Drie
Grace ging rechtop zitten in het wankele eenpersoonsbed en keek door het lage venster naar het strand in de diepte. Langs het raam hingen losse plukken bemost riet die de eekhoorns hadden losgetrokken. De brede vensterbank naast haar vertoonde vieze, bruine vlekken van regenwater dat naar binnen was gesijpeld. Grace zou het bed op stormachtige avonden opzij moeten schuiven als ze niet gewekt wilde worden door het gespetter van koude regendruppels. De kamer in Gosling had het mooiste uitzicht van heel Penmorrow. Door het gat in de bomen, waar in de grote storm van 1991 een zieke steeneik was omgevallen, kon je van het strand tot aan de dorpskern de ochtend zien gloren. Soms waggelde er een zeehond rond, die kwam kijken of de vroege vissers op de rotsen nog iets gevangen hadden wat ze aan een luie dikzak wilden schenken. Gewoonlijk waren er een paar dorpelingen aan het joggen - het gebeurde wel eens dat ze stopten voor een praatje, maar meestal staarden ze recht voor zich uit en staken alleen zwakjes een hand op, alsof ze geen energie hadden om een groet over hun lippen te krijgen. Mensen met honden schuifelden over het strand zonder acht te slaan op het bord 'honden verboden'; ze gingen er zeker vanuit dat het alleen van toepassing was op vakantiegangers en in perioden waarin het drukker was. Aan het einde van het strand, waar de indrukwekkende kliffen oprezen, liepen de surfers de strandtent binnen voor een broodje bacon en thee in een kunststoffen mok voordat de vakantiegangers zouden binnenstromen, op zoek naar schepjes en emmertjes, pasteitjes en wetsuits.
Het konijn moest vandaag weg. Voor de eerste nacht had Grace zijn mand boven op de ladekast gezet. Daar zat hij stil en somber naar haar te staren, alsof hij zich vreselijk in de steek gelaten voelde. Hij nam niet eens de moeite om zijn neus te bewegen. Ze nam het hem niet kwalijk - een beestje dat uit een overbevolkte kooi in een dierenwinkel was gered, mocht een vorstelijker verblijf verwachten dan een gevangenis van blauw plastic. Ze had de mand van de kat naar buiten gebracht en opgeborgen in het portiek. Ze wilde het konijn besparen dat een ander dier zich buiten aan het vermaken was, terwijl hij nog opgesloten zat. Monty was met gespitste oren en zijn snorharen in de aanslag weggerend en de hele nacht bezig geweest om zijn jachtterritorium weer op te eisen. Soms kon ze hem 's ochtends vroeg onder het bed op een prooi horen knagen; dat was een van de weinige dingen van het platteland die ze minder leuk vond.
Door de gaten in de vloer, waar de planken zich losmaakten van de balken eronder, kon Grace het gebliep van Theo's mobiele telefoon horen; hij lag op de bedbank in de woonkamer en stuurde iemand een sms. Ze verbaasde zich erover dat hij wakker was. Het was nog geen acht uur en normaal gesproken was hij om die tijd diep verzonken in het soort dromen dat jongens zoals hij hadden. Ze hoorde ook haar moeder in de keuken - er waren geluiden van een ketel die gevuld werd en op het gebarsten houten werkblad gezet. Enkele minuten later ging de koelkast krakend open, waarna er een gil klonk, gevolgd door: 'Shit! Waar komt die vandaan?!'
Grace klom uit bed en wandelde blootsvoets de trap af, voorzichtig om niet uit te glijden op de stokoude, glad afgesleten groene loper. 'Mam? Wat doe je?' vroeg ze aan Alice, die woedend een theezakje ronddraaide in een beker met kokend water.
'Er zat een enorme muis! In de koelkast! Die leeft waarschijnlijk van de schimmel achterin. Je zou er champignons in kunnen kweken. Ongelofelijk! Geen wonder dat de zaken zo waardeloos gaan. Zeg nou zelf, wie wil er nou geld betalen om hier te mogen slapen?' Alice wapperde haar arm in de richting van de afbladderende okergele muren, de keukenkastjes met hun scheef hangende deuren, hier en daar zonder handvat, de met vet bespatte gordijnen met de oranje madeliefjes die bijna veertig jaar eerder het handelsmerk van Mary Quant waren geweest. Grace zag dat haar moeder bijna in tranen uitbarstte van verlangen naar haar eigen volmaakte, huiselijke universum.
'Misschien is hij naar binnen geglipt toen je de melk er gisteren inzette.'
'Dan had ik hem wel gezien. Ik wed dat hij via het gaatje van de afvoer achter is binnengekomen. Goed dat we Monty hebben meegenomen - waar is hij trouwens? Heeft hij op je bed geslapen?'
Grace haalde haar schouders op. 'Ik dacht dat hij bij jou was. Hij is waarschijnlijk aan het jagen in het bos.'
'Hm. Daar hebben we niet veel aan hem. We hebben hem hier nodig. Ik zal voor vallen zorgen. Zeg maar niks tegen Joss.'
Grace lachte. 'Waarom niet? Sinds wanneer maakt zij zich druk over het doodmaken van dieren? Je zei dat ze vroeger moeiteloos kippen de nek omdraaide.'
Alice, die bezig was de in de loop van een jaar verzamelde kruimels van de broodrooster uit te schudden boven de gootsteen, zei: 'Het gaat niet om het doodmaken, maar om het feit dat ik bang ben voor die beesten in huis, ook al zijn ze onschadelijk. Je weet hoe ze kan zijn. Spijkerhard.'
Dat wist Grace. Ze herinnerde zich dat ze zeven jaar oud was en net had leren zwemmen in het plaatselijke zwembad. Jocelyn had haar gevraagd om, zoals 's ochtends haar gewoonte was, mee te gaan zwemmen in zee. Maar Grace, hoewel ze zich vereerd voelde en graag met haar grootmoeder mee wilde, was bang voor de golven en had voor de zekerheid haar zwembandjes omgedaan.
'Die heb je niet nodig!' had Jocelyn geroepen. 'De zee houdt je in balans, vertrouw er maar op!' Veel te snel naar Grace' zin had ze haar hand gegrepen en haar meegetrokken in de grijze, brekende golven. Er was geen tijd om aan de kou te wennen, of aan het zware zand dat over en onder haar onvaste voetjes rolde.
'Ik dacht dat je had gezegd dat je kon zwemmen!' had Jocelyn even later geroepen. Ze had het hoestende kind aan land getrokken en stond met haar handen op haar heupen en een spottende glimlach toe te kijken hoe de doodsbange Grace een halve liter zout water opgaf. Grace had haar gehaat, toen. Snikkend over het onrecht was ze de heuvel naar het huis weer opgestrompeld, haar natte lichaam kleverig van het zand. Maar toen had Joss gedaan wat ze altijd deed als ze iemand had gekwetst: ze wiegde, troostte, streelde en vleide net zolang tot Grace niet anders kon dan weer van haar houden. Ze wikkelde haar in de zijdeachtige quilt met de prachtige glinsterende lapjes die verbonden waren door goudbestikte naden, zette haar in de schommelstoel bij het Aga-fornuis en gaf haar warme chocolademelk met cognac en extra veel suiker te drinken. Het was verstandig om op je hoede te zijn voor de zee, zei ze, en zijn kracht te respecteren. Maar je moest niet bang zijn, je verzetten - hij was een positieve kracht en had geen kwaad in de zin.
In dezelfde week was Grace haar in alle vroegte naar het strand gevolgd. Ze had zich in het water naast haar laten glijden om in haar eigen tempo aan de kou te wennen. Ze zag in dat Jocelyn geen ongelijk had gehad, ze voelde dat de zee haar inderdaad ondersteunde en liet draaien en dobberen met het gemak van een waterschildpad. Vele jaren later, toen ze terugdacht aan die gebeurtenis, realiseerde ze zich dat de zee helemaal niet over magische krachten beschikte. Hij trok geen partij in een of andere ingebeelde strijd tussen natuur en kennis. Je kon jezelf er alleen overeind houden met wat geluk en een goede zwemtechniek. Haar almachtige grootmoeder had zich gewoon onverantwoordelijk gedragen, op het gevaarlijke af.
De dorpswinkel van Tremorwell was in de loop der jaren niet veel veranderd. Hij lag naast de Blue Cockle-pub op een prachtige plek aan zee. In de jaren vijftig was het een schuurtje geweest waar visnetten werden opgeborgen. De alleroudste inwoners hielden ervan om zich van de vele zomergasten te onderscheiden als geboren en getogen Cornish; ze trokken hun neus op en verklaarden dat er 'makreel in de lucht hing'. In feite was de enige vis die er nog verkocht werd, in kindvriendelijke vormen geperst, bestrooid met oranje kruimels, ingevroren en verpakt. De vooruitgang sinds Alice' jeugd was te zien aan de elektronische kassa, de felle verlichting en de zelfbediening, maar ze wist op weg naar een krant en een paar basislevensmiddelen dat de schappen nog steeds dezelfde vreemde, ouderwetse voorraden zouden bevatten.
Alleen in Tremorwell, bedacht ze met een vleugje nostalgie, was de vraag naar maaltijden in blik, Smac en piccalilly zo groot. De televisiekok, het biologische voedsel en de pastarevolutie waren volledig aan het plaatsje voorbijgegaan. Bacon was het goedkoopste B-merk en de koffieroom en de meeste melk waren van het lang houdbare soort, ondanks de aanwezigheid van een bloeiende boerderij met melkvee aan de andere kant van de heuvel. Voor de toeristen waren er ook een paar zuinig uitgestalde flessen olijfolie, een stoffige plank met goedkope, zure wijn en kwaliteitsijs in veertien smaken. Buiten in kartonnen dozen lagen wat misvormde, gekneusde en overrijpe groenten die elke fatsoenlijke supermarkt geweigerd zou hebben. Mevrouw Rice, de eigenaresse en directrice van het postkantoor, klaagde dat de toeristen uit Londen hun eigen eten meenamen en alleen voor het hoogstnoodzakelijke toiletpapier, The Guardian (die niet verkocht werd) en aanstekers voor hun mooie roestvrijstalen barbecues een beroep op haar deden. En zo bleef de cirkel van vraag en aanbod vicieus en onvoltooid.
Alice wandelde langzaam de heuvel af en nam het weggetje boven het strand. Ze zag er bijna tegenop om naar binnen te gaan en vroeg zich af wie van de drie dorpsheksen die ochtend de kassa zou bemannen. Ze leken op Beryl Cooks bekende schilderij van een hospita aan de kust: pluizige pantoffels, draculatanden en bloeddorstig naar roddels. Degene die aan de kassa stond, zou zonder mankeren a) uitroepen: 'O, dus je bent er weer!' b) een opmerking maken over Londense bleekneuzen: 'Nou, jij kunt wel wat frisse lucht gebruiken!' c) meedelen wat er op dat moment in het dorp werd gefluisterd, in dit geval: 'Ze zeggen dat het helemaal niet goed gaat met Jocelyn,' wat volgens Alice gewoon een bevel was om gedetailleerd verslag uit te brengen over de precieze staat van de gezondheid van haar moeder, en liefst ook een geschat tijdstip van overlijden.
Het was eigenlijk de gewone gang van zaken in een dorpsgemeenschap, en Alice wist dat haar afkeer van het uitwisselen van persoonlijke informatie niet normaal of logisch was. Vroeger, toen ze als kind soms alleen een boodschap moest doen, had ze daar ook al last van gehad. Elke keer als ze de winkel bezocht, bad ze stilletjes 'Vraag me niets, alsjeblieft, vraag me niets,' uit angst dat ze die draculavrouwen moest trotseren met hun verlangen om ranzige informatie bij elkaar te sprokkelen. Schaamteloos inhalig verzochten ze om informatie over Wat Er Gaande Was in die geheimzinnige commune, en als ze geen antwoord kregen, verzonnen ze zelf wel iets.
'Ze zeggen dat er hekserij is op Penmorrow,' was een van de geruchten (wat grotendeels onwaar was, hoewel er wel heidense feesten werden gevierd). Dan vervolgden ze: 'Die kinderen, die groeien op als wilden en leven op kruiden uit de tuin,' (wat niet geheel gelogen was, regelmatige etenstijden waren er niet), en 'het is daar een en al vrije liefde en ze houden orgiën' (waar meer hoop dan waarheid in stak). Alice, die deze sfeer van nieuwsgierige speculatie haar hele jeugd had moeten verdragen, was gehecht geraakt aan de ongeschonden anonimiteit van de Londense voorsteden. Alleen Brenda, de lieve moeder van haar beste vriendin Sally, had haar nooit lastiggevallen met valse vragen. Drie jaar geleden was ze gestorven en Alice, die haar lijstje stevig vasthield alsof het geluk bracht, hoopte dat ze het ergste van het komende vragenvuur kon afwenden.
Voor de winkel stond Aidan, die de advertenties las. Het waren briefkaarten die op het raam waren geplakt. Hij droeg een blauw Beach Beatshirt en een ruimvallende, witte korte broek, maar zelfs in deze surfkleding slaagde hij erin er stads uit te zien.
'Op zoek naar een handige tuinier of een Weight Watchers-klasje? Misschien je kat kwijt?' vroeg Alice met een blik op de zongebleekte, handgeschreven teksten. Sommige zagen eruit alsof ze er al tientallen jaren hingen. Er waren babysitters, schilders en interieurinrichters, deeltijdpony's en verschillende bed-en-breakfasthotels bij. Onder de advertenties was een gebleekte foto van Penmorrow en een aanbod van luxueuze accommodatie waarbij de ANWB vast en zeker zijn vraagtekens zou hebben gezet.
'Dit is vast heel erg lang geleden.' Aidan wees naar de foto en grijnsde naar haar. Alice voelde zich plotseling in de verdediging gedrongen, net als wanneer Noel kritiek leverde - het was niet aan buitenstaanders om haar in verval afglijdende familie belachelijk te maken.
'Het is niet altijd zo geweest. Harry en Mo hebben het moeilijk gehad,' zei ze en draaide zich om in de richting van de winkel.
'Hé, Alice, wacht.' Aidan liep achter haar aan de winkel in. 'Sorry, ik bedoelde het niet...'
'Nee, het is oké. Echt waar.' Ze duwde haar hand tegen zijn borst om hem het zwijgen op te leggen. Mevrouw Rice, die achter de kassa bij de deur stond, was al gestopt met het afrekenen van de boodschappen van een klant. Ze had nog een doos theezakjes in haar hand en staarde vol verwachting naar Alice en Aidan.
'O, het is Alice! Hoe lang blijf je?' zei ze. Zonder op een antwoord te wachten, vervolgde ze: 'De zeelucht zal weer wat kleur op je wangen brengen. En hoe gaat het met je moeder? Al wat beter? Niets voor haar om een dokter erbij te halen. We zeiden al tegen elkaar...'
'Hallo, mevrouw Rice, fijn om terug te zijn. Met Joss gaat het al veel beter, dank u - het komt wel goed met haar,' verklaarde Alice luchtig en liep haar snel voorbij, naar het brood, de melk en The Independent. Ze sloeg ook een nieuwe voorraad schoonmaakspullen in; Mo had om hulp gevraagd - het enige wat ze op dit moment kon doen, besloot Alice, was wat orde brengen in dat gevaar voor de volksgezondheid dat ze een keuken noemden en Gosling een grote schoonmaakbeurt geven. Ze keek niet meer naar mevrouw Rice. Ze wist dat de teleurstelling op haar mollige gezicht te lezen stond. Als een presentatrice van een blind date-programma die er niet aan twijfelt dat de deelnemers met elkaar in het huwelijksbootje zullen stappen, was zij al druk bezig om haar mooiste begrafenishoed van nieuwe veren te voorzien.
Aan de achterkant van Penmorrow, vlak bij Harry's tunnelkassen met
legale en illegale gewassen, stond een aantal gammele schuurtjes
die Noel beledigend (maar zonder dat hij zich daarvan bewust was,
dacht Grace) had vergeleken met een sloppenwijk. Hier en daar waren
de rottende daken provisorisch gerepareerd met roestige ijzeren
platen, op andere plaatsen had iemand met lelijke stukken oude
omheining getracht de ingestorte zijmuren te vervangen. Eén schuur
was niet meer dan een kaal skelet, bedekt met blauw zeildoek, alsof
hij ongestoord moest kunnen wegrotten. Deze was tenminste wel
waterdicht; Harry bewaarde er de oude grasmaaier waar tweemaal per
jaar de weide en de boomgaard mee werden gemaaid.
Theo en Grace gingen kijken of Alice' oude karretje nog ergens tussen de ontmantelde kippenhokken, half vergane geitenlijnen en oude composthopen lag; op de compost kweekten ze vroeger paddestoelen, had Alice verteld. Theo bewoog zich behoedzaam - zijn nieuwe Globe CTV skateboardschoenen waren niet geschikt voor dit terrein, waar zomaar een zeis kon rondslingeren of gemorste kettingzaagolie op de loer lag. 'Je nieuwe schoenen zien eruit als botsautootjes voor de prijs van een Porsche,' had zijn vader zuur opgemerkt toen hij ze zag. Heel grappig, pa, had Theo gedacht en hij vroeg zich af of zijn vader zijn eigen pubertijd had doorgebracht met een stapel huiswerk in een diep hol in de wildernis.
'Zie je iets?' riep Grace over een berg oude verfbussen heen.
'Wat dan? Waar zijn we nou eigenlijk precies naar op zoek?'
Grace zei niets terug. Ze begreep dat hij een spelletje speelde, genaamd 'ik ben te cool voor deze onzin'.
'Dat zei ik toch. Een trekkarretje, van hout, op kinderwagenwielen.
Mam zei dat Arthur haar daarop rondreed toen ze heel klein was. Het is net wat we nodig hebben: ik ga het konijn niet helemaal die kliffen op zeulen.'
'Ik ken helemaal geen Arthur, wie is Arthur nou weer? Kun je hem niet gewoon in de tuin loslaten, zoals vroeger?'
Theo had iets kleverigs aan zijn handen. Hij veegde ze af aan zijn spijkerbroek en hoopte dat het geen verf was, of iets dat vies rook.
'Je kent hem wel, ik bedoel, je hebt van hem gehoord - hij woonde hier ook. Een van Jocelyns mannen. Hij heeft de beelden gemaakt. Er staan er twee van in het Tate. Hij is - was - beroemd. Toe nou, Theo, je hoorde wat Chas en Sam zeiden. Harry heeft op de konijnen geschoten. En deze is wit - je kunt hem bijna niet missen. Straks ligt hij voor pampus op het gazon.'
'Had je maar een zwarte moeten nemen,' mompelde Theo, die weer in de richting van de deur en het zonlicht schuifelde. 'Kom op, hier is niks te vinden.'
Mo's kippen, die in een ren van gebakken aarde woonden, begonnen waarschuwend te klokken toen ze naar de volgende schuur liepen.
'Kijk, dat zijn waakse kippen. Maar ganzen zijn nog beter - mam zegt dat ze inbrekers wegjagen.'
'Dat doen rottweilers en inbraakalarmen en videosystemen ook,' gromde Theo. Grace deed altijd zo op Penmorrow - ze ging maar door over haar moeders jeugd alsof ze er zelf bij was geweest. In Richmond was ze oké - ze keek tv en droeg strakke topjes en speelde computerspelletjes en las stomme meidenblaadjes, zoals alle meisjes. Maar hier veranderde ze ineens. Nog een paar weken, en ze zou hippiekralen gaan dragen en veganistisch worden en een toverstokje knutselen. Vet wreed, maar niet heus.
Alice liet haar tassen met boodschappen achter bij mevrouw Rice,
die had beloofd dat haar kleinzoon Jason ze op zijn brommer zou
langs brengen.
'Mooi om te zien dat ouderwetse service nog bestaat,' zei Aidan toen ze de winkel verlieten en in de richting van de zee en de strandtent liepen.
Alice lachte. 'Waarschijnlijk is dit meer een geval van ouderwetse nieuwsgierigheid,' zei ze. 'Penmorrow heeft altijd veel roddel en achterklap veroorzaakt. Ik wed dat als je lang genoeg rondhangt, je het woord 'hippiecommune' nog steeds kunt horen.'
'Dat heb ik nodig voor het boek van Joss - het perspectief van de plaatselijke bewoners,' zei Aidan. 'Joss kan meer dan genoeg verhalen vertellen over haar eigen leven, maar ik wil weten hoe de buitenwereld van het dorp daarin paste. Zou jij me daarmee kunnen helpen, in je herinnering graven?'
Alice leunde tegen de muur onder aan de boulevard en staarde naar de aanrollende golven. Ze dacht even na: 'Ja, dat kan wel. Ik heb natuurlijk geen herinneringen van de eerste jaren - ik werd pas geboren nadat Joss Penmorrow al had gekocht, een half jaar later. Haar eerste boek was toen uitgegeven en ze was beroemder dan ooit. Maar ik herinner me wel mijn jeugd hier.' Ze keek Aidan fronsend aan. 'Ik wed dat Joss doet alsof het allemaal een grote idylle was.'
Aidan glimlachte. 'Inderdaad, ja. Veel heftige armgebaren en beschuldigingen dat ik een stijve opvoeding heb gehad, alleen omdat ik twee ouders en een gewoon huis had en naar een normale school ging. Schijnbaar moet ik "bevrijd worden uit mijn demonische ketenen", wat dat ook moge betekenen.
'Het betekent waarschijnlijk "ga lekker zitten en maak je niet zo druk", zei Alice, 'en dat is allemaal goed en wel, maar jij hebt gewoon een baan en misschien ook nog een deadline.'
'En een uitgever die doodsbenauwd is dat Joss zal doodgaan en ik nog maar half klaar ben.' Hij stotterde een beetje. 'Sorry, dat had ik niet moeten zeggen, dat was niet zo tactvol.'
'Zit er maar niet over in. Het wordt tijd dat ik accepteer dat ze sterfelijk is - ook al is ze nog te jong om dood te gaan. Als ik denk aan de hoeveelheid rook die ze door de jaren heen heeft geïnhaleerd...'
'En niet alleen het spul dat je in de dorpswinkel koopt, neem ik aan...' grinnikte Aidan.
'O ja - dat herinnert me aan iets wat ik vanochtend dacht. Kom, dan gaan we naar de strandtent en vertel ik het je,' zei ze, terwijl ze hem voorging naar de lage trap van het strand.
De strandtent was een langgerekte, houten keet die van binnen beschilderd was. De maker dacht blijkbaar dat een Caribisch wegcafé er zo uitzag. Dansende figuren met bierblikjes in hun handen bewogen zich tegen een zongebleekte, blauwe achtergrond; lange slingers exotische bloesems deinden erboven, tot aan een afdak van roestige golfplaat. Buiten raakten de gebleekte houten tafeltjes en stoelen bezet met een gemengd gezelschap van gezinnen en jonge, gebruinde surfers die van de warme zon genoten. Er zou vandaag flink verdiend worden, vermoedde Alice. Joss had de keet jaren geleden gekocht om de gemeenteraad te dwarsbomen, die hem wilde slopen, en Harry aangesteld als bedrijfsleider. Tegenwoordig deed hij weinig meer dan de pacht jaarlijks innen bij de persoon die op dat moment de uitbater was en rondhangen bij de jongens van de surfschool, in de hoop dat iets van hun jeugdigheid en energie op hem afstraalde.
Aidan haalde twee mokken met koffie en ging naast Alice zitten, die naar zee staarde.
'Het surfen is een wereldje op zich, hè?' merkte hij op. Hij keek naar een meisje dat moeiteloos op haar plank door de baai gleed. 'De taal en kledingcode liggen mijlenver af van die in de steden in het noorden.'
'Ach, ik weet niet - Grace en haar vrienden dragen ook veel kleren van surfmerken. Maar misschien realiseren ze zich dat niet altijd. Kijk naar jou - een en al surfkleding.'
Aidan keek licht verrast naar zijn outfit. 'Hé, dit is wel topkwaliteit uit St Ives, heb ik gekocht in een zielige opwelling van conformisme, om erbij te horen.' Hij dronk kleine slokjes van zijn koffie en keek haar aandachtig aan. 'Vertel me gewoon wat je je herinnert. Heb je bezwaar als ik dit gebruik?' Hij haalde een klein, zilverkleurig apparaatje uit zijn broekzak. 'Het is een cassetterecorder, maar dan digitaal, zonder cassette, een slim ding.'
'Nee hoor, ga je gang. Ik heb anders geen al te diepzinnige verhalen voor je. Alleen... nou ja, vanochtend toen er een muis uit de koelkast sprong...'
'Ze zitten overal daarboven, hè?' onderbrak Aidan haar. 'Gisteren zag ik Mo over eentje heen stappen, heel beleefd.'
'Ik zal een paar muisvriendelijke vallen naar binnen smokkelen. Maar, eh... Ik zei iets over paddestoelen in de koelkast, en toen moest ik denken aan de tijd dat Joss en Milly ze kookten. Wij kinderen mochten er niet aankomen en we dachten dat ze gestoord waren, omdat zij de paddestoelen ook niet opaten, maar het sap afgoten en er thee van zetten. Alle volwassenen dronken die. Maar we hadden een kat, Brian, die op tafel gesprongen was en een paar gekookte paddestoelen had opschrokt. De volgende dag werd hij gesignaleerd in het dorp: huilend en grommend onder auto's, alsof hij achtervolgd werd door schaduwen - het arme beest had natuurlijk hallucinaties. Ik denk dat dat die geruchten over hekserij in de wereld heeft gebracht. Die arme kat werd nooit meer dezelfde, hij was voor altijd beschadigd en paranoïde.'
'Magische paddestoelen dus.'
'Precies, maar wat ik wil zeggen, is dat je de dingen jaren later pas begrijpt. Heel lang dacht ik ook dat hij een heksenkat was en ik wilde maandenlang geen paddestoelen meer eten, omdat ons dat ten strengste verboden was! Mijn herinneringen zijn hoogstwaarschijnlijk aangetast door de kennis die ik nu als volwassene heb. Die naïviteit is er niet meer.'
'Ach, het is een autobiografie, dus het zijn Jocelyns woorden,' zei Aidan. Hij maakte aanhalingstekens in de lucht. 'Ik heb het gevoel dat ze nog in Wonderland leeft.'
'Ze heeft me niet voor niets Alice genoemd. Jammer genoeg bleek dat ik me veel meer thuis voelde in de realiteit.'
Grace trok het karretje achter zich aan over het klifpad en begon
zich af te vragen of het wel zo'n goed idee was geweest. Het pad
was smal en stenig en het arme konijn zat weggedoken in zijn mand
alsof hij zich kotsmisselijk voelde. Aan Theo had je helemaal
niets. Hij treuzelde op meters afstand achter haar aan, zijn handen
diep in de zakken van zijn oversized spijkerbroek gestoken, alsof
hij niet gezien wilde worden.
'We hadden het vanavond moeten doen,' riep ze over haar schouder. 'Was het minder warm geweest.'
'Als je je bedenkt, geen probleem, maar ik ga niet nog een keer naar boven.'
'Wat? Omdat het een beetje steil is? Ah joh, watje, is het je een beetje te veel?' zei ze pesterig. Het was waar, het was een steile, lastige klim, maar boven lag een van haar favoriete plekjes van Tremorwell - een met gras begroeide kaap, met daarop een klein groepje in de wind vergroeide bomen en een oude bank. Je keek er uit over de zee, het dorp en Penmorrow. Het huis lag op de heuvel aan de overkant van de baai. Al vanaf heel klein vluchtte ze hierheen wanneer ze zich verscheurd voelde tussen Jocelyns extreme opvattingen van een vrij leven en de praktischer ideeën van Alice.
Joss zei bijvoorbeeld: 'Als je een lang touw vastmaakt aan de notenboom, dan kun je je zo van de klif naar het oostelijke strand laten glijden.' Waarop Grace zich naar de schuurtjes haastte om oude nylon resten in elkaar te vlechten.
Dan nam Alice haar apart en zei: 'Als je het maar laat - de halve klif is afgebrokkeld sinds Joss dat voor het laatst gedaan heeft. Eén verkeerde stap en je valt vijftien meter naar beneden op de rotsen.'
Boven op de klif stopte Grace om op adem te komen en op Theo te wachten. De oude bank stond er nog steeds en uit de dichte bosjes Engels gras eromheen was op te maken dat er niet veel mensen hadden gezeten. Dat was goed. Het betekende dat het nog steeds haar toevluchtsoord was. Chas en Sam zouden er ook niet komen, of Harry, om met zijn geweer haar konijn te achtervolgen. Met wat geluk zou het goed aflopen met het beestje - er lagen overal konijnenkeutels, dus hij had een redelijke kans om zijn eigen scharrelkonijnengezinnetje te stichten.
'Oké? Heb je 'm al vrijgelaten?' Theo kwam de heuvel opstrompelen en liet zich naast haar neer zakken. Hij trok een pakje sigaretten uit zijn broekzak en schermde zijn aansteker af tegen de bries die van zee kwam.
'Mooi uitzicht,' zei hij. Hij keek naar de zee en toen verder, naar Penmorrow, hoog op zijn heuvel.
'Fijn dat je het mooi vindt,' zei Grace, wensend dat dat wat minder scherp en sarcastisch had geklonken. Ze was echt blij dat hij het mooi vond. Soms konden ze het goed met elkaar vinden, soms niet. Ze hield van de goede dagen - dan was hij als een echte broer. Maar ze wilde ook dat hij van Cornwall hield, niet alleen van de gewone huiselijke dingen als gezellig op de woonkamervloer liggen en samen naar De Simpsons kijken.
Grace stond op en strooide wat konijnenvoer uit onder de bomen. Daarna trok ze de plastic bak van het karretje en zette hem op de bank.
'Daar ga je, konijntje, de vrijheid tegemoet!' Ze opende het deurtje en haalde het beduusde beestje eruit. Hij bleef even op haar schoot zitten en rekte zijn stijve pootjes uit.
'Een heel fijn leven, konijn. Daar ga je.' Ze zette hem voorzichtig op de grond. Het witte konijn keek om zich heen, onzeker over de richting. Na een paar aarzelende hipjes zette hij schrap en verdween met een grote sprong in de struiken.
'Het komt wel goed met hem. Hij is in ieder geval veilig voor Chas en Sam en Harry,' zei Grace, en zette de bak weer op het karretje.
'Shit! Wat was dat?' Theo raakte zijn gezicht aan en keek naar zijn vingers, waar bloed aan kleefde. 'Ik ben beschoten of gestoken of zo! Dat doet pijn!'
'Laat eens kijken.' Grace bekeek zijn gezicht. Vlak onder zijn oog zat een kleine snee. 'Ik denk niet dat er een kogel in zit, hoor,' zei ze. In de diepte klonk gejoel. Chas en Sam stonden op het strand als gekken op en neer te springen. Ze zwaaiden met een groot voorwerp boven hun hoofd.
'Zij waren het! Ze zitten ons in de gaten te houden! Wat hebben ze? Kun jij het zien?'
'Eh... een paar katapulten, verduiveld grote, goeie exemplaren. Een paar idioten op school gebruiken ze om de duiven van het dak af te schieten. Wacht maar tot ik beneden ben...!' Theo begon over het pad naar beneden te rennen.
Grace dacht aan Joss en Alice, en hoe verschillend ze zouden reageren. Joss zou de jongens feliciteren met hun geweldige schot. Alice zou ze erop wijzen dat iemand zijn oog had kunnen kwijtraken.