18
De recherchechef las geconcentreerd het voortgangsdossier van het zedenteam door, waarin hun onderzoek nauwkeurig werd beschreven. Met potlood maakte ze enkele aantekeningen en ze keek op van haar werk toen Van Buren binnenstapte. Hij bleef even in de deuropening staan, alsof hij reeds spijt had van zijn actie. Nicole Wieden wenkte, schoof het dossier opzij en keek hem nieuwsgierig aan.
‘Hoe staat jouw onderzoek ervoor?’ wilde ze weten.
Met een strak gezicht liet de rechercheur zich in een stoel zakken en hij haalde zijn aantekeningenboekje uit zijn binnenzak. Hij zette zijn bril op en legde een stapeltje foto's naast zich neer op het bureau. Een zenuwachtig trekje verscheen rond Wiedens mond terwijl ze hem gadesloeg.
‘Ik ben bij de heer Vliesdek langs geweest en heb zijn verhaal aangehoord’, begon Van Buren zijn verslag. ‘De beste man had een lijst met bezoekers bijgehouden: kentekens, tijdstippen, noem het maar op en het is genoteerd. De volgende dag heb ik bij Vliesdek een paar uurtjes gepost en heb zelf kunnen constateren dat de toeloop van bezoekers boven normaal is.’
‘Gepost?’ De stem van de recherchechef schoot een octaaf omhoog. ‘Maar dat was niet de bedoeling.’
Van Buren negeerde haar opmerking. ‘Ik heb wat foto's gemaakt’, viel hij haar in de rede. Hij legde de foto's als een waaier op het bureau en schoof ze naar haar toe.
‘De heer des huizes, zijn vriendin en een onbekende man.’ Hij wees een voor een de foto's aan. ‘En dit zijn enkele bezoekers.’
‘Een verklaring van Vliesdek was meer dan genoeg geweest’, hield Wieden de rechercheur streng voor. Hij knikte traag en ging verder met zijn uitleg.
‘De eigenaar van het pand…’ en hij wees naar de foto waarop Joop stond die uit zijn BMW stapte, ‘is Joop Sneeks. Vanaf 1992 tot en met 2003 kwam hij regelmatig in aanraking met de politie. Er is een waslijst aan incidenten: dealen van drugs, oplichting, mishandeling, verboden wapenbezit. De man met de lange haren is mij onbekend. Laat in die middag heb ik vanuit de auto het pand geobserveerd en zag ik een bekende junk naar buiten komen. Enkele straten verderop heb ik de knaap aangehouden en meegenomen naar het bureau voor verhoor.’
Met een ruk schoot Wieden over het bureau naar voren.
‘Aangehouden? Op grond waarvan?’ brieste ze.
Langzaam zette hij zijn leesbril af en stak hij een van de poten in zijn mond.
‘Wederspannigheid’, antwoordde hij toen plechtig. ‘Artikel 180 Wetboek van Strafrecht. “Hij die zich met geweld verzet tegen een ambtenaar werkzaam in de…”’
‘Ja, ja’, reageerde Wieden snibbig. ‘Artikel 180 is mij bekend.’ Hij grijnsde zijn tanden bloot. ‘De knaap beweerde dat hij bij zijn oude oma op visite was geweest. Hij had acht xtc-pillen bij zich.’
Van Buren plantte zijn bril weer op zijn neus en tikte met zijn vinger op de twee rechtse foto's. Hij had een foto gemaakt van de pillen, netjes op een rij op een donkere achtergrond. Het tweede kiekje betrof een close-up van het logo: een engeltje met gespreide vleugels.
‘Ik heb de pillen opgestuurd naar de afdeling verdovende middelen van het Nederlands Forensisch Instituut. Ik heb om een tabletvergelijking gevraagd. De samenstelling van de pillen wordt onderzocht. De diameter, de dikte en het gewicht. Misschien dat het logo hen bekend is. Binnen vier weken krijgen we de uitslag.’
De recherchechef keek hem aan met een blik alsof ze aan zijn verstand twijfelde en hij ging onverstoord door met zijn verhaal.
‘Later verklaarde de junk dat hij de pillen in een koffiehuis had gekocht van ene Ali.’
Van Buren raadpleegde zijn aantekeningen. ‘Rond halfelf heb ik de junk het bureau uit gezet.’ Hij sloeg resoluut zijn aantekeningenboekje dicht en borg het in zijn binnenzak op.
Afwachtend leunde hij achterover, klaar om met een onschuldig gezicht haar protest in ontvangst te nemen. De recherchechef was verbijsterd en liet zijn hele relaas eerst eens goed bezinken. Hij liep het risico dat er disciplinaire maatregelen zouden volgen. Een officiële berisping of een slechte aantekening in zijn dossier. Hij grijnsde. Daar had hij dus maling aan.
‘Ik wilde alleen maar weten of het hier om een burenruzie ging’, zei ze geïrriteerd.
‘Nou, dan lijkt dit mij een duidelijk antwoord’, meende Van Buren. ‘Het is geen burenruzie. Er wordt inderdaad vanuit dat pand in de Kerkstraat gedeald. Ik stel voor dat ik wat mensen krijg om de zaak verder uit te zoeken.’
‘Jij stelt voor? Jij hebt niks voor te stellen. Jij bent officieel nog niet goedgekeurd om te werken.’
‘Dan rijd ik nu, direct, langs de bedrijfsarts en regel een betermelding. Als dat mij lukt, krijg ik dan dit onderzoek?’
‘Ja, nee, maar ik heb geen mensen om op dit onderzoek te plaatsen’, sputterde Wieden tegen.
‘Bevries het inbrakenonderzoek. Dan heb ik al twee mensen: Resmann en Duisterhoven.’
‘Jij gaat toch niet bepalen welk onderzoek ik moet stilleggen’, snauwde de recherchechef en haar ergernis wakkerde weer aan.
‘Nee, die pennenlikker Pieter Zwoerd met zijn stomme berekeningen. Daar luister je wel naar. Maar heb je dit gezien…’
Van Buren was uit zijn stoel opgesprongen en trok een foto uit de stapel. Met gefronste wenkbrauwen rukte Wieden de foto uit zijn handen. Ze bestudeerde de foto en keek hem toen vragend aan.
‘Het is nog een kind.’ De verontwaardiging was uit zijn stem verdwenen en hij sprak op zachte toon. ‘Hooguit veertien, vijftien jaar. Weet je hoeveel kinderen daar elke dag op de stoep staan? Onschuldige kinderen waaraan deze ploerten zich verrijken. Kinderen die met hun zakgeld die troep kopen.’ Haar schouders zakten naar beneden. Van Buren had een gevoelige snaar geraakt. Zijn recherchechef had een zwak voor kinderen.
‘Je hebt gelijk’, prevelde ze, meer tegen zichzelf dan tegen hem. Ze draaide de foto om en om in haar hand en liet haar blik nog even over de andere foto's glijden. ‘Die inbraken kunnen wel wachten, die lopen niet weg’, was uiteindelijk haar beslissing. ‘Ik leg mijn voorstel bij de officier van justitie neer en laat Pieter Zwoerd per direct een berekening maken.’ Ze trok via het snoer het telefoontoestel naar zich toe en belde naar het Openbaar Ministerie.
‘Gadverdamme’, viel Heleen Resmann uit. ‘Wat heb je nou bij je?’ Ze trok een vies gezicht toen Van Buren een haring uit een plastic bakje toverde en op een boterham legde.
‘Vis is gezond’, was zijn verweer.
‘Dat kan best wel zijn, maar de hele kamer is vergeven van de stank.’
‘Zodra ik die haringen naar binnen heb gewerkt, is de stank weg.’
‘Geloof je het zelf? Het is pas elf uur. Waarom eet je niet zoals elk normaal mens worst of kaas op je boterham?’
‘Omdat ik op dieet ben’, legde Van Buren uit terwijl hij een hap uit de rauwe vis nam.
‘Je hebt vijf haringen bij je’, telde de vrouw snel. ‘Vind je dat niet wat veel?’
‘Voor een man van mijn postuur niet. Ik ben de afgelopen veertien dagen al weer twee kilo aangekomen en die moeten eraf.’
‘En dan eet je witbrood met haring?’ De vrouw keek wanhopig naar het plafond en schudde haar hoofd.
Heleen Resmann was van gemiddelde lengte, met donkerblond kort haar. Ze werkte officieel parttime, maar maakte geregeld dagen van tien uur. Met haar vijfenveertig jaar was ze de oudste vrouwelijke collega op de afdeling. Een afdeling waar de werkdruk hoog was en waar het stangen van collega's gezien werd als middel om stoom af te blazen.
Meestal waren de vrouwen het mikpunt van spot, meer omdat ze in de minderheid waren en het felst reageerden. Nu was Heleen niet echt een vrouw die de kaas van haar boterham liet eten, maar soms waren er van die dagen dat de hele boel haar gestolen kon worden. En vandaag was zo'n dag. Nadat ze tijdens de koffiepauze het gewauwel over parttimers had aangehoord was ze met een stekelig humeur terug naar haar bureau gestampt. Daar trof ze Van Buren aan met zijn visdieet en de eeuwige chaos die hij om zich heen creëerde. Stapels dossiers, verslagen en memo's, gevaarlijk balancerend op de rand van zijn bureau. De grond lag bezaaid met papieren in alle vormen en maten. Lege koffiekopjes, eetborden en soepkommen stonden in de overvolle archiefkasten opgestapeld. De meeste dossiers uit de stalen kasten stonden tegen de muur, binnen handbereik van de rechercheur. Het was een wonder dat hij in deze wanorde nog kon vinden wat hij zocht.
Pons Duisterhoven kwam puffend en kreunend met een ladeblok de kamer binnen. Hij rolde zijn ladeblok onder een leeg bureau en liet zich met een pijnlijke frons in een stoel zakken. Hij keek geïrriteerd naar de boterham in Van Burens hand en haalde luidruchtig zijn neus op.
‘Haring’, snibde Heleen. ‘De viesnek moet zo nodig de lucht verpesten met zijn dieet. Wat heb je? Heb je last van je rug?’ Pons knikte en voorzichtig corrigeerde hij zijn houding. ‘Ik heb me gisteren verstapt tijdens het voetballen. Ik kan niet meer op of neer.’
‘Je moet ook niet meer sporten op jouw leeftijd’, merkte Van Buren smakkend op. ‘Dat moet je overlaten aan dat jonge spul en aan vrouwen.’
‘Vrouwen?’ Heleen wist dat ze spijt zou krijgen van haar vraag.
‘Een man met wat vet op zijn lijf moet kunnen, dat is best fraai, maar een vrouw…’ antwoordde Van Buren bijdehand terwijl hij afkeurend met zijn hoofd schudde. Zijn ogen twinkelden uitdagend en met moeite kon hij een lach onderdrukken. Een doosje paperclips vloog in zijn richting, maar hij wist het handig te ontwijken.
‘Gaan we nog vergaderen?’ gromde Heleen.
‘Laten we dat maar doen. Het team is compleet.’
Terwijl rechercheur Van Buren zijn brood met haringen naar binnen werkte, maakte hij ondertussen zijn teamleden duidelijk hoe hij de zaak wilde aanpakken. Het plan was om zoveel mogelijk bewijzen te verzamelen, niet alleen om Sneeks en consorten voor jaren achter slot en grendel te krijgen, maar ook om ze financieel uit te kleden.
‘Het is drugsgeld. Dat geld is van misdrijven afkomstig en elke euro die ze aan die kinderen hebben verdiend, pakken we af’, reageerde Van Buren fel. ‘Joop Sneeks heeft geen werk en geen uitkering, rijdt in een dure BMW en bezit een duur huis. Als we op papier kunnen krijgen hoe lang ze dealen en hoeveel ze per maand verkopen, is het voor de financieel rechercheur een kwestie van optellen en aftrekken.’ Er werd geknikt. Van Buren wilde ook dat er een camera in de straat werd geplaatst om het pand in de Kerkstraat vierentwintig uur te observeren. Bij de gemeente waren luchtfoto's en een plattegrond van het stadje opgevraagd en deze hingen aan de muren in de kleine werkkamer van het team. Op een overzichtskaart, waar de hoofdstraten in dikke, gele banen waren aangegeven en door een wirwar van kleine straatjes werden onderbroken, was het huis van Joop Sneeks gemarkeerd met een rood vlaggetje. Van Buren wees met een poot van zijn bril de plek aan waar de camera moest komen. In een lantaarnpaal, schuin tegenover het pand van Sneeks. Het plaatsen van camera's is specialistisch werk en wordt niet door rechercheurs zelf gedaan. Daar is een speciale eenheid bij de politie voor: de afdeling Technische Ondersteuning. Deze mensen zijn opgeleid om verschillende soorten apparatuur snel en op onopvallende plaatsen aan te brengen. ‘Ik wil de gsm van Joop en zijn maatje onder de tap hebben’, somde de rechercheur op. ‘We hebben tot nu toe alleen nog de huistelefoon. Ik wil zo snel mogelijk weten wie zijn maatje is, waar hij woont en welk telefoonnummer hij gebruikt. De dame in kwestie is Selma Poelakker.’ Van Buren toonde een foto van de blonde schone. ‘In 2001 ooit opgepakt na het ontruimen van een sekshuis. De dame werkte tot 2003 in Rotterdam achter de ramen. Daarna is ze vertrokken en ze woont nu bij onze vriend Sneeks. Ze heeft een zoontje van zes, vader onbekend.’
De rechercheur pinde de foto van Selma naast die van Joop op de muur. ‘Het wordt tijd dat we aan de slag gaan’, stelde hij toen voor.
Het was dinsdag 23 mei 2006, 14.17 uur.
Paul Swam werkte dertien jaar bij de gemeente en was als leidinggevende verantwoordelijk voor de aanleg en het beheer van de straatverlichting. Hij had nog nooit een bevel met daarin het verzoek om mee te werken aan een onderzoek, onder ogen gehad. Het hele onderzoek was wat vaag omschreven. Het was onduidelijk tegen wie het was gericht en waarom. Het leek de gemeenteambtenaar ook beter om daar niet naar te vragen. Hij had het bevel wel twee keer nagelezen voordat hij het naast zich neer had gelegd. Enigszins verbijsterd had hij het voorstel aangehoord, verrast over de vindingrijkheid van de politieman. Er was opwinding in zijn ogen te zien en enthousiast gaf hij zijn visie over het plan. ‘Elk jaar worden de lampen van de lantaarnpalen vervangen omdat zij aan het einde van hun levensduur zijn’, meldde hij de commandant van het technisch team. ‘Het minst opvallend is als u de lampen van een hele wijk vervangt. Zo'n groepsgewijze vervanging is in onze gemeente gewoon. En de Kerkstraat…’
De computer zoemde toen Paul Swam de straatnaam intikte en een zoekopdracht gaf. ‘Ligt in wijk 19 en dat zijn negen straten. In totaal 96 straatlantaarns. Dat is op een dag wel te doen.’
De gemeenteambtenaar sprong op en haalde een plattegrond uit de kast. Hij vouwde de kaart op zijn bureau uit en wees de straten in wijk 19 aan.
‘U kunt het beste beginnen in de Dorpsstraat, Achterstraat en zo richting Kerkstraat.’
De commandant bestudeerde de stratenkaart en maakte aantekeningen.
‘Van de Kerkstraat door naar de Jan Steenstraat, Jacob Ruijsdaelstraat, Paulus Potterstraat…’ De vinger van de gemeenteambtenaar schoot vooruit over het papier en stopte bij de Ieplaan.
‘We beginnen altijd 's morgens rond 07.00 uur. U krijgt van mij een chauffeur, drie gemeenteoveralls en de hoogwerker mee.’
‘Geweldig’, knikte de commandant tevreden. ‘Het plaatsen van de camera moet zo onopvallend mogelijk gebeuren.’
‘Dat begrijp ik’, antwoordde Paul en hij keek zijn bezoeker gewichtig aan. ‘Ik denk dat u ongeveer zes uur kwijt bent met het vervangen van de oude lampen’, meende hij. ‘Ik zorg dat de lichten van de lantaarnpalen vanaf 07.00 uur tot 15.00 uur branden zoals dat gebruikelijk is bij een groot onderhoud en ik maak een melding op de gemeentesite.’
‘Prima!’ De commandant kwam uit zijn stoel en stak de ambtenaar zijn hand toe. ‘U heeft ons geweldig geholpen’, zei hij.
Gretig werd zijn hand geschud.
‘Ik ga ervan uit dat u met deze informatie vertrouwelijk omgaat’, liet de commandant er voor de zekerheid op volgen.
‘U mag met niemand over ons onderzoek praten.’
‘Dat spreekt voor zich’, vond de gemeenteambtenaar.
Er was een week verstreken. Rob van Buren had van de bedrijfsarts de goedkeuring gekregen om zijn werkzaamheden bij de recherche weer op te pakken. Hij moest wel beloven dat hij het de eerste weken wat kalmer aan zou doen.
Langzaam kwam het onderzoek op gang. De ordners stonden klaar en de administratieve rompslomp was voor zover mogelijk gedaan. Tot nu toe verliep alles volgens plan. De officier van justitie had toestemming gegeven voor het afluisteren van de huistelefoon en de aanvraag was direct naar de provider gegaan. Vandaag was de tapaansluiting gereed.
De commandant van het technisch team had vanmorgen vroeg contact gezocht met Van Buren en hem gemeld dat de camera in positie was. De officier had ook hiervoor toestemming verleend. De enige domper op het onderzoek was dat het rekenwonder, Pieter Zwoerd, zijn bevinding op papier had uitgewerkt. Hij had de kosten en de haalbaarheid van het onderzoek berekend. Samen met de recherchechef was hij de kamer binnengekomen en had hij uitleg gegeven over de uitkomst. Het team kreeg twee maanden de tijd om de zaak af te ronden. Pons en Heleen hadden verontwaardigd gereageerd. Het opzetten van een onderzoek vergde al bijna twee weken. En voordat de informatiestroom eindelijk goed op gang was, waren er nogmaals drie tot vier weken verstreken. Van Buren had het schriftelijke voorstel zonder enige emotie gelezen en in zijn postbak gelegd. Hij had geknikt, zijn handen samengevouwen als in een gebed en zijn recherchechef en het rekenwonder toegezegd dat ze naar de deadline toe zouden werken. Heleen en Pons hadden hem vreemd aangekeken, dat was niks voor hem. Normaal gesproken was hij opgesprongen en had hij de man aan de andere kant van zijn bureau gevraagd of hij wel goed bij zijn hoofd was. Dat ze een andere gek moesten zoeken om de klus te klaren, want dat hij zou weigeren. Maar hij deed niets van dit alles. Hij zat vrij relaxed achterovergeleund in zijn stoel en glimlachte vriendelijk. Maar zijn beminnelijke glimlach verdween als bij toverslag van zijn gezicht toen Wieden en Zwoerd de kamer hadden verlaten. Hij grabbelde het voorstel uit zijn postbak en scheurde het papier in kleine stukjes.
‘We laten ons door niemand opjagen’, stelde Van Buren zijn collega's gerust. ‘Zeker niet door die pennenlikker die net van school komt. We doen gewoon ons werk en laten die aap zijn kunstjes doen. Aan het eind van het onderzoek zien we wel wat er gebeurt. Ik neem alle verantwoordelijkheid op me.’
Hij gooide de snippers in de overvolle papierbak en stond op.
‘Wil er iemand koffie of thee?’