken dat hij vandaag stil zal zijn.’
‘Mooi.’
Steelse blikken over haar schouder naar John tijdens de afkondigingen, de eerste liederen en de collecte overtuigden Marin ervan dat het vandaag goed zou gaan met John. Het verdriet straalde nog steeds van hem af – het was overduidelijk dat hij het jammer vond dat Philip niet was gekomen – maar hij bleef netjes en rustig in het midden van zijn speciale bankje zitten.
Een solozangeres stond op en liep naar voren. De eerste tonen klonken van het lied dat zij zou gaan zingen. Het kerkkoor zou op de achtergrond meezingen. Aan de muziek herkende Marin het lied. Ze ging er eens goed voor zitten, want het was een van haar favorieten. Ze ging zo op in de muziek en de boodschap in de tekst van het lied, dat ze het geschrokken gesis van haar tante eerst niet hoorde.
‘O, nee. Wat is hij nu weer aan het doen?’
Marin hoefde niets te vragen. Ze wist dat tante het over John had. Haar hartslag versnelde. Ze draaide zich naar hem om. Hij was op zijn plek, maar hij zat niet. Hij was gaan staan. O, nee, John. Ga alsjeblieft zitten! Ze zag dat John zich helemaal had overgegeven aan de muziek. Daarom was hij gaan staan. Maar ze wist ook dat John zomaar kon vergeten waar hij was, wanneer hij ergens zo van genoot. Hoe zou tante Lenore reageren als hij ging dansen in het gangpad, zoals hij thuis soms liep te springen door de gang wanneer hij naar muziek luisterde? Wat zouden de andere mensen in de kerk daarvan denken? Marin maakte zich zorgen en ze wilde hem tegen zichzelf beschermen.
Een felle elleboogstoot porde tegen Marins ribben.
‘Marin, zorg ervoor dat hij weer gaat zitten! Hij zet zichzelf voor gek!’
Marin wierp snel een blik naar links en rechts. Ze zat midden in een volle bank. Hoe kon ze discreet opstaan en naar John lopen zonder een nog grotere scène te creëren? Maar ze kon de opdracht van haar tante natuurlijk niet negeren.
De zangeres voor in de kerk begon aan het prachtige refrein – haar krachtige stem droeg het lied, samen met de zachte klanken van koor en muziek. Een snelle blik door de gemeente bevestigde dat iedereen ademloos luisterde. Tot opluchting van Marin leek het erop dat het gedrag van haar broer nog niet ieders aandacht had getrokken.
Maar dat maakte het er voor Marin niet makkelijker op. Als ze nu de bank uit liep en als John vervelend reageerde op haar aandrang om rustig te gaan zitten, zouden ze de aandacht van kerkgangers afleiden van de muziek en de tekst van het lied. Ze wist niet wat ze moest doen.
Tante Lenore gaf haar nog een por. Ze gaf Marin geen keus. Marin draaide zich opnieuw om. Ze wilde opstaan, maar toen ze nog een keer naar John keek, sloeg haar hart een slag over.
John stond nog steeds en hij maakte nog steeds bewegingen, maar Marin zag dat het geen ongecontroleerde bewegingen waren. Hij zong de woorden van het lied! Ze keek gebiologeerd naar haar broer. Het tweede couplet werd ingezet. John luisterde intens. Zijn amandelvormige, lichtbruine ogen met hun gouden stipjes schitterden. Zijn handen en vingers vormden precies op het juiste moment in gebarentaal de ontroerende woorden van het lied. Zijn beeltenis vervaagde toen er tranen opwelden in haar ogen. Marin veegde ze weg en keek naar de zangeres. John stond recht voor haar – werd zij door hem afgeleid? De rustige blik in haar ogen overtuigde Marin ervan dat John in ieder geval geen negatieve invloed op haar uitoefende. Sterker nog, tijdens een korte pauze in de muziek leek het wel alsof ze naar hem glimlachte.
Achter de zangeres waren alle ogen van de koorleden gericht op John. Snel bekeek Marin hun gezichten. Niemand keek geïrriteerd of geschrokken naar haar broer. Nieuwe tranen vulden haar ogen toen ze zich realiseerde dat zowel de zangeres als de koorleden John zagen zoals zij haar broer kende. Ze voelde opluchting, en vooral dankbaarheid.
Tante Lenore trok dreigend haar arm een stukje op om Marin opnieuw tot actie te manen. Marin legde snel haar hand op de elleboog van haar tante en fluisterde: ‘Tante Lenore, hij doet helemaal niets raars. Kijk eens naar hem. Probeer eens echt naar John te kijken.’
Met een ontevreden pruilmondje draaide tante Lenore haar hoofd opzij en keek. ‘O, neeeee …’ fluisterde haar tante. Marin zag dat ze haar hand tegen haar borst drukte. De geaderde hand trilde een beetje – van afschuw, boosheid, verontwaardiging? De ogen van tante Lenore bleven strak op John gericht tot het einde van het lied.
Toen hoorde Marin een verstikte snik. Tante Lenore. Die zou wel buiten zichzelf zijn van schaamte. Marins voelde de spanning op haar borst. Haar tante vond goed gedrag in de kerk zo belangrijk. Na deze emotionele uitbarsting van John zou het moeilijk worden voor Marin het voor hem op te nemen.
Tante Lenore draaide zich om naar Marin. Tranen rolden over haar gerimpelde wangen, maar haar ogen stonden niet boos of beschaamd. Ze kneep zachtjes in Marins hand en fluisterde: ‘Laat me er even langs, Marin.’
Marin keek verbaasd opzij.
‘Ik wil naast mijn neef zitten.’
Marin trok haar knieën in en liet haar tante voor haar langs lopen. Ze keek verward toe hoe de vrouw direct naar John toe liep en haar hand op zijn schouder legde. Hij keek naar haar op en Marin zag dat hij eventjes verschrikt ineenkromp. Maar toen spreidde tante Lenore haar armen. Met een blijde glimlach zette John een stap naar voren, in haar omhelzing. Daarna gingen ze naast elkaar op Johns bankje zitten.
Marin richtte haar blik weer vooruit. Langzaam drong tot haar door wat ze net aanschouwd had. Philip had gelijk. Op het moment dat haar tante de moeite had genomen om echt naar John te kijken, was er iets geweest in zijn oprechte houding ten opzichte van de muziek dat haar een nieuw inzicht gaf. Opeens had ze zijn verborgen schoonheid gezien – zijn zachte, lieve karakter. En als tante Lenore zo plotseling en zo sterk kon veranderen, dan …
Ze slikte haar opwinding weg. Dan zouden misschien, zette ze haar gedachte voort, andere mensen ook kunnen veranderen. Ze kon bijna niet wachten om haar nieuwe inzicht te delen met Philip.