4

Op een zondagmiddag ging Danny naar het huis van zijn vader in South Boston voor een gesprek met de Old Men. Het zondagse diner bij de Coughlins was een politieke aangelegenheid en het feit dat de Old Men hem uitnodigden voor het uur na de maaltijd betekende een soort zalving. Danny hoopte dat een rechercheurspenning – waarop zowel zijn vader als oom Eddie de laatste paar maanden had gezinspeeld – deel van het sacrament zou zijn. Als zevenentwintigjarige zou hij de jongste rechercheur in de geschiedenis van de BPD zijn.

Zijn vader had hem de avond ervoor gebeld. ‘Zo te horen heeft die ouwe George Strivakis ze niet meer op een rijtje.’

‘Dat was me nog niet opgevallen,’ zei Danny.

‘Hij heeft je op een missie gestuurd,’ zei zijn vader. ‘Of niet soms?’

‘Hij heeft me die missie aangeboden en ik heb die geaccepteerd.’

‘Naar een boot vol militaire pestlijders.’

‘Ik zou het niet de pest noemen.’

‘Wat zou je het dan noemen?’

‘Misschien een ernstig geval van longontsteking. “Pestlijders” klinkt meteen zo dramatisch, sir.’

Zijn vader zuchtte. ‘Ik weet niet waar je je hersens hebt, jongen.’

‘Had Steve het dan alleen moeten doen?’

‘Desnoods.’

‘Zijn leven is dus minder waard dan het mijne.’

‘Hij is een Coyle, geen Coughlin. Ik hoef me niet te verontschuldigen voor het beschermen van mijn gezin.’

‘Iemand moest het doen, pa.’

‘Geen Coughlin,’ zei zijn vader. ‘Jij niet. Je bent niet grootgebracht om je op te geven voor zelfmoordmissies.’

‘Om te beschermen en te dienen.’

Een zachte, nauwelijks hoorbare zucht. ‘Diner morgen. Klokslag vier uur. Red je dat of is dat te gezond voor je?’

Danny grinnikte. ‘Dat red ik wel,’ zei hij, maar zijn vader had al opgehangen.

Vandaar dat hij de volgende middag door K Street liep, waar het zonlicht al zachter op de bruine en rode baksteen scheen en de open ramen de lucht van gekookte kool, gekookte aardappels en gekookte beenham loslieten. Zijn broer Joe, die met een paar andere jongens op straat speelde, zag hem aankomen en zijn gezicht lichtte op en hij rende over de stoep naar hem toe.

Joe had zijn zondagse kleren aan: een chocoladebruin knickerbockerpak met knopen aan de pijpen zodat ze onder de knieën aansloten, een wit overhemd met een blauwe das en een bij het pak passende pet schuin op zijn hoofd. Danny was erbij geweest toen zijn moeder het pak had gekocht, en Joe had de hele tijd staan draaien en frunniken en zijn moeder en Nora hadden hem gezegd dat zo’n pak hem zo mannelijk maakte, en zo knap, zo’n kostuum van echte Oregon-kasjmier, hoe zijn vader toen hij zo oud was als hij alleen maar van zo’n pak had kunnen dromen, en al die tijd had Joe naar Danny gekeken alsof die hem had kunnen helpen ontsnappen.

Danny ving Joe op toen die in zijn armen sprong en zijn armen om hem heen sloeg, zijn zachte wang tegen die van Danny drukte en zijn nek bijna kraakte, en het verbaasde Danny dat hij vaak vergat hoe dol zijn kleine broertje op hem was.

Joe was elf en klein voor zijn leeftijd, maar Danny wist dat hij een van de taaiste kinderen in een buurt vol kleine kinderen was. Joe sloeg zijn benen om Danny’s heupen en zei: ‘Je stopt met boksen, hè.’

‘Dat zeggen ze.’

Joe stak een hand uit en aaide de kraag van Danny’s uniform. ‘Waarom is dat?’

‘Ik wou jou gaan trainen,’ zei Danny. ‘Het eerste wat je moet leren is dansen.’

‘Dansen doet toch niemand.’

‘Nou en of. Alle grote boksers hebben dansles gehad.’

Danny liep een stukje met zijn broertje en draaide toen een paar keer om zijn as. Joe sloeg hem op zijn schouders en zei: ‘Hou op. Niet doen.’

Danny maakte nog een draai. ‘Zet ik je voor gek?’

‘Ophouden.’ Joe lachte en sloeg hem weer op zijn schouders.

‘Voor al je vriendjes?’

Joe pakte zijn oren beet en trok eraan. ‘Hou nou op.’

De kinderen op straat keken naar Danny alsof ze nog niet goed wisten of ze bang voor hem moesten zijn, en Danny zei: ‘Nog meer klanten?’

Hij tilde Joe van zich af en kietelde hem tot helemaal bij huis. Op dat moment opende Nora de deur boven aan de trap en had hij op de vlucht willen slaan.

‘Joey,’ zei ze, ‘je moeder wil dat je binnenkomt. Ze zegt dat je je moet wassen.’

‘Ik ben schoon.’

Nora trok een wenkbrauw op. ‘Het was geen verzoek, kind.’

Een zwaar beproefde Joe zwaaide naar zijn vriendjes en sjokte de trap op. Nora maakte zijn haar in de war toen hij langs haar liep en hij sloeg naar haar handen en liep verder. Nora leunde tegen de deurpost en liet haar blik op Danny rusten. Zij en Avery Wallace, een oude zwarte man, waren het huishoudelijk personeel van de Coughlins, hoewel Nora’s positie in feite heel wat onduidelijker was dan die van Avery. Ze was vijf jaar daarvoor bij toeval of voorzienigheid op kerstavond bij hen terechtgekomen, een klappertandende, bibberende grauwe meid die de noordkust van Ierland ontvlucht was. Waar ze aan was ontsnapt was iets waar men naar moest blijven raden, maar vanaf het moment waarop Danny’s vader haar in zijn overjas, half bevroren en onder het vuil, naar binnen had gedragen, was ze een essentieel deel van het Coughlin-huishouden geworden. Geen familie, dat zeker niet, tenminste niet voor Danny, maar niettemin geworteld en geliefd.

‘Wat brengt jou hier?’ vroeg ze.

‘De Old Men,’ zei hij.

‘Zijn zeker weer allerlei plannetjes aan het smeden, hè, Aiden? En zeg eens, waar pas jij in het grote plan?’

Hij boog zich ietsje naar haar toe. ‘Alleen mijn moeder noemt me nog “Aiden”.’

Zij boog zich naar achteren. ‘Dus nu noem je me je moeder?’

‘Helemaal niet. Hoewel je een heel goede zou zijn.’

‘Wat ben je weer rap van tong.’

‘Daar weet jij alles van.’

Het deed haar ogen trillen, even maar. Bleke ogen met de kleur van basilicum. ‘Voor zo’n opmerking zul je te biecht moeten.’

‘Ik hoef aan niemand iets op te biechten. Doe jij dat maar.’

‘Waarom zou ik?’

Hij haalde zijn schouders op.

Ze boog zich verder in de deuropening, snoof de namiddaglucht op met ogen die even gepijnigd en ondoorgrondelijk waren als altijd. Hij wilde haar tegen zich aandrukken tot zijn handen eraf vielen.

‘Wat heb je tegen Joe gezegd?’

Ze maakte zich los van de deur, sloeg haar armen over elkaar. ‘Waarover?’

‘Over mijn boksen.’

Met een droevig lachje zei ze: ‘Ik heb gezegd dat je nooit meer zult boksen. Zo simpel is het.’

‘Simpel?’

‘Ik zie het aan je gezicht, Danny. Je liefde ervoor is weg.’

Hij weerhield zich ervan te knikken omdat ze gelijk had en hij het niet kon uitstaan dat ze hem zo gemakkelijk doorzag. Dat had ze altijd gedaan. En zou ze blijven doen, dat wist hij zeker. En hoe verschrikkelijk dat was. Hij keek soms naar de stukken van hemzelf die hij in de loop van zijn leven her en der achter zich had gelaten, de andere Danny’s: het kind Danny en de Danny die er ooit over had gedacht president te worden en de Danny die had willen gaan studeren en de Danny die veel te laat tot de ontdekking was gekomen dat hij verliefd was op Nora. Cruciale stukken van hemzelf, overal uitgestrooid, maar zij had het kerngedeelte in handen en hield het afwezig vast, alsof het onder in haar tasje lag tussen de vlekjes talkpoeder en wat kleingeld.

‘Dus je komt binnen?’

‘Ja.’

Ze deed een stap bij de deur vandaan. ‘Dan zou ik maar eens aanstalten maken.’

De Old Men kwamen de studeerkamer uit voor het diner: blozende kerels met een vlotte knipoog, mannen die zijn moeder en Nora met de wellevendheid van de Oude Wereld behandelden en waar Danny af en toe de zenuwen van kreeg.

Degenen die als eersten plaatsnamen, waren Claude Mesplede en Patrick Donnegan, respectievelijk wethouder en hoofd van de Zesde Wijk, een hecht koppel en even gesloten als een oud echtpaar dat bridget.

Tegenover hen zaten Silas Prendergast, officier van justitie van Suffolk County en de baas van Danny’s broer Connor. Silas had er een talent voor de indruk te wekken dat hij respectabel en in moreel opzicht rechtlijnig was, maar in feite was hij zijn leven lang al een hielenlikker van de wijkraden die zijn rechtenstudie hadden betaald en hem sindsdien onder de duim en elke dag lichtelijk dronken hielden.

Aan het eind van de tafel bij zijn vader zat Bill Madigan, adjuncthoofdcommissaris en volgens sommigen de man naast hoofdcommissaris O’Meara.

Naast Madigan zat een man die Danny nooit eerder had gezien, Charles Steedman, lang en zwijgzaam en de enige man met een driedollarkapsel in een kamer vol vijftig centers. Steedman droeg een wit pak met een witte das en tweekleurige slobkousen. Op de vraag van Danny’s moeder vertelde hij dat hij ondermeer vicevoorzitter van de Vereniging van Hotels en Restaurants in New England was, alsmede voorzitter van het Verbond voor Fiduciaire Zekerheid in Suffolk County.

Danny zag aan de grote ogen en de onzekere glimlach van zijn moeder dat ze geen idee had waar Steedman het in godsnaam over had, maar toch knikte ze.

‘Is dat een vakbond als de IWW?’ vroeg Danny.

‘De IWW zijn criminelen,’ zei zijn vader. ‘Subversieve elementen.’

Charles Steedman stak een hand op en keek Danny glimlachend en met ogen zo helder als glas aan. ‘Een klein verschil met de IWW, Danny. Ik ben bankier.’

‘O, bankier!’ zei Danny’s moeder. ‘Wat fantastisch.’

De laatste die aan tafel plaatsnam en de plaats tussen Danny’s broers Connor en Joe bezette, was oom Eddie McKenna, geen echte bloedverwant maar toch lid van de familie, en zijn vaders beste vriend sinds ze beiden als tieners de straten van hun nieuwe vaderland onveilig hadden gemaakt. Hij en zijn vader vormden binnen de BPD een ijzersterke combinatie. Thomas Coughlin was het toonbeeld van keurig – verzorgd kapsel, verzorgd figuur, verzorgd taalgebruik – en Eddie McKenna was iemand met een grote eetlust en een groot lichaam en een voorkeur voor sterke verhalen. Hij hield toezicht op de Speciale Eenheid, een eenheid die alle parades en bezoeken van hoogwaardigheidsbekleders regelde, en stakingen, relletjes en onrust onder de bevolking onderdrukte. Onder Eddies rentmeesterschap was de eenheid zowel schimmiger als machtiger geworden, een schaduwdienst binnen de dienst die de misdaad onder de duim hield door, zo werd gezegd, ‘naar de bron te gaan voor de bron op de loop kon gaan’. Eddies continu roulerende cowboydienders – het soort dienders dat hoofdcommissaris O’Meara had gezworen te zullen uitroeien – arresteerden bendeleden als ze onderweg waren naar een roofoverval, pakten ex-misdadigers op als ze vijf stappen buiten de gevangenis in Charleston hadden gezet, en hadden een netwerk van verklikkers, zwendelaars en spionnen dat zo groot was dat het voor elke diender in de stad een zegen zou zijn geweest als McKenna niet alle namen en alle interacties met voornoemde namen alleen maar in zijn hoofd had opgeslagen.

Hij keek over tafel heen naar Danny en wees met zijn vork naar diens borst. ‘Heb je gehoord wat er gisteren is gebeurd terwijl jij in de haven bezig was met het werk van de Heer?’

Danny schudde zijn hoofd. Hij had de morgen besteed aan het wegslapen van het drinkgelag dat hij de avond ervoor elleboog-aan-elleboog met Steve had gehouden. Nora bracht de laatste schaal binnen, dampende sperziebonen met knoflook, en zette hem op tafel.

‘Ze hebben gestaakt,’ zei Eddie McKenna.

Danny snapte er niets van. ‘Wie?’

‘De Sox en de Cubs,’ zei Connor. ‘We waren erbij, Joe en ik.’

‘Laat ze allemaal tegen de Kaiser gaan vechten, zou ik zeggen,’ zei Eddie McKenna. ‘Stelletje lapzwansen en bolsjewieken.’

Connor grinnikte. ‘Niet te geloven toch, Danny? Het publiek werd gek.’

Danny moest lachen, probeerde zich het voor te stellen. ‘Je neemt me toch niet de maling, hè?’

‘Nee, het is echt gebeurd,’ zei Joe, helemaal opgewonden. ‘Ze waren kwaad op de bazen en weigerden het veld op te komen en de mensen begonnen met dingen te gooien en te schreeuwen.’

En Connor zei: ‘En dus moesten ze Honey Fitz het veld opsturen om de mensen tot bedaren te brengen. En nu is de burgemeester erbij. En de gouverneur ook.’

‘Calvin Coolidge.’ Zijn vader schudde het hoofd, zoals altijd wanneer de naam van de gouverneur viel. ‘Een Republikein uit Vermont die de Democratische Commonwealth van Massachusetts leidt.’ Hij zuchtte. ‘De hemel beware ons.’

‘Zo, dus die zijn in het stadion,’ zei Connor, ‘maar Peters mag dan de burgemeester zijn, er is geen hond die op hem let. Ze hebben Curley op de tribune en Honey Fitz, twee ex-burgemeesters die veel populairder zijn, dus sturen ze Honey met een megafoon het veld op en hij maakt een eind aan de relletjes voor ze echt uit de hand lopen. Maar de mensen bleven wel met dingen gooien en de banken mollen, dat soort dingen. Toen kwamen de spelers het veld op om te spelen, maar ze werden niet toegejuicht, o nee.’

Eddie McKenna klopte op zijn dikke buik en snoof. ‘Nou, ik hoop dat ze die bolsjewieken hun Series-medailles afnemen. Alleen al het feit dat ze “medailles” krijgen om te spelen! Daar keert je maag zich toch bij om? En ik zeg: Prima. Honkbal is toch al dood. Stelletje labbekakken die niet het lef hebben voor hun land te vechten. En Ruth is het ergst. Heb je gehoord dat hij nu wil slaan, Dan? Stond vanochtend in de krant. Meneer wil niet meer werpen, zegt dat hij blijft zitten wanneer ze hem niet meer betalen én hem niet meer op de werpheuvel neerzetten. Kun je je dat voorstellen?’

‘Ach, wat een wereld,’ zei zijn vader en nam een slokje bordeaux.

‘En,’ zei Danny terwijl hij de tafel rondkeek, ‘waar klaagden ze over?’

‘Hè?’

‘Hun klacht. Ze staakten niet zomaar.’

Joe zei: ‘Ze zeiden dat de bazen de overeenkomst hadden veranderd.’ Danny zag hem zijn ogen helemaal naar boven draaien toen hij probeerde zich de bijzonderheden te herinneren. Joe was een fanatieke liefhebber van die sport en de betrouwbaarste informatiebron betreffende alles wat met honkbal te maken had. ‘En ze houden geld achter dat ze hun hadden beloofd en dat alle andere ploegen in andere Series wel hadden gehad. Dus zijn ze gaan staken.’

Hij haalde zijn schouders op alsof het in zijn ogen volstrekt logisch was en zette het mes in zijn kalkoen.

‘Ik ben het met Eddie eens,’ zei zijn vader. ‘Honkbal is dood en komt nooit meer terug.’

‘Ja hoor,’ zei Joe. ‘Ja hoor, het komt best terug.’

‘Wat een land,’ zei zijn vader met een van zijn vele lachjes uit zijn verzameling, deze keer het wrange. ‘Iedereen vindt het prima om een baan aan te nemen, maar als het werk zwaar blijkt te zijn, gaan ze erbij zitten.’

Connor en hij dronken hun koffie en rookten hun sigaret op de veranda achter en Joe kwam achter hen aan. Hij klom in de boom in de achtertuin omdat hij wist dat hij dat niet mocht en wist dat zijn broers hem daar niet aan zouden helpen herinneren.

Connor en Danny leken zo weinig op elkaar dat de mensen dachten dat ze een grapje maakten wanneer ze zeiden dat ze broers waren. Terwijl Danny lang, donker en breedgeschouderd was, was Connor blond en slank en compact van bouw, net als hun vader. Maar Danny had diens blauwe ogen en plagerige gevoel voor humor, terwijl Connors bruine ogen en aard – een beminnelijkheid die een koppig hart verborg – geheel afkomstig waren van zijn moeder.

‘Pa zei dat je gisteren naar een oorlogsschip bent gevaren.’

Danny knikte. ‘Klopt.’

‘Zieke soldaten, naar ik heb gehoord.’

Danny zuchtte. ‘Dit huis lekt als een band van een Hudson.’

‘Ach, ik werk bij het OM.’

Danny grinnikte. ‘Dat steekt overal zijn neus in, hè, Con?’

Connor fronste. ‘Hoe slecht waren ze eraantoe? De soldaten?’

Danny bekeek zijn sigaret en rolde hem heen en weer tussen duim en wijsvinger. ‘Heel slecht.’

‘Wat hebben ze?’

‘Eerlijk gezegd weet ik dat niet. Kan Spaanse griep zijn, of longontsteking of iets waar niemand van heeft gehoord.’ Danny haalde zijn schouders op. ‘Hopelijk beperkt het zich tot de soldaten.’

Connor leunde tegen de balustrade. ‘Ze zeggen dat hij snel voorbij is.’

‘De oorlog?’ Danny knikte. ‘Ja.’

Connor trok even een ongelukkig gezicht. Hij was een rijzende ster bij het OM en had ook luid en duidelijk gepleit voor Amerika’s deelname aan de oorlog. Maar op een of andere manier had de dienstplicht hem overgeslagen, en beide broers wisten wie er meestal verantwoordelijk was voor ‘op een of andere manier’ in de familie.

Joe zei: ‘Hé, kijk eens.’ Ze keken omhoog en zagen dat hij op de op een na hoogste tak zat.

‘Je valt je hoofd te barsten,’ zei Connor. ‘Mama schiet je eruit.’

‘Ik val mijn hoofd niet te barsten,’ zei Joe. ‘En mama heeft geen wapen.’

‘Dan pakt ze papa’s pistool.’

Joe bleef waar hij was, alsof hij erover moest nadenken.

‘Hoe is het met Nora?’ vroeg Danny en probeerde het nonchalant te laten klinken.

Connor zwaaide met zijn sigaret naar de avond. ‘Vraag haar dat zelf maar. Het is een vreemde meid. Met pa en ma in de buurt gedraagt ze zich keurig. Maar heeft ze zich tegenover jou wel eens bolsjewistisch geuit?’

‘Bolsjewistisch?’ Danny moest lachen. ‘Nou, nee.’

‘Je zou haar moeten horen, Danny, als ze het heeft over de rechten van arbeiders en het kiesrecht voor vrouwen en over de kinderen van arme immigranten in de fabrieken, blablabla. Onze ouwe heer zou omvallen als hij haar af en toe zou kunnen horen. Maar ik zeg je dat dat gaat veranderen.’

‘O ja?’ Danny gniffelde bij het idee dat Nora zou veranderen, Nora, die zo koppig was dat ze, als je haar opdracht gaf te drinken, nog liever doodging van de dorst. ‘Hoe gaat dat dan in zijn werk?’

Connor draaide zich naar hem toe, een lach in zijn ogen. ‘Heb je het niet gehoord?’

‘Ik werk tachtig uur per week. Blijkbaar heb ik wat roddel gemist.’

‘Nora en ik gaan trouwen.’

Danny kreeg een droge mond. Hij schraapte zijn keel. ‘Heb je haar gevraagd?’

‘Nog niet. Maar ik heb het er met papa over gehad.’

‘Je hebt met pa gepraat maar niet met haar?’

Connor haalde zijn schouders op en er verscheen een brede grijns op zijn gezicht. ‘Wat is er zo schokkend, broeder? Ze is mooi, we gaan samen naar shows en films, en van ma heeft ze koken geleerd. We hebben het fijn samen. Ze zal het heel goed doen als mijn vrouw.’

‘Con,’ begon Danny, maar zijn jongere broer stak een hand op.

‘Dan, Dan, ik weet dat er… iets tussen jullie is geweest. Ik ben niet blind. De hele familie weet het.’

Dat was nieuw voor Danny. Boven zijn hoofd kroop Joe als een eekhoorn rond in de boom. Het was koeler geworden, en de avondschemering legde zich zacht over de rijtjeshuizen naast dat van hen.

‘Hé, Dan? Daarom vertel ik het je. Ik wil weten of je er vrede mee kunt hebben.’

Danny leunde tegen de balustrade. ‘Wat is er volgens jou tussen mij en Nora geweest?’

‘Tja, dat weet ik niet.’

Danny knikte en dacht: ze trouwt nooit met hem.

‘En stel dat ze nee zegt?’

‘Waarom zou ze nee zeggen?’ Connor hief zijn handen op bij die absurde gedachte.

‘Je weet maar nooit met die bolsjewieken.’

Connor lachte. ‘Zoals ik al zei, dat zal snel veranderen. Waarom zou ze geen ja zeggen? We brengen al onze vrije tijd samen door. We – ’

‘Gaan naar de film, zei je. Iemand om mee naar het theater te gaan. Dat is niet hetzelfde.’

‘Hetzelfde als wat?’

‘Liefde.’

Connors ogen werden spleetjes. ‘Dat ís liefde.’ Hoofdschuddend zei hij tegen Danny: ‘Waarom moet jij alles altijd zo ingewikkeld maken, Dan? Een man leert een vrouw kennen, ze hebben dezelfde opvattingen, een gemeenschappelijke achtergrond. Ze trouwen, stichten een gezin, brengen hun kinderen dezelfde opvattingen bij. Dat is beschaving. Dat is liefde.’

Danny haalde zijn schouders op. Connors woede nam toe naarmate hij onzekerder werd, altijd een gevaarlijke combinatie, vooral wanneer Connor in een bar was. Danny mocht de boksende zoon zijn, Connor was de echte vechtjas van de familie.

Connor was tien maanden jonger dan Danny. Daardoor waren ze een ‘Ierse tweeling’, maar afgezien van de bloedlijn hadden ze niet veel gemeen. Ze hadden op dezelfde dag hun middelbareschooldiploma gehaald, Danny op het nippertje, Connor een jaar te vroeg en met lof. Danny was meteen bij de politie gegaan, en Connor had een volledige beurs geaccepteerd voor het Boston Catholic College in het South End. Nadat hij vier jaar studie in twee jaar had geperst, studeerde hij summa cum laude af en ging hij rechten studeren. Het stond van meet af aan vast waar hij na die studie zou gaan werken. Hij had als jongen van achttien, negentien bij het OM als loopjongen gewerkt, en vanaf die tijd werd er een plek voor hem vrijgehouden. Nu, na vier jaar daar te hebben gewerkt, kreeg hij grotere zaken te behandelen.

‘Hoe is het op je werk?’ vroeg Danny.

Connor stak een nieuwe sigaret op. ‘Er lopen heel wat heel slechte mensen rond.’

‘Vertel mij wat.’

‘Ik heb het niet over Gusties en kleine boefjes, broer. Ik heb het over radicalen, bommenleggers.’

Danny hield zijn hoofd schuin en wees naar het granaatscherflitteken in zijn hals.

Connor grinnikte. ‘Goed, goed. Daar hoef ik jou niets over te vertellen. Ik heb alleen nooit geweten hoe… hoe… verdomd slecht die mensen zijn. We hebben nu een kerel vast die wordt gedeporteerd als we winnen. Die dreigde echt dat hij de Senaat ging opblazen.’

‘Bleef het bij woorden?’’ vroeg Danny.

Connor reageerde met een geïrriteerd hoofdschudden. ‘Helemaal niet. Ik ben een week geleden naar een ophanging geweest.’

‘Danny zei: ‘Je bent naar een – ?’

Connor knikte. ‘Dat hoort soms bij het werk. Silas wil dat de mensen van de Commonwealth weten dat we hen tot het einde toe vertegenwoordigen.’

‘Dat lijkt niet samen te gaan met je fraaie kostuum. Wat is dat voor kleur? Geel?’

Connor haalde quasi uit naar zijn hoofd. ‘Dat heet crèmekleurig.’

‘O, crème.’

‘Het was niet leuk, eigenlijk.’ Connor liet zijn blik op de tuin rusten. ‘De ophanging.’ En met een schuchter lachje: ‘Maar op kantoor zeggen ze dat je er aan went.’

Een tijdje zeiden ze niets. Danny voelde de grauwsluier van de wereld, met zijn ophangingen en ziekten, zijn bommen en zijn armoede, over hun wereldje hier neerdalen.

‘Dus jij trouwt met Nora,’ zei hij uiteindelijk.

‘Dat is de bedoeling.’ Connor trok zijn wenkbrauwen op en liet ze zakken.

Danny legde een hand op zijn schouder. ‘Veel geluk dan maar, Con.’

‘Dank je.’ Connor lachte. ‘Ik hoorde dat je bent verhuisd.’

‘Niet echt,’ zei Danny. ‘Alleen naar een andere verdieping. Beter uitzicht.’

‘Kortgeleden?’

‘Ongeveer een maand geleden,’ zei Danny. ‘Sommig nieuws gaat blijkbaar langzaam.’

‘Wel als je je moeder niet opzoekt.’

Danny legde een hand op zijn hart en zei met een zwaar accent: ‘Het is een gruwelijk afschuwelijke zoon die zijn lieve oude moedertje niet elke dag opzoekt.’

Connor grinnikte. ‘Maar je blijft dus in North End?’

‘Daar voel ik me thuis.’

‘Het is een krottenbuurt.’

‘Jullie zijn er opgegroeid,’ zei Joe die opeens aan de onderste tak bungelde.

‘Dat is zo,’ zei Connor. ‘En pa heeft ons daar zo snel hij kon weggehaald.’

‘De ene achterbuurt geruild voor de andere.’

‘Maar wel een Ierse achterbuurt,’ zei Connor. ‘Die heb ik honderd keer liever dan een spaghettivreterachterbuurt.’

Joe liet zich op de grond vallen. ‘Dit is geen achterbuurt.’

Danny zei: ‘Nee, hier in K Street niet.’

‘En verder ook niet.’ Joe kwam de veranda op. ‘Ik weet wat achterbuurten zijn,’ zei hij met grote zelfverzekerdheid, opende de deur en ging naar binnen.

In zijn vaders werkkamer staken ze sigaren op en vroegen ze of Danny er ook een wilde. Hij bedankte, draaide een sigaret en ging bij het bureau naast adjunct-hoofdcommissaris Madigan zitten. Mesplede en Donnegan stonden bij de karaffen en schonken zich ferme porties uit zijn vaders drankvoorraad in. Charles Steedman stond bij het hoge raam achter zijn vaders bureau en stak een sigaar op. Zijn vader en Eddie McKenna stonden in de hoek bij de deuren te praten met Silas Prendergast. De officier van justitie knikte veel en zei heel weinig terwijl commissaris Thomas Coughlin en inspecteur Eddie McKenna tegen hem praatten, elk met een hand aan de kin en de hoofden diep gebogen. Silas Prendergast gaf een laatste knik, pakte zijn hoed van de kapstok en zei iedereen gedag.

‘Een fijne kerel,’ zei zijn vader en liep om het bureau heen. ‘Hij heeft begrip voor het algehele welzijn.’ Zijn vader pakte een sigaar uit de humidor, knipte het eind eraf en lachte met opgetrokken wenkbrauwen naar de overige aanwezigen. Ze lachten allemaal terug, want de humor van zijn vader werkte aanstekelijk, ook al begreep je de achtergrond ervan niet.

‘Thomas,’ zei de adjunct-hoofdcommissaris; hij sprak vol eerbied tegen een man die enkele rangen lager stond dan hij. ‘Ik neem aan dat je hem de hiërarchische structuur hebt uitgelegd?’

Danny’s vader stak zijn sigaar aan en klemde hem tussen zijn kiezen toen hij goed brandde. ‘Ik heb hem gezegd dat degene die achter in de wagen zit, nooit het paardenhoofd hoeft te zien. Ik neem aan dat hij de boodschap heeft begrepen.’

Claude Mesplede liep achter Danny’s stoel langs en klopte hem op de schouder. ‘Hij weet het altijd zo mooi te zeggen, die vader van je.’

De ogen van zijn vader schoten naar Claude terwijl Charles Steedman in de vensterbank achter ging zitten en Eddie McKenna links van Danny kwam zitten. Twee politici, een bankier en drie dienders. Interessant.

Zijn vader zei: ‘Weten jullie waarom ze in Chicago zoveel problemen krijgen? Waarom de misdaadcijfers pijlsnel zullen stijgen als het drankverbod van kracht wordt?’

De mannen wachtten terwijl zijn vader aan zijn sigaar trok en zijn blik op het brandyglas naast zijn elleboog op het bureau liet rusten maar het niet oppakte.

‘Omdat Chicago een nieuwe stad is, heren. De brand heeft de stad haar geschiedenis ontrukt, haar waarden. En New York is te dichtbevolkt, te uitgestrekt, te vol met vreemdelingen. Ze kunnen geen orde bewaren, niet met wat er in aantocht is. Maar Boston…’ en hier hief hij zijn brandy en nipte aan het glas waarin het licht speelde, ‘… Boston is klein en niet besmet met die nieuwigheden. Boston begrijpt het algemeen welzijn, hoe de dingen gaan.’ Hij hief zijn glas. ‘Op onze schone stad, heren. Ach, het is zo’n stuk.’

Ze toostten en Danny merkte dat zijn vader naar hem lachte, een lach in de ogen, maar niet rond de mond. Thomas Coughlin had vele manieren van doen die allemaal kwamen en gingen met de snelheid van een op hol geslagen paard, zodat je gemakkelijk vergat dat het allemaal aspecten waren van een man die er zeker van was dat hij het goede deed. Thomas Coughlin was dienaar van het goede, de verkoper ervan, de paradeleider ervan, vanger van de honden die ernaar hapten, baardrager van de gevallen vrienden ervan, opjutter van wankelmoedige bondgenoten ervan.

Danny vroeg zich af, zoals hij al zijn hele leven deed, wat het goede was. Het had iets te maken met loyaliteit en iets met de eer van een man, een eer die boven alles ging. Het hield verband met plicht en het ging uit van een stilzwijgend begrip van alles wat erbij hoorde maar nooit hardop hoefde te worden uitgesproken. Het was, uit pure noodzaak, naar buiten toe verzoeningsgezind ten opzichte van de oude elite maar bleef vanbinnen overtuigd antiprotestants. Het was antizwart, want men beschouwde het als een vaststaand gegeven dat de Ieren, met al hun voorbije en komende worstelingen, Noord-Europeanen en onmiskenbaar blank waren, zo blank als de maan van gisteravond, en het was nooit het plan geweest om elk ras een plaats aan tafel te geven, maar wel om ervoor te zorgen dat, voor de deur van de kamer op slot ging, de laatste stoel werd vrijgehouden voor een Ier. Het plan was bovenal, voor zover Danny begreep, opgehangen aan het idee dat degenen die publiekelijk voorbeelden van het goede waren, bepaalde vrijstellingen kregen voor hun gedrag in de privésfeer.

Zijn vader zei: ‘Wel eens gehoord van de Lettish Workingman’s Association van Roxbury?’

‘De Letten?’ Danny was zich er plotseling van bewust dat Charles Steedman hem vanaf de vensterbank zat te bekijken. ‘Een socialistische groep voornamelijk bestaand uit Russische en Letse emigranten.’

‘En de Peoples Workers Party?’ vroeg Eddie McKenna.

Danny knikte. ‘Die zitten in Mattapan. Communisten.’

‘Union of Social Justice?’

Danny zei: ‘Is dit een proef?’

Geen van de aanwezigen antwoordde; ze staarden hem alleen maar aan, ernstig en gespannen.

Hij zuchtte. ‘De Union of Social Justice bestaat, meen ik, vooral uit Oost-Europese café-intellectuelen. Zeer anti-oorlog.’

‘Anti-alles,’ zei Eddie McKenna. ‘Vooral anti-Amerikaans. Het zijn allemaal bolsjewistische dekmantels, allemaal, en ze worden door Lenin zelf gefinancierd om in onze stad onrust te stoken.’

‘Wij houden niet van onrust,’ zei Danny’s vader.

‘En van de Galleanisten?’ vroeg adjunct-hoofdcommissaris Madigan. ‘Ooit van gehoord?’

Opnieuw voelde Danny aller ogen op zich gericht.

‘Galleanisten,’ zei hij, en probeerde zijn irritatie niet te laten doorklinken, ‘zijn volgelingen van Luigi Galleani. Het zijn anarchisten die zich wijden aan het afbreken van alles wat overheid is, van alle eigendom en alle soorten bezit.’

‘Hoe sta je tegenover hen?’ vroeg Claude Mesplede.

‘Actieve Galleanisten? Bommengooiers?’ zei Danny. ‘Dat zijn terroristen.’

‘Niet alleen de Galleanisten,’ zei Eddie McKenna. ‘Alle radicalen.’

Danny haalde zijn schouders op. ‘Ik maak me niet zoveel zorgen om de rooien. Ze lijken me tamelijk onschuldig. Ze drukken hun propagandistische vodjes en ’s avonds drinken ze te veel waarna ze hun buren uit de slaap houden door veel te hard over Moedertje Rusland en Trotski te zingen.’

‘Dat zou de laatste tijd wel eens anders kunnen zijn,’ zei Eddie. ‘Er gaan geruchten.’

‘Wat voor?’

‘Een grootschalig en gewelddadig oproer.’

‘Wanneer? En wat voor soort oproer?’

Zijn vader schudde zijn hoofd. ‘Die informatie draagt het predikaat “noodzakelijk-om-te-weten” en het is nog niet nodig dat jij het weet.’

‘Te zijner tijd, Dan.’ Eddie McKenna lachte hem uiterst vriendelijk toe. ‘Te zijner tijd.’

‘“Het doel van terrorisme,”’ zei zijn vader, ‘“is angst aanjagen”. Weet je wie dat heeft gezegd?’

Danny knikte. ‘Lenin.’

‘Hij leest de krant,’ zei zijn vader met een knipoogje.

McKenna boog zich naar Danny over. ‘We zijn bezig met plannen om de plannen van de radicalen te verhinderen, Dan. En we moeten weten waar precies jouw sympathieën liggen.’

‘Eh ehhh…’ zei Danny, die het spel nog niet helemaal doorhad.

Thomas Coughlin leunde achterover, uit het licht. De sigaar tussen zijn vingers was uitgegaan. ‘Je moet ons vertellen wat er gaande is in de Social Club.’

‘Welke Social Club?’

Thomas Coughlin fronste de wenkbrauwen.

‘De Boston Social Club?’ Danny keek Eddie McKenna aan. ‘Onze vakbond?’

‘Het is geen vakbond,’ zei Eddie McKenna. ‘Dat willen ze worden.’

‘En dat kunnen we niet hebben,’ zei zijn vader. ‘Wij zijn politiemensen, Aiden, geen gewone arbeiders. We hebben een principe hoog te houden.’

‘Welk principe?’ vroeg Danny. ‘Verneuk de arbeiders?’ Danny liet zijn blik door de kamer gaan, naar de mannen die daar op een onschuldige zondagmiddag bij elkaar waren. Zijn blik viel op Steedman. ‘Wat is uw belang hierbij?’

Steedman glimlachte goedmoedig. ‘Belang?’

Danny knikte. ‘Ik probeer erachter te komen wat u hier komt doen.’

Steedman kreeg een kleur en keek naar zijn sigaar; een strak bewegen van zijn kaak.

Coughlin zei: ‘Aiden, zo’n toon sla je niet aan tegen een ouder iemand. Je moet – ’

‘Ik ben hier,’ zei Steedman en keek op van zijn sigaar, ‘omdat arbeiders in dit land zijn vergeten wat hun plaats is. Ze zijn vergeten, Mr Coughlin junior, dat ze in dienst zijn van degenen die hun loon betalen en hun gezinnen voeden. Weet u wat een staking van tien dagen voor gevolgen kan hebben? Tien dagen slechts?’

Danny haalde zijn schouders op.

‘Het kan betekenen dat een middelgroot bedrijf zijn leningen niet kan aflossen. Wanneer leningen niet worden afgelost, kelderen de aandelen. Investeerders verliezen geld, veel geld. En die moeten op hun beurt inkrimpen. Dan moet de bank bijspringen. Soms is beslaglegging de enige oplossing. De bank verliest geld, de investeerders verliezen geld, hun bedrijven verliezen geld, het oorspronkelijke bedrijf gaat failliet en de arbeiders zijn sowieso hun baan kwijt. Hoewel de ideeëen van de vakbonden op het eerste gezicht hartverwarmend zijn, zijn ze voor redelijke mensen te schandalig om in beschaafd gezelschap te bespreken.’ Hij nipte aan zijn brandy. ‘Beantwoordt dat je vraag, jongeman?’

‘Het is me niet helemaal duidelijk hoe uw redenering van toepassing kan zijn op de publieke sector.’

‘Drievoudig,’ zei Steedman.

Danny reageerde met een zuinig lachje en wendde zich tot McKenna. ‘Opent de Speciale Eenheid de jacht op de bonden, Eddie?’

‘We openen de jacht op de subversieve elementen, lui die een bedreiging voor dit land zijn.’ Hij liet zijn machtige schouders rollen. ‘Ik wil dat jij je vaardigheden aanscherpt, en dat kun je net zo goed in deze stad doen.’

‘In ónze vakbond.’

‘Zo noem jij het.’

‘Wat kan die nou te maken hebben met een “gewelddadig oproer”?’

‘Het is een routineklus,’ zei McKenna. ‘Als je ons helpt erachter te komen wie er echt de leiding heeft, wie er in de vertrouwensraad zitten en zo, krijgen wij genoeg vertrouwen in je om je achter grotere vissen aan te sturen.’

Danny knikte. ‘En wat levert het mij op?’

Zijn vader liet daarop zijn hoofd scheef zakken en kneep zijn ogen tot spleetjes.

Adjunct-hoofdcommissaris Madigan zei: ‘Tja, ik weet niet of het zo – ’

‘Voor jou?’ zei zijn vader. ‘Als je slaagt bij de BSC en daarna bij de bolsjewieken?’

‘Ja.’

‘Een gouden penning.’ Zijn vader glimlachte. ‘Dat wou je toch horen? Daar rekende je toch op?’

Danny had sterk de neiging te gaan tandenknarsen. ‘Het is aan de orde of niet.’

Als je ons vertelt wat we willen weten over de infrastructuur van die zogenaamde politievakbond en als je daarna weet te infiltreren in een door ons aan te wijzen groep radicalen en terugkomt met de informatie die we nodig hebben om een georkestreerde gewelddadige actie in de kiem te smoren?’ Thomas Coughlin keek Madigan aan en daarna opnieuw Danny. ‘Dan ben je het eerst aan de beurt.’

‘Ik wil niet als eerste aan de beurt zijn. Ik wil de rechercheurspenning. Die hou je me nou lang genoeg voor de neus.’

De mannen wisselden blikken alsof ze geen moment rekening hadden gehouden met een dergelijke reactie.

Na een tijd zei zijn vader: ‘Tja, die jongen weet wat hij wil, hè?’

‘Inderdaad,’ zei Claude Mesplede.

‘Dat is zo helder als glas,’ zei Patrick Donnegan.

Danny hoorde zijn moeders stem in de keuken, onverstaanbaar voor hem, maar wat ze zei maakte Nora aan het lachen en door het geluid zag hij Nora’s keel voor zich, de huid over haar luchtpijp.

Zijn vader stak een sigaar op. ‘Een gouden penning voor de man die de radicalen ten val brengt en ons daarbij ook nog laat weten wat het gedachtegoed van de Boston Social Club is.’

Danny bleef zijn vader strak aankijken. Hij haalde een sigaret uit zijn pakje Murads en klopte hem tegen de rand van zijn schoen voor hij hem aanstak. ‘Zwart op wit.’

McKenna grinnikte. Mesplede, Donnegan en adjunct-hoofdcommissaris Madigan keken naar hun schoenen, het vloerkleed. Charles Steedman geeuwde.

Danny’s vader trok een wenkbrauw op. Het was een langzaam gebaar, bedoeld om te suggereren dat hij bewondering voor Danny had. Maar Danny wist dat Coughlin een duizelingwekkende verzameling karaktereigenschappen had, maar dat bewondering daar niet bij hoorde.

‘Is dit de proef aan de hand waarvan je je leven zou willen bepalen?’ Zijn vader boog zich ten slotte naar voren en zijn gezicht lichtte op bij wat velen voor plezier hadden kunnen houden. ‘Of geef je er de voorkeur aan dat te bewaren voor een andere gelegenheid?’

Danny zei niets.

Zijn vader keek opnieuw de kamer rond. Uiteindelijk haalde hij zijn schouders op en zocht de ogen van zijn zoon.

‘Afgesproken.’

Toen Danny de werkkamer verliet, waren zijn moeder en Joe al naar bed en was het donker in huis. Hij liep naar buiten de voorveranda op, omdat hij voelde dat het huis diep in zijn schouders drukte en aan zijn hoofd krabde; hij ging zitten en probeerde te besluiten wat hij nu ging doen. Overal in K Street waren de ramen donker en de buurt was zo stil dat hij het klotsen van het water in de baai een paar straten verderop kon horen.

‘En wat voor smerig werkje hebben ze nu weer van je gevraagd?’ Nora stond met haar rug tegen de deur geleund.

Hij draaide zich om en keek haar aan. Het deed pijn, maar hij bleef kijken. ‘Niet al te smerig.’

‘Ja, maar ook niet al te schoon.’

‘Wat bedoel je?’

‘Wat ik bedoel?’ zuchtte ze. ‘Je ziet er al eeuwenlang niet gelukkig uit.’

‘Wat is gelukkig?’ vroeg hij.

Ze sloeg haar armen om zich heen tegen de nachtelijke kou. ‘Het tegendeel van jou.’

Het was ruim vijf jaar geleden sinds de kerstavond waarop Danny’s vader Nora Shea als een bos brandhout in zijn armen door de voordeur het huis in had gedragen. Hij had een rooie kop van de kou, maar haar huid was grauw en haar tanden zaten los vanwege ondervoeding. Thomas Coughlin vertelde de rest van de familie dat hij haar had gevonden in de haven bij Northern Avenue, belaagd door tuig waar hij en oom Eddie zich met hun knuppels een weg doorheen hadden gebaand alsof ze nog steeds beginnende straatagenten waren. Kijk nou toch, moet je dat arme, verhongerde mens met amper een grammetje vlees op de botten zien! En toen oom Eddie hem eraan had herinnerd dat het kerstavond was en het arme kind een zwak ‘Dank u, sir, dank u’ had kunnen uitbrengen met een hese stem die sprekend op die van zijn eigen geliefde en gestorven moeder, God hebbe haar ziel, leek, nou, was dat geen teken van Christus zelf aan de vooravond van zijn eigen verjaardag?

Zelfs Joe, toen pas zes en volledig in de ban van zijn vaders breedsprakige charme, had het verhaal niet geloofd, maar het had het gezin in een uitzonderlijk christelijke stemming gebracht, zodat Connor het bad had laten vollopen terwijl Danny’s moeder het grauwe meisje met de grote, diep weggezonken ogen een kop thee gaf. Ze had de Coughlins, terwijl haar blote, vuile schouders als vochtige stenen onder de overjas uitpiepten, vanachter haar kop thee zitten bekijken.

Toen vonden haar ogen die van Danny en voor ze zijn gezicht verlieten, verscheen er een lichtje in dat hem onaangenaam bekend voorkwam. Op dat moment, een moment dat hij de jaren erna tientallen malen in zijn hoofd van alle kanten zou bekijken, was hij er zeker van dat hij zijn eigen benarde hart in de ogen van het uitgehongerde meisje had teruggezien.

Kletskoek, hield hij zichzelf voor. Kletskoek.

Hij zou heel snel ontdekken hoe snel die ogen konden veranderen, hoe dat licht dat een spiegel van zijn eigen gedachten had geleken, in een tel dof en vreemd kon worden, of gemaakt vrolijk. Maar toch, omdat hij wist dat het licht er was en wachtte op het moment dat het weer zou verschijnen, raakte hij verslaafd aan de onwaarschijnlijke mogelijkheid het naar believen te kunnen ontsluiten.

Nu keek ze hem op de veranda behoedzaam aan en zei niets.

‘Waar is Connor?’ vroeg hij.

‘Naar het café,’ zei ze. ‘Hij zei dat hij bij Henry’s was als je hem mocht zoeken.’

Haar haar had de kleur van zand en hing in krullen die dicht tegen haar schedel lagen en net onder haar oren ophielden. Ze was niet groot, ze was niet klein, en het was of er onder haar vel voortdurend iets bewoog, alsof ze een laag miste en je, als je goed genoeg keek, haar bloed kon zien stromen.

‘Ik hoor dat jullie plannen hebben.’

‘Hou op.’

‘Dat heb ik gehoord.’

‘Connor is een jochie.’

‘Hij is zesentwintig. Ouder dan jij.’

Ze haalde haar schouders op. ‘Nog altijd een jochie.’

‘Maar hebben jullie plannen?’ Danny schoot zijn sigaret de straat op en keek haar aan.

‘Ik weet niet waar we mee bezig zijn, Danny.’ Ze klonk vermoeid. Niet zozeer van die dag als wel van hem. Het gaf hem het gevoel een kind te zijn, prikkelbaar en snel gekwetst. ‘Wil je soms dat ik zeg dat ik dit gezin geen enkele trouw verplicht ben, dat ik geen last voel drukken in verband met wat ik je vader nooit kan vergoeden? Dat ik zeker weet dat ik niet met je broer zal trouwen?’

‘Ja,’ zei Danny, ‘dat is wat ik wil horen.’

‘Nou, dat kan ik niet zeggen.’

‘Zou je uit dankbaarheid trouwen?’

Ze zuchtte en sloot haar ogen. ‘Ik weet niet wat ik zou doen.’

Danny’s keel werd toegeknepen, alsof hij op instorten stond. ‘En wanneer Connor ontdekt dat je een man hebt achtergelaten in – ’

‘Die is dood,’ siste ze.

‘Voor jou. Niet hetzelfde als dood, nietwaar?’

Haar ogen spogen nu vlammen. ‘Wat bedoel je, jochie?’

‘Hoe denk je dat hij dat nieuws zal opvatten?’

‘Ik kan alleen maar hopen,’ zei ze met opnieuw die vermoeidheid in haar stem, ‘dat hij het stukken beter opvat dan jij hebt gedaan.’

Danny zweeg een tijd en beiden keken over de kleine afstand tussen hen elkaar strak aan, zijn ogen, hoopte hij, even genadeloos als de hare.

‘Dat doet hij niet,’ zei hij en ging de trap af, de stilte en het donker in.