7

Op een dinsdag aan het eind van de middag in de keuken met Nora die net terug was van haar baan in de schoenenfabriek, stond Luther groenten te hakken voor in de soep en schilde Nora de aardappels, toen ze hem vroeg: ‘Heb je een meisje?’

‘Hmm?’

Ze keek hem aan met die bleke ogen van haar, de vonk erin als een flakkerende lucifer. ‘Je hebt me best gehoord. Heb je ergens een meisje?’

Luther schudde zijn hoofd. ‘No, ma’am.’

Ze lachte.

‘Wat?’

‘Zeker weten dat je liegt.’

‘O ja? Waarom denk je dat?’

‘Ik hoor het aan je stem. Echt.’

‘Wat hoor je dan?’

Haar lach kwam diep uit haar keel. ‘Liefde.’

‘Het feit dat ik van iemand hou wil nog niet zeggen dat ze de mijne is.’

‘Dat is een heel waar woord. Het feit dat je van iemand houdt wil nog niet zeggen…’ Ze maakte haar zin niet af en ging verder met aardappels schillen, onderwijl zacht neuriënd, een gewoonte waarvan Luther bijna zeker was dat ze zich er niet van bewust was.

Met de zijkant van het mes schoof Luther de gehakte selderie van de snijplank in de pan. Hij liep om Nora heen om een paar penen uit de vergiet te pakken en mee terug te nemen naar de aanrecht, waar hij er eerst de toppen van afsneed voor hij ze naast elkaar legde en met vier tegelijk in stukken sneed.

‘Is ze knap?’ vroeg Nora.

‘Ja, ze is knap,’ zei Luther.

‘Groot? Klein?’

‘Aan de kleine kant,’ zei Luther. ‘Zoals jij.’

‘Ben ik dan klein?’ Ze keek Luther over haar schouder aan met het aardappelmesje in de hand en zoals al eerder kreeg Luther het idee dat er op de meest onverwachte momenten een vulkaan in haar huisde. Hij kende niet veel blanke vrouwen en verder geen enkele Ierse, maar hij had al een hele tijd het gevoel dat je Nora omzichtig moest benaderen.

‘Je bent niet groot,’ zei hij.

Ze keek hem een hele tijd aan. ‘We kennen elkaar nu al een aantal maanden, Mr Laurence, en vandaag in de fabriek bedacht ik dat ik nagenoeg niks van je weet.’

Luther grinnikte. ‘De pot verwijt de ketel dat-ie zwart ziet.’

‘Bedoel je daar soms nog iets anders mee?’

‘Ik?’ Luther schudde zijn hoofd. ‘Ik weet dat je uit Ierland komt, maar niet waarvandaan precies.’

‘Weet je iets van Ierland af?’

‘Geen barst.’

‘Wat maakt het dan uit?’

‘Ik weet dat je hier vier jaar geleden bent gekomen. Ik weet dat je min of meer verloofd bent met Mr Connor, maar er niet veel in ziet. Ik – ’

‘Wat zeg je me nou, jongen?’

Luther had al ontdekt dat wanneer de Ieren een zwarte ‘jongen’ noemden, dat niet hetzelfde betekende als wanneer een Amerikaan dat deed. Hij grinnikte weer. ‘Gevoelige snaar geraakt, hè, meid.’

Nora lachte. Ze hield de rug van haar natte hand, waar het aardappelmesje uitstak, tegen haar mond. ‘Doe dat nog eens.’

‘Wat?’

‘Dat accent, dat Ierse accent.’

‘O, ik weet niet waar je het over hebt.’

Ze leunde tegen de aanrecht en staarde hem aan. ‘Dat is Eddie McKenna’s stem, het hele timbre. Helemaal.’

Luther haalde zijn schouders op. ‘Niet gek, hè?’

Nora keek nu ernstig. ‘Laat hem nooit horen dat je dat doet.’

‘Denk je dat ik gek ben?’

Ze legde het aardappelmesje op de aanrecht. ‘Je mist haar. Ik zie het in je ogen.’

‘Ja, ik mis haar.’

‘Hoe heet ze?’

Luther schudde zijn hoofd. ‘Dat houd ik momenteel liever voor me, Miss O’Shea.’

Nora veegde haar handen af aan haar schort. ‘Waar ben je voor op de loop, Luther?’

‘En jij?’

Ze glimlachte en haar ogen fonkelden weer, maar deze keer doordat ze vochtig waren. ‘Danny.’

Hij knikte. ‘Heb ik gezien. En nog iets, verder in het verleden.’

Ze draaide zich om naar de gootsteen, tilde de pan met water en aardappels eruit. Ze zette hem op de aanrecht. ‘Zijn wij geen boeiend stel, Mr Laurence? Al onze intuïtie gebruiken we voor anderen, niet voor onszelf.’

‘Daar zijn we veel mee opgeschoten,’ zei Luther.

‘Zei ze dat?’ zei Danny aan de telefoon in zijn pension. ‘Dat ze voor mij op de loop was?’

‘Ja.’ Luther zat aan het telefoontafeltje in de hal van Giddreaux’ huis.

‘Zei ze het alsof ze het vluchten moe was?’

‘Nee,’ zei Luther. ‘Ze zei het alsof ze eraan gewend was.’

‘O.’

‘Sorry.’

‘Nee, bedankt. Is Eddie je nog te na gekomen?’

‘Hij heeft me laten merken dat hij eraan werkt. Maar nog niet hoe of wat.’

‘Goed. Wanneer hij dat doet…’

‘Dan laat ik het je weten.’

‘Wat vind je van haar?’

‘Van Nora?’

‘Ja.’

‘Ik denk dat ze te veel vrouw voor je is.’

Danny’s lach dreunde. Gaf je het gevoel dat er een bom aan je voeten afging. ‘Vind je dat?’

‘Het is maar een mening.’

‘Welterusten, Luther.’

‘Welterusten, Danny.’

Een van Nora’s geheimen was dat ze rookte. Luther had haar in zijn begintijd bij de Coughlins betrapt en sindsdien hadden ze de gewoonte om, als Mrs Ellen Coughlin zich opfriste voor het avondeten, maar voordat Mr Connor of hoofdinspecteur Coughlin van zijn werk thuiskwam, samen naar buiten te glippen om er een op te steken. Op een keer, een hoge-zon-diep-frisse middag, vroeg Luther haar opnieuw naar Danny.

‘Hoe bedoel je?’

‘Je zei dat je voor hem op de loop was.’

‘Heb ik dat gezegd?’

‘Ja.’

‘Was ik nuchter?’

‘Het was in de keuken.’

‘O.’ Ze haalde haar schouders op en blies tegelijkertijd de rook uit, met haar sigaret voor haar gezicht. ‘Ach, misschien is hij voor mij op de loop.’

‘O ja?’

Haar ogen vonkten, het gevaar dat je in haar kon voelen, kwam dichter aan de oppervlakte. ‘Zal ik je eens wat zeggen over je vriend Aiden? Iets wat je nooit zou raden?’

Luther wist dat het een van die momenten was waarop zwijgen je beste vriend was.

Nora blies weer een rookpluim uit, deze keer heftiger en bitter. ‘Hij lijkt een echte rebel, hè? Heel onafhankelijk en vrij in zijn denken. Ja toch?’ Ze schudde haar hoofd, nam nog een trek aan haar sigaret. ‘Dat is hij niet. Als het erop aankomt, is hij dat helemaal niet.’ Ze keek Luther aan, een glimlach baande zich met moeite een weg naar haar gezicht. ‘Uiteindelijk kon hij niet leven met mijn verleden, dat verleden waar jij zo nieuwsgierig naar bent. Hij wilde “respectabel” zijn, als ik me goed herinner. En daar kon ik niet voor zorgen.’

‘Maar Mr Connor lijkt me helemaal niet het type dat – ’

Ze schudde heftig haar hoofd. ‘Mr Connor weet niets van mijn verleden. Alleen Danny. En zie wat een ellende die wetenschap ons bezorgt.’ Na nog zo’n zuinig lachje trapte ze haar sigaret uit met haar teen. Ze pakte de peuk van de bevroren veranda en stopte hem in haar schortzak. ‘Is het vragenuurtje voor vandaag achter de rug, Mr Laurence?’

Hij knikte.

‘Hoe heet ze?’ vroeg ze.

Hij ontmoette haar blik. ‘Lila.’

‘Lila,’ zei ze, vriendelijker nu. ‘Dat is een mooie naam.’

Luther en Clayton waren op een zaterdag dat het zo koud was dat ze hun adem konden zien aan het breken in het gebouw op Shawmut Avenue. Maar het was zulk zwaar werk met breekijzer en sloophamer dat ze zich binnen een uur al tot op hun hemd hadden uitgekleed.

Tegen de middag pauzeerden ze, aten ze de sandwiches die Mrs Giddreaux voor hen had klaargemaakt en dronken ze een paar biertjes.

‘Wat gaan we hierna doen?’ vroeg Clayton. ‘De ondervloer repareren?’

Luther knikte, stak een sigaret op en blies de rook langzaam, vermoeid uit. ‘Volgende week en de week erna kunnen we de elektrische leidingen tegen de muren bevestigen, en kijken of we om een paar van die pijpen heen kunnen waar jij zo opgewonden van wordt.’

‘Jezus.’ Clayton schudde zijn hoofd en gaapte luid. ‘Al dit werk voor niks anders dan een hoger ideaal? Voor een plaatsje in de nikkerhemel, ja ja.’

Luther lachte flauwtjes maar zei niets. Hij vond het niet prettig meer om het woord ‘nikker’ te gebruiken, ook al gebruikte hij het alleen maar als hij onder zwarten was. Maar zowel Jessie als de Diaken Broscious had het constant gebruikt, en er was iets in Luther dat hem het gevoel gaf dat hij het samen met hen had begraven in Club Almighty. Een betere verklaring had hij er eigenlijk niet voor, alleen dat het niet langer goed voelde om het woord over zijn lippen te laten komen. Het gevoel zou, zoals de meeste dingen, wel weer overgaan, vermoedde hij, maar voorlopig…

‘Kom, we kunnen net zo goed – ’

Hij stopte toen hij McKenna door de voordeur zag binnenkomen met een air alsof hij de eigenaar van het gebouw was. Hij bleef in de hal staan, keek omhoog naar de vervallen trap.

‘Verdomme,’ fluisterde Clayton. ‘Politie.’

‘Ik ken hem. Het is een vriend van mijn baas. En hij doet heel aardig, maar hij is het niet. Hij is geen vriend van ons, o nee.’

Clayton knikte, want ze hadden beiden in hun leven talloze blanke mannen ontmoet die aan die beschrijving voldeden. McKenna kwam de kamer in waar ze hadden gewerkt, een grote kamer vlak bij de keuken, vijftig jaar geleden vermoedelijk de eetkamer.

Het eerste woord uit McKenna’s mond: ‘Canton?’

‘Columbus,’ zei Luther.

‘O ja, dat was het.’ McKenna lachte naar Luther en wendde zich toen tot Clayton. ‘Ik geloof niet dat we al kennis hebben gemaakt.’ Hij stak een vlezige hand uit. ‘Inspecteur McKenna, BPD.’

‘Clayton Tomes.’ Clayton schudde de hand.

McKenna hield de hand in een greep, bleef hem schudden, de glimlach op zijn gezicht bevroren, met ogen die eerst die van Clayton zochten, daarna die van Luther en die tot recht in zijn hart leken te kijken.

‘U werkt voor die weduwe in M Street, Mrs Wagenfeld. Klopt dat?’

Clayton knikte. ‘Eh, yes, suh.’

‘Goed.’ McKenna liet Claytons hand los. ‘Ze zeggen dat ze een fortuintje aan Spaanse dubloenen onder haar kolenhok bewaart. Is daar iets van waar, Clayton?’

‘Daar weet ik niks van, sir.’

‘En als je er wel wat van wist, zou je dat aan niemand vertellen, hè?’ McKenna lachte en gaf Clayton zo’n harde klap op zijn rug dat deze een paar stappen naar voren struikelde.

McKenna kwam dichter bij Luther staan. ‘Wat heeft jou hier gebracht?’

‘Suh?’ zei Luther. ‘U weet dat ik bij de familie Giddreaux woon. Dit wordt het hoofdkantoor.’

McKenna’s wenkbrauwen wipten omhoog richting Clayton. ‘Hoofdkantoor? Waarvan?’

‘De NAACP,’ zei Luther.

‘O, mooi werk,’ zei McKenna. ‘Ik heb ooit mijn eigen huis verbouwd. Wat een ellende.’ Met zijn voet schoof hij een breekijzer opzij. ‘Jullie zitten in de sloopfase, zie ik.’

‘Yes, suh.’

‘Vlot het een beetje?’

‘Yes, suh.’

‘Bijna klaar, zou ik zeggen. Dat wil zeggen, op deze verdieping. Maar mijn oorspronkelijke vraag, Luther, had geen betrekking op dit gebouw. Nee. Toen ik vroeg wat jou hier bracht, was het “hier” waar ik aan refereerde Boston. Bijvoorbeeld, Clayton Tomes, waar kom jij vandaan, knul?’

‘West End, sir. Geboren en getogen.’

‘Precies,’ zei McKenna. ‘Onze zwarten zijn over het algemeen eigen teelt, Luther. Er zijn er maar weinig die zonder een goede reden hierheen komen, want in New York of god weet Chicago of Detroit vinden ze veel meer soortgenoten. Dus wat heeft jou hier gebracht?’

‘Een baan,’ zei Luther.

McKenna knikte. ‘Twaalfhonderd kilometer alleen maar om Ellen Coughlin naar de kerk te rijden? Beetje vreemd.’

Luther haalde zijn schouders op. ‘Dan is het maar vreemd, suh.’

‘Dat is het zeker,’ zei McKenna. ‘Een griet?’

‘Suh?’

‘Heb je hier een meisje?’

‘Nee.’

McKenna wreef over de stoppels op zijn kaak en keek naar Clayton alsof zij dit spelletje samen speelden. ‘Weet je, ik had je geloofd als je twaalfhonderd kilometer had gereisd voor een mokkeltje. Dan heb je een verhaal dat klopt. Maar nu…’

Hij keek Luther een hele tijd strak aan met dat opgewekte, open gezicht van hem.

Toen de stilte zijn tweede minuut was ingegaan, zei Clayton: ‘We kunnen maar beter weer aan de slag gaan, Luther.’

McKenna’s hoofd draaide als op een langzame wervel en trakteerde Clayton op zijn onverhulde blik; Clayton wendde snel zijn blik af.

McKenna wendde zich weer tot Luther. ‘Ik wil je niet langer ophouden, Luther. Ik kan het best zelf ook aan het werk gaan. Dank je dat je me er even aan herinnert, Clayton.’

Clayton schudde zijn hoofd om zijn eigen stommiteit.

‘Weer terug de wereld in,’ zei McKenna met een vermoeide zucht. ‘Tegenwoordig is het zo dat mensen die een goed loon verdienen denken dat het oké is om de hand te bijten die hen voedt. Weten jullie wat het fundament van het kapitalisme is, heren?’

‘No, suh.’

‘Ik zou het niet weten, sir.’

‘Het fundament van het kapitalisme, heren, is de fabricage of het bovengronds brengen van spullen met de bedoeling die te verkopen. Daar gaat het om. Daar is dit land op gebouwd. Daarom zijn de helden van dit land geen soldaten of sportlieden of zelfs presidenten. De helden zijn de mannen die de spoorwegen hebben aangelegd en onze auto’s bouwen en onze textielfabrieken en dergelijke. Zij houden het land draaiend. En de mannen die voor hen werken, zouden daarom dankbaar moeten zijn omdat ze deel uitmaken van het proces dat de meest vrije natie ter wereld schept.’ Hij stak zijn armen uit en klopte Luther op beide schouders. ‘Maar de laatste tijd zijn ze dat niet. Kun je je dat voorstellen?’

‘Bij ons, zwarten, bestaat niet veel subversieve actie, inspecteur, suh.’

McKenna zette grote ogen op. ‘Waar heb jíj gezeten, Luther? In Harlem is momenteel een uiterst linkse beweging gaande. De hoogdravende zwarte is wat aan zijn opvoeding gaan doen en is zijn Marx en Booker T en zijn Fredrick Douglass gaan lezen en nu zijn er mensen als Du Bois en Garvey van wie sommige mensen zouden kunnen beweren dat ze net zo gevaarlijk zijn als Goldman en Reed en die atheïstische Wobblies.’ Hij stak een vinger op. ‘Dat zouden sómmige mensen kunnen aanvoeren. Sommige mensen zouden zelfs beweren dat de NAACP een dekmantel is, Luther, voor subversieve en opstandige ideeen.’ Met zijn gehandschoende hand klopte hij Luther zachtjes op de wang. ‘Sommige mensen.’

Hij draaide zich om en keek omhoog naar het verschroeide plafond.

‘Nou, jongens, het werk ligt op jullie te wachten. Ik hou jullie niet langer op.’

Hij legde zijn handen op zijn rug en slenterde de ruimte door, en Luther noch Clayton haalde adem voordat hij de hal door was en het bordes was afgedaald.

‘O, Luther,’ zei Clayton.

‘Ik weet het.’

‘Ik weet niet wat je die man hebt aangedaan, maar je moet het rechtzetten.’

‘Ik heb niks gedaan. Hij is gewoon zo.’

‘Hoe? Blank?’

Luther knikte.

‘En vals,’ zei Luther. ‘Het soort vals dat doorvreet tot de dag dat het sterft.’