2

Danny belde in het wachtlokaal met Dipsy Figgis van de Een-Twee over stoelen voor de vergadering van die avond, toen Kevin McRae binnenkwam met een stuk papier in de hand en een uitdrukking op zijn gezicht die iemand krijgt wanneer hij iets totaal onverwachts ziet, zoals een lang geleden gestorven familielid, misschien, of een kangoeroe in de kelder.

‘Kev?’

Kevin keek naar Danny alsof hij hem probeerde te plaatsen.

‘Wat is er?’ vroeg Danny.

McRae liep naar hem toe met het papier tussen zijn vingers. ‘Ik ben geschorst, Dan.’ Zijn ogen werden groter en hij wreef met het papier over zijn hoofd alsof het een handdoek was. ‘Geschorst, verdomme. Dat geloof je toch niet. Curtis zegt dat we allemaal worden berecht op beschuldiging van plichtsverzuim.’

‘Allemaal?’ vroeg Danny. ‘Hoeveel man zijn er geschorst?’

‘Negentien, heb ik gehoord. Negentien.’ Hij keek Danny aan met het gezicht van een kind op een zaterdagmarkt dat zijn ouders kwijt is. ‘Verdomme, wat moet ik nou doen?’ Hij zwaaide met het papier in het wachtlokaal rond en zijn stem werd zacht, bijna een fluistering: ‘Dit was mijn leven.’

Alle leidende agenten van de ontluikende AFL-Boston Politievakbond waren geschorst, behalve Danny. Ook de mannen die de inschrijfbiljetten voor aansluiting bij de AFL hadden rondgebracht en opgehaald werden geschorst. Behalve Danny.

Hij belde zijn vader. ‘Waarom ik niet?’

‘Wat denk je?’

‘Ik heb geen idee. Daarom bel ik u, pa.’

Hij hoorde het rinkelen van ijsblokjes in een glas. Zijn vader zuchtte en nam een slok. ‘Ik heb je hele leven erop aangedrongen dat je leerde schaken.’

‘Je hebt er ook mijn hele leven op aangedrongen dat ik ging pianospelen.’

‘Dat was je moeder. Ik heb dat idee alleen maar kracht bijgezet. Maar aan schaken zou je nu echt iets hebben gehad, Aiden.’ Weer een zucht. ‘Veel meer dan aan het spelen van een mopje. Wat denken je collega’s?’

‘Waarover?’

‘Over het feit dat jij een uitzondering bent. Ze moeten allemaal binnenkort voor Curtis verschijnen voor ontslag en jij, de vicevoorzitter van je vakbond, bent zo vrij als een vogeltje. Wat zou jij denken als je in hun schoenen stond?’

Danny stond te bellen bij Mrs DiMassi, die de telefoon op een tafeltje in de hal had staan. Hij wou dat hij zelf ook iets te drinken had nu hij zijn vader zijn glas opnieuw hoorde vullen en een paar ijsblokjes in de whiskey hoorde doen.

‘Als ik in hun schoenen stond? Ik zou denken dat ik mijn baan nog had omdat ik jouw zoon ben.’

‘En dat is precies wat Curtis wil dat ze denken.’

Danny leunde met zijn hoofd tegen de muur en sloot zijn ogen, hoorde zijn vader een sigaar opsteken en zuigen en blazen, zuigen en blazen tot hij goed brandde.

‘Dus zo speelt hij het,’ zei Danny. ‘Tweedracht in de rangen. Verdeel en heers.’

Zijn vader lachte blaffend. ‘Nee, jongen, zo speelt hij het niet. Dit is de aanloop. Aiden, wat ben je toch een dwaas jong. Ik hou van je, maar ik heb je blijkbaar niet goed opgevoed. Hoe denk je dat de pers reageert wanneer ze ontdekken dat slechts één van de gekozen vakbondsbestuurders niet geschorst is? Eerst vermelden ze dat daaruit blijkt dat de hoofdcommissaris een redelijk man is en dat de gemeente duidelijk onpartijdig is en dat de negentien geschorsten echt iets moeten hebben gedaan omdat de vicevoorzitter niet is geschorst.’

‘Maar dan,’ zei Danny omdat hij die zwarte dag voor het eerst een beetje hoop zag, ‘begrijpen ze dat het een list is en dat ik alleen maar zogenaamd het bewijs van zijn onpartijdigheid ben en – ’

‘Idioot,’ zei zijn vader en Danny hoorde het bonzen van zijn hakken toen ze van de rand van het bureau op de grond terechtkwamen. ‘Idioot. De pers wordt nieuwsgierig en gaat spitten, Aiden, en komt er al heel snel achter dat je de zoon van een districtshoofdinspecteur bent. En daar zijn ze dan een dag druk mee voor ze besluiten verder te spitten, en vroeg of laat loopt een eerlijke scribent tegen een ogenschijnlijk onschuldige brigadier aan die langs zijn neus weg iets laat vallen over “een incident”. En de journalist zegt: “Wat voor incident?” Waarop de brigadier zegt: “Ik weet niet waar je het over hebt.” En dan gaat die journalist pas echt spitten, jong. En we weten allebei dat je recente affaires niet bestand zijn tegen een nauwkeurig onderzoek. Curtis heeft jou als zondebok gekozen, en de wilde beesten in het bos hebben je geur al opgepikt.’

‘Dus wat moet deze idioot dan doen, pa?’

‘Capituleren.’

‘Dat gaat niet.’

‘Dat kun je best. Je ziet alleen nog niet hoe alles in elkaar steekt. Jullie krijgen je kans nog wel, dat beloof ik je. Ze zijn niet zo bang van jullie vakbond als je denkt, maar bang zijn ze wel, neem dat maar van mij aan. Gebruik dat. Maar die aansluiting bij de AFL zullen ze nooit accepteren, Aiden. Dat kunnen ze niet. Maar wanneer je goed met dat gegeven omgaat, zullen ze op andere punten toegeven.’

‘Pa, als we de aansluiting bij de AFL opgeven, verpesten we alles waar we – ’

‘Maak gebruik van mijn overpeinzingen,’ zei zijn vader. ‘Welterusten, jong. En mogen de goden je bijstaan.’

Burgemeester Andrew J. Peters geloofde impliciet in het primaat van één enkel principe: dat de dingen de neiging hadden zichzelf op te lossen. Zoveel mensen verdeden zoveel waardevolle tijd en energie aan het vertrouwen op de valse aanname dat ze hun lot konden beheersen terwijl de wereld in werkelijkheid doorging met zich verwarren en ontwarren, ongeacht of zij er nu wel of niet deel van uitmaakten. Ach, je hoefde maar terug te kijken naar die afschuwelijke oorlog in het buitenland om te zien wat een dwaasheid het was overhaast te beslissen. Überhaupt iets te beslissen. Bedenk eens, zei Andrew Peters op middagen als deze tegen Starr, wat een verschil het zou hebben gemaakt wanneer de Oostenrijkers zich na de dood van Franz Ferdinand hadden ingehouden en niet met zwaarden waren gaan rammelen en als de Serviërs hetzelfde hadden gedaan. Bedenk ook eens hoe zinloos het om te beginnen was dat Gavrilo Princip, die hopeloze dwaas, de aartshertog vermoord had. Bedenk toch, al die doden, al die verschroeide aarde, en waarvoor? Wanneer men het hoofd koel had gehouden, als de mens genoeg zelfbeheersing had om van actie af te zien tot zijn landgenoten de hele zaak vergeten waren en zich met andere gedachten en zaken bezighielden, wat een prachtige wereld zouden we nu dan hebben.

Want juist de oorlog had het denken van zoveel jonge mannen vergiftigd met gedachten over zelfbeschikkingsrecht. Deze zomer waren zwarte mannen die in Europa hadden gevochten de belangrijkste agitatoren geweest achter de ordeverstoringen die hadden geresulteerd in het afslachten van hun eigen mensen in Washington, Omaha en het allerafschuwelijkst in Chicago. Niet dat Peters het gedrag van de blanken die hen hadden gedood rechtvaardigde. Nauwelijks. Maar je zag wat er was gebeurd, hoe de zwarten hadden geprobeerd de orde te veranderen. De mensen hielden niet van veranderingen. Ze wilden niet uit hun gewone doen worden gehaald. Ze wilden op een warme dag een koel drankje en dat hun eten op tijd werd opgediend.

‘Zelfbeschikkingsrecht,’ mopperde hij hardop op de zonneveranda toen Starr, die op haar buik op een chaise longue naast hem lag, even bewoog.

‘Wat zeg je, Poppa?’

Hij boog zich vanaf zijn eigen ligstoel over haar heen, kuste haar schouder en dacht erover zijn broek open te doen. Maar wolken pakten zich samen en ze hingen laag en de zee was donker geworden als door wijn en verdriet.

‘Niks, schatje.’

Starr sloot haar ogen. Een schoonheid van een kind. Een schoonheid. Wangen die hem deden denken aan appels zo rijp dat ze wel konden barsten. Een kont die er niet voor onderdeed. En alles ertussenin zo weelderig en stevig dat Andrew J. Peters, burgemeester van de prachtstad Boston, zich af en toe, wanneer hij in haar was, verbeeldde dat hij een oude Griek of Romein was. Starr Faithful, wat een toepasselijke naam. Zijn minnares, zijn nichtje. Veertien geworden, deze zomer, en nu al rijper en wulpser dan Martha ooit zou worden.

Ze lag naakt voor hem, paradijselijk, en toen de eerste regendruppels op haar ruggengraat vielen en uiteen spatten, zette hij zijn strohoed af en legde die op haar kont. Ze giechelde en zei dat ze regen lekker vond. Ze draaide haar hoofd om en stak een hand uit naar zijn broekband en zei dat ze in feite van regen híéld. Op dat moment zag hij in haar ogen iets donkers en bedrukts als de zee langstrekken. Een gedachte. Nee, meer dan een gedachte, een twijfel. Het bracht hem van zijn stuk: ze hoorde geen twijfel te voelen; de concubines van Romeinse keizers kenden geen twijfel. En toen hij haar toestond zijn broekriem los te maken, werd hij bezocht door een moeilijk te omschrijven maar scherp gevoel van verlies. Zijn broek viel op zijn enkels en hij kwam tot de conclusie dat het misschien het beste was naar de stad terug te gaan en te proberen mensen wat verstand in hun hoofd te praten.

Hij keek uit over de zee. Zo eindeloos. Hij zei: ‘Ik ben tenslotte de burgemeester.’

Starr keek lachend naar hem op. ‘Dat weet ik, Poppa. En je bent er de alderbeste in.’

De behandeling van de negentien geschorste agenten vond plaats op 26 augustus op het bureau van hoofdcommissaris van politie Curtis op Pemberton Square. Danny was er ook bij aanwezig, evenals Curtis’ rechterhand, Herbert Parker. Clarence Rowley en James Vahey stonden voor Curtis als advocaten voor de verdediging van alle beklaagden. Er mocht één verslaggever van respectievelijk de Globe, Transcript, Herald en de Standard bij zijn. Dat was het. Onder voorgaande hoofdcommissarissen had de rechtbank altijd bestaan uit drie hoofdinspecteurs en de hoofdcommissaris, maar onder Curtis’ regime was hij zelf de enige rechter.

‘Het zal u opvallen,’ zei Curtis tot de reporters, ‘dat ik de ene niet geschorste agent van de illegale AFL-politievakbond toestemming heb gegeven aanwezig te zijn zodat niemand kan beweren dat deze “vakbond” ondervertegenwoordigd was. U zult ook opmerken dat de beklaagden worden verdedigd door twee gerespecteerde juristen, Mr Vahey en Mr Rowley, beiden met buitengewone ervaring in het vertegenwoordigen van de belangen van de werknemers. Ik heb zelf geen juridische steun meegenomen.’

‘Met alle respect, hoofdcommissaris,’ zei Danny, ‘maar u staat ook niet terecht.’

Een van de verslaggevers knikte heftig bij die opmerking en krabbelde op zijn notitieblok. Curtis wierp Danny een dodelijke blik toe en keek daarna de negentien man aan die op krakkemikkige stoelen voor hem zaten.

‘U wordt beschuldigd van plichtsverzuim, de ergste overtreding die een agent van politie kan begaan. U wordt om preciezer te zijn beschuldigd van overtreding van Voorschrift 35 van de Gedragscode van de Bostonse politie waarin staat dat een agent zich niet mag opgeven voor een organisatie die geen deel is van de BPD.’

Clarence Rowley zei: ‘Volgens die maatstaf, hoofdcommissaris, zou geen van deze mannen lid kunnen worden van een veteranengroep, om maar iets te noemen, of de Broederschap van de Elanden.’

Twee reporters en een agent gniffelden.

Curtis pakte het glas water dat voor hem stond. ‘Ik ben nog niet klaar, Mr Rowley. Wat ik u bidden mag, sir, maar dit is geen strafhof. Dit is een interne rechtszaak van het Bostonse politiekorps, en als u de rechtmatigheid van Voorschrift 35 wilt aanvechten, zult u de zaak moeten voorbrengen bij het Hooggerechtshof van Suffolk. De enige vraag die we vandaag moeten beantwoorden, is of deze mannen Voorschrift 35 hebben overtreden, niet of voornoemd voorschrift rechtmatig is, sir.’ Curtis keek de zaal rond. ‘Agent Denton, in de houding.’

Mark Denton stond op in zijn blauwe uniform en stopte zijn helm onder zijn arm.

‘Agent Denton, bent u lid van de Bostonse Politievakbond nummer zestienduizend achthonderd en zeven van de American Federation of Labor?’

‘Ja, dat ben ik, sir.’

‘Bent u voorzitter van voornoemde vakbond?’

‘Ja, sir, dat ben ik. Met trots.’

‘Uw trots is voor deze raad niet van belang.’

‘Raad?’ zei Mark en hij keek links en rechts van Curtis.

Curtis nam een slok water. ‘En hebt u intekenlijsten bij u op het bureau uitgedeeld voor het lidmaatschap van voornoemde American Federation of Labor?’

‘Met dezelfde voornoemde trots, sir,’ zei Denton.

‘U kunt gaan zitten, agent,’ zei Curtis. ‘Agent Kevin McRae, in de houding…’

Zo ging het meer dan twee uur door, waarbij Curtis met dezelfde monotone stem dezelfde monotone vragen stelde en elke agent in wisselende mate geprikkeld, minachtend of fatalistisch antwoordde.

Toen het moment was aangebroken waarop de verdediging aan de beurt was, nam James Vahey het woord. Hij was lange tijd algemeen adviseur geweest voor de werknemers bij de elektrische spoorwegen en trambedrijven, en al beroemd voordat Danny was geboren. Het was een sterke zet van Mark Denton geweest om hem op aandringen van Samuel Gompers twee weken eerder in stelling te brengen. Hij bewoog zich met de souplesse van een sportman toen hij van achter uit de zaal naar voren liep en de negentien een zelfverzekerd lachje toewierp alvorens zich tot Curtis te wenden.

‘Ik geef toe dat we hier vandaag niet zijn om de rechtmatigheid van Voorschrift 35 te bestrijden, maar ik vind het veelzeggend dat de hoofdcommissaris zelf, opsteller van deze verordening, toegeeft dat de status ervan vaag is. Als de hoofdcommissaris zelf niet voor honderd procent gelooft in de deugdelijkheid van zijn eigen voorschrift, wat moeten wij er dan van maken? Nou, dan maken we ervan wat het is: heel eenvoudig de ernstigste aantasting van de persoonlijke vrijheid – ’

Curtis hamerde heftig.

‘ – en de verst reikende poging de vrijheid van handelen in te perken die ik ken.’

Curtis hief zijn hamer opnieuw, maar Vahey prikte een vinger in de richting van zijn gezicht.

‘U, sir, hebt deze mannen een van de meest elementaire mensenrechten als werknemers ontnomen. U hebt consequent geweigerd hun loon te verhogen tot boven het armoedeniveau, u hebt geweigerd hun een hygiënische werk- en slaapplek te verschaffen, en u hebt werktijden van hen geëist die zo lang zijn dat ze niet alleen hun eigen veiligheid maar ook die van het publiek in gevaar brengen. En nu zit u hier voor ons als enige rechter, en probeert u de gezworen verantwoordelijkheid te verdoezelen die ú tegenover deze mannen hebt. Het is een lage actie, sir. Een lage actie. Niets van hetgeen u vandaag te berde hebt gebracht heeft doen twijfelen aan de betrokkenheid van deze mannen bij de bevolking van deze prachtige stad. Deze mannen hebben hun post niet verlaten, hebben niet gefaald in het vervullen van hun plicht, hebben niet één keer gefaald in het handhaven van de wet en het beschermen en dienen van de inwoners van Boston. Als u bewijzen van het tegendeel had gehad, dan zou u die ongetwijfeld op tafel hebben gelegd. In plaats daarvan is de enige fout – en voor alle duidelijkheid, ik gebruik de term hier ironisch – de enige fout is dat ze hebben verzuimd toe te geven aan uw wens geen lid te worden van een nationale vakbond. Dat is het enige. En gegeven het feit dat een eenvoudige kalender laat zien dat uw instelling van Voorschrift 35 een uiterst dubieuze urgentie kent, ben ik er van overtuigd dat willekeurig welke rechter in dit land ook, hetgeen we hier vandaag zien zal beoordelen als niets anders dan een slimme zet om de rechten van deze mannen in te perken.’ Hij draaide zich om naar de mannen en de verslaggevers achter hen, een schitterende verschijning in zijn pak en met zijn gratie en witte haar. ‘Ik ga deze mannen niet verdedigen, want er is niets te verdedigen. Zij zijn niet degenen wier vaderlandslievendheid of liefde voor Amerika in twijfel moet worden getrokken,’ donderde Vahey. ‘Dat bent u, sir!’

Curtis liet zijn hamer een aantal malen neerkomen terwijl Parker om orde riep, de mannen joelden en klapten en opstonden.

Danny moest denken aan wat Ralph Raphelson had gezegd over emotionele retoriek en hij vroeg zich af – ook al had hij zich nog zo laten meeslepen en beroeren door Vaheys toespraak als de overige mannen – of er iets meer mee was bereikt dan dat het vuur verder was aangewakkerd.

Toen Vahey naar zijn plaats terugkeerde, gingen de mannen zitten. Nu was het Danny’s beurt. Hij stelde zich op tegenover een rood aangelopen Curtis.

‘Ik zal het simpel houden. Zoals ik het zie, gaat het om de vraag of het lidmaatschap van de American Federation of Labor de doeltreffendheid van de politie aantast. Hoofdcommissaris Curtis, ik kan u in het volste vertrouwen meedelen dat dat tot dusver niet het geval is geweest. Een enkele blik op de arrestatiecijfers en het aantal dagvaardingen en alle misdaadcijfers in de achttien districten laat dat zien. Verder stel ik, in het volste vertrouwen, dat dit zo zal blijven. We zijn in de eerste plaats politieagenten, we hebben gezworen de wet te handhaven en de vrede te bewaren. En dat, verzeker ik u, verandert nooit. Niet tijdens onze dienst.’

De mannen klapten en Danny ging zitten. Curtis verrees achter zijn tafel. Hij maakte een geschokte indruk, zo onwaarschijnlijk bleek als hij was en met zijn stropdas los en zijn haar alle kanten op.

‘Ik zal alle opmerkingen en getuigenissen in overweging nemen,’ zei hij terwijl zijn handen de rand van de tafel omklemden. ‘Goedendag, heren.’

En daarmee verlieten Herbert Parker en hij de zaal.

GEZONDE MANNEN GEVRAAGD

Het Boston Police Department zoekt rekruten voor een vrijwillige politiemacht welke zal worden geleid door voorm. comm. William Pierce. Alleen blanke mannen. Bij voorkeur oorlogservaring en/of bewezen sportvaardigheid. Geïnteresseerden vervoegen zich bij het Commonwealth Arsenaal tussen 09.00 en 17.00 uur, M-V. Luther legde de krant terug op het bankje waar hij hem had gevonden. Een vrijwillige politiemacht. Klonk als het bewapenen van een stel blanke mannen die of te dom waren om een baan te behouden of met zo’n wanhopige behoefte hun mannelijkheid te bewijzen dat ze er hun goede baan voor lieten schieten. Hoe dan ook: een slechte combinatie. Hij stelde zich dezelfde advertentie voor maar dan met een oproep aan zwarte mannen om dat werk aan te nemen, en hij schoot in een luide lach, een geluid dat hem verraste. Hij was niet de enige: een blanke man een bankje verderop verstijfde, stond op en liep weg.

Luther had bij uitzondering een hele dag door de stad gedwaald omdat hij bijna uit elkaar klapte. In Tulsa wachtte een kind dat hij nog nooit had gezien. Zijn kind. Lila, die met de dag milder tegenover hem werd (hoopte hij) wachtte er ook. Hij had ooit het idee gehad dat de wereld één groot feest was waar men wachtte tot hij kwam meefeesten, en dat op het feest allemaal interessante mannen en mooie vrouwen kwamen die zijn lege plekken zouden vullen, ieder op een eigen manier tot er niets meer te vullen viel en Luther zich, voor het eerst sinds zijn vader zijn gezin in de steek had gelaten, compleet voelde. Nu besefte hij dat het een illusie was. Hij had Danny en Nora leren kennen en voor hen een genegenheid opgevat die zo diep ging dat het hem voortdurend verbaasde. En God wist dat hij van de Giddreaux’ hield, dat hij in hen de grootouders had gevonden van wie hij zo vaak had gedroomd. Maar uiteindelijk maakte het geen verschil omdat zijn hoop en zijn hart en zijn geliefden in Greenwood waren. Dat feest? Dat zou nooit komen. Want als het al ooit zou plaatsvinden, was Luther net zo snel weer thuis. Bij zijn vrouw. Zijn zoon.

Desmond.

Die naam had Lila hem gegeven, een naam waarvan Luther zich herinnerde dat hij er, voor hij met de Diaken het verkeerde pad op ging, half en half mee had ingestemd. Desmond Laurence, naar Lila’s grootvader, een man die haar de Bijbel had bijgebracht terwijl ze bij hem op de knie zat. Dat had haar waarschijnlijk ook zo’n sterke ruggengraat gegeven, voor zover Luther kon bekijken, want die moest toch ook ergens vandaan zijn gekomen.

Desmond.

Een mooie, stevige naam. Luther was er in de loop van de zomer van gaan houden met een liefde waarvan hij tranen in zijn ogen kreeg. Hij had Desmond op de wereld gezet en Desmond zou ooit goede dingen doen.

Als Luther maar naar hem terug kon. Naar haar. Naar hen.

Als een man geluk had, was hij zijn hele leven op weg naar iets. Dan bouwde hij aan een leven, werkte hij voor een blanke, dat wel, maar werkte hij voor zijn vrouw, voor zijn kinderen, voor zijn droom dat zij een beter leven zouden krijgen omdat hij er deel van was geweest. Dat was, begreep Luther eindelijk, wat hij zich in Tulsa niet had herinnerd en wat zijn vader nooit had gekend. Mannen behoorden iets te doen voor degenen van wie ze hielden. Zo eenvoudig was het. Zo helder en zuiver.

Luther had zich zo laten meezuigen, zo laten opdraaien door de simpele behoefte aan bewegen – waar, wanneer en hoe dan ook – dat hij was vergeten dat het bewegen in dienst van een doel moest staan.

Nu wist hij het. Nu wist hij het.

En hij kon er verdomme geen kant mee op. Ook als hij kans zag iets aan McKenna te doen (een heel groot als) kon hij niet naar zijn gezin toe omdat Smoke op hem wachtte. En hij kon Lila er niet toe bewegen naar Boston te verhuizen (hij had het sinds Kerstmis verscheidene keren geprobeerd) omdat ze het gevoel had dat Greenwood haar thuis was en ook verwachtte – heel begrijpelijk – dat als ze haar boeltje pakte en verhuisde, Smoke iemand achter haar aan zou sturen.

Ik klap uit elkaar, dacht Luther voor de vijftigste keer die dag, helemaal uit elkaar.

Hij pakte de krant van de bank en stond op. Aan de overkant van Washington Street, voor Kresge’s Warenhuis, stonden twee mannen naar hem te kijken. Ze droegen licht gekleurde hoeden en katoenen kostuums, en ze waren allebei klein en zagen er angstig uit en het had iets komisch kunnen hebben – magazijnbediendes die er respectabel probeerden uit te zien – ware het niet dat ze grote bruine holsters op hun heup hadden, de pistoolkolven duidelijk zichtbaar. Magazijnbediendes met wapen. Andere winkels hadden privédetectives in dienst genomen en de banken eisten sheriffs, maar kleine zaken moesten het doen met eigen personeel dat een korte wapentraining had gekregen. Explosiever dan een vrijwillige politiemacht, want Luther nam aan – of hoopte in ieder geval – dat de vrijwillige dienders op zijn minst iets meer opleiding zouden krijgen, en iets meer leiding. Maar deze gehuurde krachten, deze bedienden en loopjongens en zoons en schoonzoons van juweliers en bontverkopers en bakkers en stalhouders die je overal in de stad zag, waren bang. Doodsbang. Schrikachtig. En gewapend.

Luther kon er niets aan doen. Hij zag hoe ze hem in de gaten hielden, dus stak hij de straat over, liep naar hen toe hoewel hij dat niet van plan was geweest, en hij gaf zijn loop iets dansends, een vleugje van de swing van de zwarte, en gooide de glinstering van een lach in zijn ogen. De twee mannetjes keken elkaar aan en een van hen veegde zijn hand af aan zijn broekspijp, net onder de holster.

‘Mooi weer, hè?’ Luther was bij het trottoir.

Geen van beide mannen zei iets.

‘Prachtige blauwe lucht,’ zei Luther. ‘De eerste wolkeloze dag deze week. Geniet ervan, zou ik zeggen.’

Het tweetal bleef zwijgen en Luther tikte tegen zijn hoed ter begroeting en liep over de stoep verder. Het was een dwaze actie, vooral omdat hij net aan Desmond had zitten denken, aan Lila en aan zijn besluit een man met meer verantwoordelijkheidsgevoel te worden. Maar er was iets in blanke mannen met wapens dat bij hem, dat wist hij zeker, altijd het duiveltje naar boven zou halen.

En te oordelen naar de stemming in de stad waren er nog veel meer mensen zoals hij. Hij kwam al langs zijn derde EHBO-tent van die dag, zag dat een paar verpleegsters tafels opzetten en bedden rondreden. Eerder die middag had hij door West End gelopen en verder naar Scollay Square, en het leek wel of hij bij elke derde straathoek op een stel ambulances stuitte die stonden te wachten op wat nu als iets onvermijdelijks begon aan te voelen. Hij keek omlaag naar de Herald in zijn hand, naar het redactionele hoofdartikel:

Zelden was er meer spanning in onze samenleving dan vandaag naar aanleiding van de omstandigheden bij de politie. We staan op een keerpunt. We staan op het punt zelf een grote stap naar ‘russificatie’ te zetten of naar onderwerping aan de sovjetwetten als we, onder wat voor voorwendsel dan ook, toestaan dat enig wethandhavend lichaam de dienaar van een bijzonder belang wordt.

Arme Danny, dacht Luther. Arme, eerlijke, overtroefde kloothommel.

James Jackson Storrow was de rijkste man in Boston. Toen hij directeur van General Motors werd, had hij het bedrijf van top tot teen gereorganiseerd zonder dat er ook maar één man de laan uit was gestuurd en één aandeelhouder zijn vertrouwen in hem had opgezegd. Hij had de Bostonse Kamer van Koophandel opgericht en was voorzitter geweest van de Commissie Kosten van Levensonderhoud tot aan de oorlog. Tijdens dat conflict van verspilling en wanhoop was hij door Woodrow Wilson aangesteld als Federaal Beheerder Brandstoffen en had hij ervoor gezorgd dat geen enkel huishouden in New England gebrek aan kolen of olie had gehad, waarbij hij soms zijn persoonlijke kredietwaardigheid had gebruikt om er zeker van te zijn dat zendingen op tijd uit hun depot vertrokken.

Hij had anderen wel eens horen zeggen dat hij iemand was die zijn macht gemakkelijk aankon, maar de waarheid was dat hij nooit had geloofd dat macht, in welke vorm dan ook, iets anders was dan de ongebreidelde uitwas van een egomaniakaal hart. Omdat alle egomaniakken onzeker waren tot in hun doodsbange wezen, oefenden ze hun ‘macht’ op barbaarse wijze uit opdat de wereld hun ballon niet zou doorprikken.

Een afschuwelijke tijd, nu, met die strijd tussen de ‘machtigen’ en de ‘machtelozen’, een absurde strijd die in deze stad een nieuw front opende, de stad waar hij het meest van hield, en een front dat misschien wel het ergste was sinds oktober ’17.

Storrow ontving burgemeester Peters in de biljartkamer van zijn huis aan Louisburg Square en constateerde toen Peters binnenkwam dat hij fraai gebruind was. Dat bevestigde Storrow in zijn reeds lang gekoesterde vermoeden dat Peters een frivool type was, een man die onder normale omstandigheden niet geschikt was voor zijn werk, en in het huidige klimaat al helemaal niet.

Een innemende kerel natuurlijk, zoals zoveel frivole types, die met een brede, gretige glimlach en een huppeltje in zijn loop op Storrow afkwam.

‘Mr Storrow, wat vriendelijk van u om me te ontvangen.’

‘De eer is aan mij, burgemeester.’

De handdruk van de burgemeester was onverwacht stevig en Storrow noteerde een helderheid in de blauwe ogen van de man die hem zich deed afvragen of hij misschien toch meer in zijn mars had dan hij vermoedde. Verras me, burgemeester, verras me.

‘U weet waarom ik hier ben,’ zei Peters.

‘Ik neem aan om te praten over de situatie bij de politie.’

‘Geheel juist, sir.’

Storrow ging de burgemeester voor naar twee kersenrode leren fauteuils. Tussen hen in stond een tafeltje met twee karaffen en twee glazen. In de ene karaf zat brandy, in de andere water. Storrow wuifde naar de karaffen als uitnodiging om iets te nemen.

Peters knikte zijn dank en schonk zich een glas water in.

Storrow legde zijn benen over elkaar en herzag zijn oordeel over hem. Hij wees op zijn eigen glas en Peters vulde het met water. Beiden leunden achterover.

Storrow zei: ‘Hoe denkt u dat ik u behulpzaam kan zijn?’

‘U bent de meest gerespecteerde man van de stad,’ zei Peters. ‘U bent ook geliefd, sir, vanwege alles wat u hebt gedaan om de huizen tijdens de oorlog warm te houden. Ik heb mensen als u en zoveel als u wilt kiezen uit de Kamer van Koophandel nodig voor het vormen van een commissie die de kwesties welke de politieagenten hebben opgeworpen en de tegenargumenten van hoofdcommissaris Curtis te bestuderen en te besluiten welke wijs zijn en welke uiteindelijk de slag zullen winnen.’

‘Zou deze commissie beslissingsbevoegdheid hebben of kan ze alleen aanbevelingen doen?’

‘Plaatselijke verordeningen stellen dat, behalve indien er bewijs is van ernstig wangedrag van de hoofdcommissaris van politie, hij in alle zaken betreffende de politie het laatste woord heeft. Gouverneur Coolidge of ik kan zijn beslissingen niet verwerpen.’

‘Dus onze macht is beperkt.’

‘Ja, sir, u hebt alleen macht om aanbevelingen te doen. Maar met de waardering die er voor u is, niet alleen in deze staat, maar in de wijde omgeving en zelfs op nationaal niveau, vertrouw ik erop dat men uw aanbevelingen met het gepaste respect ter harte zal nemen.’

‘Wanneer zou ik een dergelijke commissie moeten vormen?’

‘Zonder uitstel. Morgen.’

Storrow dronk zijn water op en ontkurkte de brandykaraf. Hij hield hem Peters voor en de burgemeester hield zijn glas schuin en Storrow schonk in.

‘Wat de politievakbond betreft, ik zie niet dat we ooit kunnen toestaan dat de aansluiting bij de American Federation of Labor standhoudt.’

‘Zoals u zegt, sir.’

‘Ik wil de vertegenwoordigers van de bond meteen spreken. Morgenmiddag. Kunt u dat regelen?’

‘Geregeld.’

‘Hoe zit het met uw gevoelens ten opzichte van hoofdcommissaris Curtis, burgemeester?’

‘Boos,’ zei Peters.

Storrow knikte. ‘Zo herinner ik me hem ook. Tijdens zijn ambtstermijn als burgemeester was ik bestuurder op Harvard. Ik heb hem toen een paar keer ontmoet. Daarvan herinner ik me alleen de boosheid, die weliswaar onderdrukt was, maar die zorgde voor een ijzingwekkende sfeer van zelfhaat. Wanneer zo iemand na lange tijd niet te hebben meegeteld weer gezag krijgt, maak ik me zorgen, burgemeester.’

‘Ik ook,’ zei Peters.

‘Dergelijke mensen spelen viool terwijl hun stad in brand staat.’ Storrow voelde een lange zucht zich van hem losmaken, hoorde hem door zijn mond zijn lichaam verlaten en de kamer binnengaan alsof de zucht zoveel decennia getuige was geweest van verspilling en dwaasheid dat hij, wanneer Storrow morgen in de kamer terugkwam, er nog zou rondcirkelen. ‘Dat soort mannen is dol op as.’

De volgende morgen hadden Danny, Mark Denton en Kevin McRae een bespreking met James J. Storrow in een suite van het Parker House. Ze hadden gedetailleerde rapporten bij zich over de sanitaire en gezondheidsomstandigheden in de achttien districtsbureaus, ondertekende verslagen van meer dan twintig agenten met een nauwkeurig verslag van hun werkdag of werkweek, en een analyse van de lonen van dertig andere lokale beroepen, onder andere van schoonmaakpersoneel op het stadhuis, trambestuurders en havenarbeiders, waarbij vergeleken hún lonen in het niet verdwenen. Ze spreidden het allemaal uit voor Storrow en de drie andere zakenlieden die de commissie vormden, en leunden achterover terwijl de heren alles bestudeerden, bijzonder interessante bladzijden aan elkaar doorgaven en verrast knikten en verbijsterd gromden en met hun ogen rolden, zodat Danny bang was dat ze hen misschien hadden overvoerd.

Storrow wilde een volgend verslag van een agent van de stapel pakken maar duwde toen de hele stapel weg. ‘Ik heb genoeg gezien,’ zei hij kalm. ‘Meer dan genoeg. Geen wonder, heren, dat u zich door de stad die u beschermt, in de steek gelaten voelt.’ Hij keek de drie anderen aan, die zijn voorbeeld volgden en plotseling vol mededogen naar Danny en Denton en McRae knikten. ‘Dit is een schande, heren, en het is niet allemáál de schuld van hoofdcommissaris Curtis. Dit speelde ook tijdens de ambtstermijn van hoofdcommissaris O’Meara en onder de ogen van de burgemeesters Curley en Fitzgerald.’ Storrow kwam met uitgestoken hand achter de tafel vandaan en gaf eerst Denton, toen Danny en als laatste McRae een hand. ‘Mijn welgemeende verontschuldigingen.’

‘Dank u, sir.’

Storrow leunde tegen de tafel. ‘Wat moeten we doen, heren?’

‘We willen gewoon een eerlijke behandeling, sir,’ zei Mark Denton.

‘En waar bestaat die uit?’

Danny zei: ‘Nou, sir, dat is om te beginnen een loonsverhoging van driehonderd per jaar. Geen overwerk en detachering bij bijzondere onderdelen zonder een compensatie die te vergelijken is met die van de dertig andere beroepen die we in onze analyse hebben ingebracht.’

‘En?’

‘En,’ zei Kevin McRae, ‘een eind aan de gedwongen winkelnering waarbij we onze uniformen en uitrusting zelf moeten betalen. En verder schone bureaus, sir, schone bedden, bruikbare toiletten, en het vernietigen van alle ongedierte en de luizen.’

Storrow knikte en keek achterom naar de andere heren, hoewel het duidelijk was dat alleen zijn woord telde. Hij wendde zich weer tot de politieagenten. ‘Ik ben het ermee eens.’

‘Pardon?’ zei Danny.

Er kroop een lachje in Storrows ogen. ‘Ik zei dat ik het ermee eens was, agent. Ik zal dus uw standpunt verdedigen en aanraden dat uw klachten worden behandeld op de manier die u hebt voorgesteld.’

Danny’s eerste gedachte was: gaat het zo gemakkelijk?

Zijn tweede gedachte was: wacht op het ‘maar’.

‘Maar,’ zei Storrow, ‘ik heb alleen maar de macht aanbevelingen te doen. Ik kan geen veranderingen aanbrengen. Dat kan alleen hoofdcommissaris Curtis.’

‘Sir,’ zei Denton, ‘met alle vereiste respect, maar hoofdcommissaris Curtis overlegt of hij negentien man van ons wel of niet zal ontslaan.’

‘Daar ben ik me van bewust,’ zei Storrow, ‘maar ik denk niet dat hij dat zal doen. Het zou het toppunt van onvoorzichtigheid zijn. Het stadsbestuur is, geloof het of niet, op uw hand. Men is alleen duidelijk niet voor een staking, heren. Als u me toestaat deze kwestie af te handelen, krijgt u waarschijnlijk alles waar u om vraagt. De uiteindelijke beslissing ligt bij de hoofdcommissaris, maar hij is een redelijk man.’

Danny schudde zijn hoofd. ‘Daar moet ik de bewijzen nog van zien, sir.’

Storrow reageerde met een lachje dat zo afstandelijk was dat het bijna verlegen was. ‘Dat kan wel zijn, maar het stadhuis en de burgemeester en de gouverneur en iedereen met een beetje gezond verstand zal, dat beloof ik u, even duidelijk als ik vandaag, het licht en de logica zien. Zodra ik in staat ben mijn rapport samen te stellen en uit te geven, zal u recht

geschieden. Ik vraag geduld van u, heren. Ik vraag wijsheid.’

‘Die hebt u, sir,’ zei Mark Denton.

Storrow liep terug naar achter de tafel en begon papieren bij elkaar te vegen. ‘Maar u zult uw relatie met de American Federation of Labor moeten opgeven.’

De aap kwam uit de mouw. Danny wilde de tafel door het raam smijten. En iedereen in de kamer erachteraan. ‘En aan wiens willekeur geven we ons deze keer over, sir?’

‘Ik begrijp u niet.’

Danny stond op. ‘Met alle respect, sir, maar we hebben al eerder halve maatregelen geaccepteerd en er is helemaal niets van terechtgekomen. We werken nog voor een loon van 1903 omdat onze voorgangers twaalf jaar lang achter de wortel aan zijn blijven lopen voordat ze in 1915 hun rechten hebben opgeëist. Tijdens de oorlog kon de stad ons niet redelijk compenseren, dus accepteerden we de plechtige belofte dat het na de oorlog zou worden rechtgezet. Maar toch worden we nog steeds betaald alsof het 1903 is. Maar toch zijn we na de oorlog nooit fatsoenlijk gecompenseerd. En onze gebouwen zijn nog steeds smerige holen en onze mensen zijn nog steeds overwerkt. Hoofdcommissaris Curtis zegt tegen de pers dat hij commissies vormt, maar zonder erbij te vermelden dat die “commissies” zijn gevuld met zijn eigen mensen en dat die mensen vooroordelen hebben. We hebben de stad al ontelbare malen ons vertrouwen gegeven, Mr Storrow, en zijn telkens afgewezen. En nu wilt u dat we de enige organisatie afzweren die ons echte hoop en echte kracht bij onderhandelingen heeft gegeven?’

Storrow zette beide handen op tafel en keek naar Danny. ‘Inderdaad, agent. Je kunt de AFL gebruiken als onderhandelingstroef. Dat vertel ik je zonder omhaal, hier en nu. Het is een slimme zet, dus laat hem nog niet schieten. Maar ik zeg je, jongeman, jullie zullen het moeten opgeven. En als jullie kiezen voor staken, ben ik de eerste die ervoor pleit jullie kapot te maken en zorg ik ervoor dat jullie nooit meer een penning zullen dragen.’ Hij kwam naar voren. ‘Ik gelóóf in jullie zaak, agent. Ik zal voor jullie vechten. Maar zet mij of de commissie niet met de rug tegen de muur, want de reactie daarop overleef je niet.’

Achter hem gaven de ramen uitzicht op een hemel van het puurste blauw. Een volmaakte zomerdag deze eerste week van september, genoeg om iedereen de donkere augustusregens te laten vergeten, het gevoel dat ze hadden dat het nooit meer droog zou worden.

De drie agenten stonden op, salueerden voor James J. Storrow en de commissieleden, en vertrokken.

Danny, Nora en Luther speelden hartenjagen op een oud laken dat was uitgespreid tussen twee schoorstenen op het dak van Danny’s huis. Het was laat, ze waren alle drie moe – Luther rook naar de veemarkt, Nora naar de fabriek – en toch zaten ze daar boven met twee flessen wijn en een pak kaarten, omdat er maar weinig plaatsen waren waar een zwarte en een blanke in het openbaar samen konden zijn, en nog minder waar een blanke vrouw zich bij hen kon voegen en te veel wijn kon drinken. Wanneer ze met hun drieën bij elkaar waren, had Danny het gevoel dat ze de wereld ergens mee versloegen.

Luther zei: ‘Wie is dat?’ en zijn stem was lui van de wijn.

Danny volgde zijn blik en zag James Jackson Storrow over het dak naar hen toe komen. Hij wilde overeind komen en Nora pakte hem bij zijn pols toen hij wankelde.

‘Ik kreeg van een vriendelijke Italiaanse dame te horen dat ik je hier kon vinden,’ zei Storrow. Hij liet zijn blik over hen heen gaan, over het kapotte laken met de kaarten erop en de flessen wijn. ‘Neem me niet kwalijk dat ik stoor.’

‘Helemaal niet,’ zei Danny terwijl Luther overeind krabbelde en een hand uitstak naar Nora. Nora pakte die hand en Luther trok haar overeind; ze streek haar jurk glad.

‘Mr Storrow, dit is mijn vrouw Nora, en mijn vriend Luther.’

Storrow schudde hun de hand alsof men op Beacon Hill elke dag dit soort ontmoetingen had.

‘Het is me een eer u beiden te ontmoeten.’ Hij knikte naar hen beiden. ‘Mag ik uw man even meenemen, Mrs Coughlin?’

‘Natuurlijk, sir. Maar kijkt u alstublieft een beetje uit met hem? Hij staat een beetje wankel op zijn benen.’

Storrow gaf haar een brede glimlach. ‘Dat zie ik, ma’am. Het is een kleine moeite.’

Hij tikte even aan zijn hoed en volgde Danny over het dak naar de oostelijke rand vanwaar ze uitkeken over de haven.

‘Rekent u zwarte mensen tot uw gelijke, agent Coughlin?’

‘Zolang zij niet klagen,’ zei Danny, ‘doe ik het ook niet.’

‘En openbare dronkenschap van uw vrouw is voor u ook geen reden tot zorg?’

Danny hield zijn ogen op de haven gericht. ‘Dit is geen openbaar terrein, sir. En als we ons wel op openbaar terrein bevonden, kon het me geen donder schelen. Ze is mijn vrouw. Dat telt voor mij verdomd veel zwaarder dan het publiek.’ Hij richtte zijn blik op Storrow. ‘Of wie dan ook.’

‘Niet onredelijk.’ Storrow plantte een pijp tussen zijn lippen en deed een minuut over het aansteken.

‘Hoe hebt u me gevonden, Mr Storrow?’

‘Dat was niet moeilijk.’

‘Wat brengt u hier?’

‘Uw voorzitter, Mr Denton, was niet thuis.’

‘Aha.’

Storrow trok puffend aan zijn pijp. ‘Uw vrouw bezit een geest van lijfelijkheid die er vanaf spettert.’

‘Een “geest van lijfelijkheid”?’

Hij knikte. ‘Jazeker. Het is duidelijk waarom u zo verrukt van haar bent.’ Hij trok weer aan zijn pijp. ‘Wat de zwarte man betreft, daar ben ik nog niet uit.’

‘Wat is de reden van uw komst, sir?’

Storrow draaide zich naar hem toe zodat ze recht tegenover elkaar stonden. ‘Mark Denton was misschien wel thuis geweest. Ik ben niet bij hem langs geweest. Ik ben rechtstreeks naar u toe gekomen, agent Coughlin, omdat u zowel gedrevenheid als gematigdheid kent en uw mensen dat, vermoed ik, aanvoelen. Agent Denton lijkt me zeer intelligent, maar zijn overredingskracht is minder groot dan de uwe.’

‘Wie zou u door mij willen laten overreden, Mr Storrow, en wat moet ik gaan verkopen?’

‘Hetzelfde als wat ik verkoop, agent: een vreedzame oplossing.’ Hij legde een hand op Danny’s arm. ‘Praat met uw mensen. Wij kunnen er een eind aan maken, jongeman. U en ik. Morgenavond geef ik mijn rapport vrij aan de pers. Daarin zal ik volledige aanvaarding van uw eisen aanraden. Alle op één na.’

Danny knikte. ‘Aansluiting bij de AFL.’

‘Precies.’

‘Dus we blijven weer achter met niets, met niets anders dan beloften.’

‘Maar het zijn wel míjn beloften, jongeman. Met het volle gewicht van de burgemeester en de gouverneur en de Kamer van Koophandel erachter.’

Nora lachte luid en Danny keek naar de andere kant van het dak, waar Nora kaarten naar Luther toe liet zeilen en Luther zijn handen in gespeelde afweer ophield. Danny glimlachte. Hij had de afgelopen maanden geleerd dat Luthers manier om zijn genegenheid voor Nora te tonen was door haar te plagen, een genegenheid die ze met plezier op dezelfde wijze beantwoordde.

Danny hield zijn ogen op hen gericht. ‘Elke dag maken ze in dit land vakbonden kapot, Mr Storrow. Ze vertellen ons met wie we het recht hebben ons te verenigen, en met wie niet. Wanneer ze ons nodig hebben, praten ze over familie. Wanneer wij hen nodig hebben, spreken ze over zaken. Mijn vrouw daar? Mijn vriend? Ikzelf? We zijn verschoppelingen, sir, en ieder voor zich zouden we waarschijnlijk verdrinken. Maar samen zijn we een vakbond. Hoe lang moet het nog duren voor het bedrijfsleven dat doorheeft?’

‘Dat krijgen ze nooit door,’ zei Storrow. ‘U denkt dat u een grotere strijd strijdt, agent, en misschien is dat zo. Maar het is een gevecht van alle tijden en het zal nooit eindigen. Niemand zal met een witte vlag gaan zwaaien, noch ooit toegeven overwonnen te zijn. Denkt u echt dat Lenin ook maar iets verschilt van J.P. Morgan? Dat u zich, als u absolute macht had, anders zou gedragen? Weet u wat het primaire verschil tussen mensen en goden is?’

‘No, sir.’

‘Goden denken niet dat ze mens kunnen worden.’

Danny draaide zich om en keek de man recht aan, zei niets.

‘Wanneer u onvermurwbaar blijft op het punt van de AFL, wordt elke hoop op een beter lot die u ooit hebt gekoesterd, de grond in geboord.’

Danny keek weer achterom naar Nora en Luther. ‘Heb ik uw woord dat, als ik kans zie mijn mensen terugtrekking uit de AFL te verkopen, de stad ons geeft wat ons toekomt?’

‘U hebt mijn woord en dat van de burgemeester en dat van de gouverneur.’

‘Het gaat me om úw woord.’ Danny stak een hand uit. ‘Ik zal het mijn mensen verkopen.’

Storrow schudde hem de hand, hield die daarna stevig vast. ‘Lach, Coughlin, we gaan de stad redden, u en ik.’

‘Zou dat niet fijn zijn.’

Danny verkocht het hun. In Fay Hall, om negen uur de volgende morgen. Na de stemming, met een wankele 406 tegen 377 stemmen, vroeg Sid Polk: ‘En stel dat we weer worden verneukt?’

‘Dat doen ze niet.’

‘Hoe weet je dat?’

‘Ik weet het niet,’ zei Danny. ‘Maar op dit moment zie ik er de logica niet van in.’

‘En als het helemaal niet om logica gaat?’ riep iemand.

Danny stak twee handen op omdat hem geen antwoord te binnen schoot.

Calvin Coolidge, Andrew Peters en James Storrow reden zondag tegen het eind van de middag naar Curtis’ huis in Nahant. Ze troffen hem op zijn achterveranda met uitzicht op de oceaan onder een grauwe lucht.

Heel snel na de begroeting werden Storrow enkele dingen duidelijk. Het eerste was dat Coolidge geen respect voor Peters had en dat Peters hem om die reden haatte. Telkens als Peters zijn mond opendeed om iets te zeggen, onderbrak Coolidge hem.

Het tweede was aanzienlijk ernstiger: de tijd had Curtis bevrijd van zijn houding van zelfverachting en misantropie, die zo sterk in hem leefden dat ze hem uiterlijk als door een virus hadden gekleurd.

Peters zei: ‘Hoofdcommissaris Curtis, we zijn – ’

‘ – gekomen,’ zei Coolidge, ‘om u te vertellen dat Mr Storrow misschien een oplossing heeft gevonden voor onze crisis.’

Peters zei: ‘En dat – ’ ‘

– wij er zeker van zijn dat als u onze redenering hebt gehoord, u zult concluderen dat alle partijen een redelijk compromis hebben bereikt.’ Coolidge liet zich op zijn ligstoel terugzakken.

‘Mr Storrow,’ zei Curtis, ‘hoe maakt u het sinds onze laatste ontmoeting?’

‘Goed, Edwin. En jijzelf?’

Curtis zei tegen Coolidge: ‘Mr Storrow en ik hebben elkaar voor het laatst ontmoet op een schitterende party bij Lady Dewar op Louisburg Square. Een legendarische avond, nietwaar, James?’

Storrow kon zich die avond met geen mogelijkheid meer herinneren. Lady Dewar was al ruim tien jaar dood. Zoals veel dames van de beau monde was ze toonbaar geweest, maar niet direct het neusje van de zalm. ‘Ja, Edwin, een memorabele gebeurtenis.’

‘Dat was natuurlijk tijdens de periode dat ik burgemeester was,’ zei Curtis tegen Peters.

‘En een hele goeie, hoofdcommissaris.’ Peters keek Coolidge aan alsof het hem verbaasde dat de gouverneur hem zijn gedachte had laten afmaken.

Maar het was een foute gedachte. Er trok een donkere wolk over Curtis’ gezicht toen hij het opgewekte compliment van Peters oppakte en verdraaide tot een belediging. Door hem ‘hoofdcommissaris’ te noemen, had de huidige burgemeester hem eraan herinnerd dat hij het niet langer was.

Goeie genade, dacht Storrow, de stad kon tot as vergaan door narcisme en een onbetekenende misstap.

Curtis keek hem strak aan. ‘Denk je dat de mannen terecht klagen, James?’

Storrow nam de tijd bij het zoeken naar zijn pijp. Hij had vanwege het windje van zee drie lucifers nodig om hem aan te steken en legde daarna zijn benen over elkaar. ‘Ik denk het wel, Edwin. Ja, maar laten we daarbij duidelijk stellen dat jij die klachten hebt geërfd van je voorgangers. Niemand denkt dat jij de oorzaak van die klachten bent of dat je niets zou hebben gedaan om er op eervolle wijze mee om te gaan.’

Curtis knikte. ‘Ik heb ze een loonsverhoging aangeboden. Die hebben ze zonder meer afgewezen.’

Omdat hij zestien jaar te laat kwam, dacht Storrow.

‘Ik heb verschillende commissies aangesteld om hun arbeidsomstandigheden te bekijken.’

Met zorgvuldig gekozen pluimstrijkers.

‘Het is nu een kwestie van respect geworden. Respect voor het ambt. Respect voor dit land.’

‘Alleen als jij het ervan maakt, Edwin.’ Storrow zette beide voeten op de grond en leunde naar voren. ‘De mannen hebben respect voor je, hoofdcommissaris. Echt waar. En ze hebben respect voor deze Commonwealth. Volgens mij spreekt dat duidelijk uit mijn rapport.’

‘Jouw rapport,’ zei Curtis. ‘Hoe zit het met mijn rapport? Wanneer wordt mijn stem gehoord?’

Goeie god, het leek wel vechten om een stuk speelgoed op de kleuterschool.

‘Hoofdcommissaris Curtis,’ zei de gouverneur, ‘we hebben alle begrip voor uw positie. U zou zich niet meer verplicht moeten voelen aan de schaamteloze eisen van de arbeiders dan – ’

‘Verplicht?’ zei Curtis. ‘Zo ligt het niet, sir. Ik word afgeperst. Afpersing, dat is het, en niks anders.’

‘Dat kan wel zijn,’ zei Peters, ‘maar wij denken dat het het beste is – ’

‘ – persoonlijke gevoelens in dit stadium uit te schakelen,’ zei Coolidge.

‘Dit is niet persoonlijk.’ Curtis maakte een lange hals en schroefde zijn gezicht tot een masker van slachtofferschap. ‘Dit is een publieke zaak. Dit is een principiële zaak. Dit is Seattle, heren. En Sint-Petersburg. En Liverpool. Als we hen dit laten winnen, worden we echt gerussificeerd. Dan worden de principes waar Jefferson en Franklin en Washington voor stonden – ’

‘Toe, Edwin.’ Storrow kon zich niet meer inhouden. ‘Ik heb misschien een regeling kunnen treffen waarmee we weer vaste grond onder de voeten krijgen, plaatselijk maar ook nationaal.’

Edwin Curtis sloeg zijn handen ineen. ‘Nou, daar ben ik dan reuze benieuwd naar.’

‘De burgemeester en de gemeenteraad hebben middelen gevonden om het salaris van de mannen op een voor 1919 en later aanvaardbaar niveau te brengen. Het is gewoon netjes, Edwin, geen enorme capitulatie, dat verzeker ik je. Verder hebben we gelden gemarkeerd voor het aanpakken en verbeteren van de arbeidsomstandigheden in de districtsbureaus. We werken daarbij met een krap budget en het betekent dat er andere overheidsdienaren zijn die geen geld krijgen waar ze wel op hadden gerekend, maar we hebben geprobeerd de schade voor het totaal te beperken. Hiermee wordt het algemeen belang gediend.’

Curtis knikte, met witte lippen. ‘Dat denk je.’

‘Ja, Edwin.’ Storrow hield zijn stem zacht, warm.

‘Deze kerels hebben zich tegen mijn uitdrukkelijke orders aangesloten bij een nationale vakbond, een openlijke minachting voor de regels en voorschriften van onze dienst. Die aansluiting is een klap in het gezicht van ons land.’

Storrow dacht terug aan het prachtige voorjaar van zijn eerste jaar op Harvard, toen hij lid van de boksploeg was geworden en geweld van een zuiverheid had ervaren zoals hij zich nooit had kunnen voorstellen als hij die dinsdag- en donderdagmiddagen geen klappen had uitgedeeld en ontvangen. Zijn ouders waren er uiteindelijk achter gekomen en hadden een eind aan zijn geboks gemaakt, maar o, wat zou hij nu graag zijn handschoenen hebben aangebonden om Curtis’ neus tot in zijn fundament te timmeren.

‘Is dat voor jou het breekpunt, Edwin? De aansluiting bij de AFL?’

Curtis hief de handen ten hemel. ‘Ja, natuurlijk!’

‘Stel nou dat de mannen, laten we zeggen, hebben toegestemd in het opzeggen van die aansluiting?’

Curtis kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Hebben ze dat gedaan?’

‘Stel dat ze dat hadden gedaan, Edwin,’ zei Storrow langzaam, ‘wat dan?’

‘Dan zou ik het in overweging nemen,’ zei Curtis.

‘Wat zou je overwegen?’ vroeg Peters.

Storrow vuurde een blik op hem af die naar hij hoopte scherp genoeg was en Peters sloeg de ogen neer.

‘Het totaalbeeld, meneer de burgemeester.’ Curtis’ blik keerde naar binnen, iets wat Storrow vaak had gezien bij financiële onderhandelingen: zelfmedelijden verhuld als innerlijk beraad.

‘Edwin,’ zei hij, ‘de agenten zullen zich terugtrekken uit de American Federation of Labor. Zij zullen toegeven. De vraag is: doe jij dat ook?’

De zeewind vond de luifel boven de deur en de flappen van het doek klapperden.

‘De negentien man zouden een waarschuwing maar geen straf moeten krijgen,’ zei gouverneur Coolidge. ‘Wijs beleid, hoofdcommissaris, meer vragen we niet.’

‘Gezond verstand,’ zei Peters.

Zachtjes braken de golven op de rotsen.

Storrow merkte dat Curtis hem aankeek, alsof hij op zijn slotpleidooi rekende. Hij stond op en reikte de kleine man zijn hand. Curtis gaf hem een paar klamme vingers.

‘Je hebt geheel en al mijn vertrouwen,’ zei Storrow.

Curtis reageerde met een somber lachje. ‘Dat is bemoedigend, James. Ik zal het in overweging nemen, wees daarvan verzekerd.’

Later die middag vond een incident plaats dat, als het aan de pers zou zijn doorgegeven, de Bostonse politie ernstig in verlegenheid zou hebben gebracht. Een aantal politiemensen arriveerde bij het nieuwe hoofdkwartier van de NAACP op Shawmut Avenue. Inspecteur Eddie McKenna, gewapend met een huiszoekingsbevel, brak de keukenvloer open en groef in de tuin achter het hoofdkwartier.

De gasten die de openingsceremonie bijwoonden, stonden om hem heen, en hij vond niets.

Zelfs geen gereedschapskist.

Die avond kreeg de pers het Storrow-rapport.

’s Maandagsmorgens werden delen ervan gepubliceerd en de redactionele artikelen in alle vier de grote landelijke dagbladen riepen James J. Storrow uit tot redder van de stad. Er kwamen ploegen die de noodhospitaaltenten die overal in de stad waren opgezet, afbraken en het extra ambulancepersoneel werd naar huis gestuurd. De directies van Jordan Marsh en van Filene gaven opdracht de wapentraining van het personeel te staken en alle door het bedrijf uitgedeelde wapens werden ingenomen. Divisies van de State Guard en pelotons van de United States Cavalry, die zich in Concord hadden verzameld, kregen te horen dat hun waakzaamheidsstatus was verlaagd van rood naar blauw.

Om half vier die middag nam de gemeenteraad van Boston een resolutie aan om een gebouw of een openbare weg naar James J. Storrow te noemen.

Om vier uur verliet burgemeester Andrew Peters zijn kantoor in het stadhuis en ontdekte dat hij door een menigte mensen werd opgewacht. De massa juichte hem toe.

Om kwart voor zes verschenen de agenten van alle achttien districtsbureaus op appel. Dat was de gelegenheid waarop de brigadier van dienst van elk district bekendmaakte dat hoofdcommissaris Curtis opdracht had gegeven de negentien man die hij de week ervoor had geschorst per onmiddellijk te ontslaan.

Om elf uur die avond besloten de leden van de Boston Police Department Union in Fay Hall de aansluiting bij de AFL te herbevestigen.

Om vijf over elf besloten ze te gaan staken. Men kwam overeen de actie de volgende dag, een dinsdag, te beginnen met ingang van het avondappel, wanneer veertienhonderd politieagenten het werk zouden neerleggen.

De stemmingsuitslag was unaniem.