64
Chung-Cha en Min aten een maaltijd die was klaargemaakt door de vrouw die tegelijk met hen naar dit huis was gekomen. Bae was vertrokken, en de man en de vrouw waren naar hun kamers gegaan. Chung-Cha en Min bleven alleen achter.
Min vroeg met een mismoedige blik: ‘Kunnen we een wandeling maken?’
‘Volgens mij is dat geen goed idee,’ zei Chung-Cha.
‘Alsjeblieft, een paar minuutjes maar?’
Chung-Cha keek naar buiten. Het was donker, maar daar was ze niet bang voor. Ze had geen wapens bij zich, die zou ze later krijgen. Maar ze was zelf een wapen. Ze had gehoord dat er veel criminaliteit was in Amerika, dat bendes op straat mensen aanvielen, vermoordden, verkrachtten, beroofden. Daar had ze nog niets van gezien, niet in New York City en ook niet hier. Maar toch konden ze buiten zijn.
‘Een paar minuutjes dan,’ zei ze tegen Min.
Min glimlachte.
Ze liepen hand in hand door de woonwijk die goed werd verlicht door de straatlantaarns.
Min keek naar alle geparkeerde auto’s en zei: ‘Amerikanen hebben vast heel veel geld.’
‘Dat denk ik ook,’ zei Chung-Cha. Zij had hetzelfde gedacht. Ze keek naar alle huizen, waarin fel en ononderbroken lampen brandden. In Pyongyang mocht je je al gelukkig prijzen als je ’s avonds een uurtje licht had. En op deze parkeerplaats stonden meer auto’s dan ze in heel Noord-Korea ooit had gezien.
Ze keken naar een man en een vrouw en hun twee kleine kinderen die een huis uit kwamen en naar hun auto liepen. De man glimlachte tegen hen en zei: ‘Hallo.’
Chung-Cha groette terug.
‘Komen jullie in deze wijk wonen?’ vroeg de vrouw.
‘Wat?’ vroeg Chung-Cha.
‘We zagen dat jullie hier aankwamen. Komen jullie hier wonen of zijn jullie alleen maar op bezoek?’
‘Alleen maar op bezoek,’ zei Chung-Cha automatisch.
De vrouw keek naar Min. ‘Hoe heet je?’
‘Zij heet Min,’ zei Chung-Cha. Iets beleefder voegde ze eraan toe: ‘Het spijt me, maar ze spreekt geen Engels.’
De vrouw glimlachte en zei: ‘Ik weet zeker dat ze het snel oppikt. Ik wilde dat ze hier eerder vreemde talen leerden, zoals in Europa. De meeste kinderen leren dat pas op de middelbare school. Veel te laat, vind ik.’ Ze keek weer naar Min. ‘Ze lijkt een jaar of tien. Even oud als onze Katie. Katie, wil je even dag zeggen?’
Katie, een klein meisje met blonde krullen, stond iets verscholen achter haar vader.
De vrouw zei: ‘Onze Katie is verlegen.’
‘Min ook,’ zei Chung-Cha.
‘Als jullie toeristische uitjes gaan maken en hulp nodig hebben, laat het ons dan weten,’ zei de man. ‘Ik werk in het centrum en ga er met de metro naartoe. Ik ken het centrum als mijn broekzak. Geef maar een gil, ik wil jullie graag tips geven. Jullie moeten zeker naar de Air and Space en naar de National Archives. Echt cool daar.’
‘Dank u wel,’ antwoordde Chung-Cha, hoewel ze geen idee had waar hij het over had.
Het gezin stapte in hun auto en reed weg, terwijl Chung-Cha en Min doorliepen.
‘Wat wilden ze?’ vroeg Min.
‘Niet echt iets. Gewoon dag zeggen. Of we hulp nodig hadden.’
‘Deden ze net alsof? Zodat ze ons later kwaad kunnen doen?’
‘Weet ik niet,’ zei Chung-Cha. ‘Ze leken aardig.’
‘Wat was er aan de hand met het haar van dat meisje?’
‘Aan de hand?’
‘Er zaten allemaal bochten in.’
Het duurde even voordat Chung-Cha begreep wat Min bedoelde. ‘O, sommige Amerikanen hebben zulk haar. Of ze gebruiken een apparaat om het er zo te laten uitzien.’
‘Waarom?’
‘Dat weet ik niet. Ik neem aan dat ze dat mooi vinden.’
‘Ik vind het niet mooi,’ zei Min, hoewel haar blik anders deed vermoeden. Het was wel duidelijk dat ze het niet alleen wél mooi vond, maar zich ook afvroeg hoe het haar zou staan.
Ze liepen terug naar het rijtjeshuis, waar Chung-Cha de slaperige Min naar bed bracht. Daarna liep ze naar beneden, maakte een kop thee voor zichzelf klaar en legde de documenten voor zich op de keukentafel. Ze las elke pagina en elke aantekening, en ze bekeek elke foto. Deze dossiers zouden haar leven zijn, zolang het duurde.
Ongeveer drie uur en twee koppen thee later was ze moe en leunde ze achterover in haar stoel. Ze keek naar het plafond, in de richting van hun kamer waar Min lag te slapen.
Ze stond op, liep naar het raam en keek naar alle huizen. Op dit late tijdstip waren ze bijna allemaal donker. Ze wist dat ze moest gaan slapen. Ze was moe. Ze was nog niet gewend aan de nieuwe tijdzone. Nooit eerder had ze zo onder druk gestaan. Het was bijna onmogelijk om te doen wat ze van haar vroegen. Misschien zou ze wel in het eerste deel van haar missie slagen, maar het tweede deel, haar ontsnapping, zou onmogelijk zijn.
Wat zou er dan van Min terechtkomen?
*
Twee dagen later ging Chung-Cha naar een andere plaats, ver buiten de stad. Het was landelijk en het huis waar ze naartoe werd gebracht lag geïsoleerd tussen bomen en oude akkers die al heel lang niet meer waren geploegd.
Ze werd opgewacht door vijf mensen. Bae was er niet bij. Hij had zich zo diep ingegraven dat ze ervoor zorgden dat niemand wist dat hij trouw was aan Noord-Korea. Hij woonde al heel lang in de Verenigde Staten en was een van de meeste waardevolle agenten die ze hadden. Door zijn baan bij het Witte Huis kon hij dingen zien en horen die niemand anders kon zien en horen.
Dit was het team waar ze Chung-Cha over hadden verteld: vier mannen en een vrouw. Ze waren allemaal stoer en gehard, en ze konden mensen op allerlei verschillende manieren doden, wist Chung-Cha. Ze had het dossier van ieder van hen gelezen. Ze waren niet allemaal even lang in dit land. Ieder van hen was bereid te sterven om hun doelen te bereiken. Ze wisten dat de mensen die hun doelwitten beschermden heel goed waren. Zij dachten gewoon dat zij beter waren.
Ze zaten aan een oude tafel in wat ooit de keuken van het huis was geweest. Dat zag Chung-Cha aan de gehavende gootsteen en het verroeste fornuis.
Ze vertelden in snel, gespannen Koreaans wat ze hadden ontdekt. Het belangrijkste punt was dat er nu een locatie was bepaald voor de aanval.
‘Ze gaan naar een plaats die Nantucket heet,’ zei een van de mannen tegen Chung-Cha. ‘Onze kameraad Bae heeft dit gehoord.’
‘Dat heeft hij niet aan mij verteld toen we elkaar laatst zagen.’
‘Dat moest toen nog bevestigd worden. En dat is nu gebeurd.’ Hij liet haar een kaart zien. ‘Dat is een klein eiland, vlak voor de kust van hun staat Massachusetts in de Atlantische Oceaan. Je kunt er komen met een vliegtuig of een ferry. Ze gaan er over twee weken naartoe. Alleen de echtgenote en de twee kinderen, met hun bewakers en hun staf. We weten in welk huis ze zullen verblijven. Dat is vlak bij het kleine centrum. Het is oud en historisch, en biedt een paar kansen.’
‘Hebt u hun programma al?’ vroeg Chung-Cha.
‘Een voorlopig programma, via verschillende bronnen verkregen. Dit moeten we nog bevestigd krijgen.’
‘We moeten zorgen dat we er eerder zijn dan zij,’ zei Chung-Cha. ‘Om argwaan te voorkomen.’
‘Absoluut. Het is nu niet als in het zomerseizoen, wanneer er veel toeristen naartoe gaan. In dat seizoen komt het bedienend personeel uit Afrika en Rusland en andere Oost-Europese landen om voor de rijke Amerikanen te werken die daar vaak een tweede huis hebben.’
‘Een tweede huis?’ vroeg Chung-Cha.
‘Deze rijke Amerikanen hebben vaak meer dan één huis. Ze reizen tussen die huizen heen en weer, en genieten van de vruchten van hun hebzucht en de uitbuiting van de armen.’
‘Ik begrijp het.’
‘In deze tijd van het jaar zijn die bedienden weg. Gelukkig zijn er nu Aziaten en hispanics aan het werk. Zoals je weet zien Amerikanen geen verschil tussen een Chinees en een Japanner, laat staan waar wij vandaan komen. Dat vinden ze absoluut niet belangrijk, ze voelen zich superieur, zoals u heel goed weet. De wereld draait alleen maar om hen, dat uitschot. Wij hebben daar nu twee agenten. Zij zullen de voorbereidingen voor ons treffen. Wij zullen een baan hebben op verschillende locaties op het eiland. Niet wij allemaal, want een paar van ons zullen we in reserve houden. Dat geldt ook voor u, Chung-Cha. U komt pas tevoorschijn als het tijd is om toe te slaan.’
‘Weten we wanneer en waar dat is?’
‘Dat zullen we snel bepalen,’ zei de man, ‘en elk detail zal worden doorgenomen, tot we ze allemaal kunnen dromen.’
‘Hoe lang blijven zij daar?’
‘Het is een soort vakantie voor hen. Een week.’
‘En de kinderen en hun school? Weet u zeker dat ze in Nantucket zullen zijn?’
‘Ja.’
‘En de president komt niet?’
‘Misschien wel, we kunnen er niet zeker van zijn of hij wel of niet komt. Maar als hij komt, weten wij dat. We slaan niet toe als hij er is, want dan worden ze te zwaar bewaakt. De anderen worden weliswaar goed bewaakt, maar lang niet zo zwaar als wanneer de president er is. Hij is de belangrijkste van allemaal. Ze zeggen dat de Secret Service zijn vrouw en kinderen zal verlaten als dat nodig is om zijn leven te redden.’
Chung-Cha knikte en keek naar de kaart die voor haar lag. ‘Ik begrijp hoe we daar allemaal kunnen komen,’ zei ze. ‘Maar nadat de missie is uitgevoerd, hoe ontsnappen we dan van dat eilandje in de oceaan? We kunnen daar niet met het vliegtuig of een ferry vandaan.’
Eerst keken ze elkaar aan en toen naar haar.
Dezelfde man zei: ‘Wij verwachten niet dat we dit overleven, Chung-Cha.’
Ze keek hem aan, met een ondoorgrondelijke blik. Eerlijk gezegd verbaasde dit haar niet. Het was een zelfmoordmissie. Haar zelfmoord. En ze wist waarom zij hiervoor was aangewezen.
‘Kent u kameraad Rim Yun?’ vroeg ze de man.
‘Die eer heb ik inderdaad.’
‘En was zij degene die tegen u heeft gezegd dat dit zo was?’
‘Ja.’
Chung-Cha keek naar de anderen die haar allemaal nieuwsgierig aankeken en, twee van hen zelfs argwanend. ‘Er is geen grotere eer dan de Opperste Leider te dienen,’ zei ze. ‘En in zijn dienst te sterven,’ voegde ze eraan toe.
Ze keek weer naar de documenten. ‘Goed, we hebben nog veel te doen.’
Maar terwijl ze de details van hun plan doornamen, kon Chung-Cha eigenlijk maar aan één ding denken.
Aan Min.