14

Maj-Britt zat in haar leunstoel en de tv stond aan. Het ene programma na het andere rolde voorbij en zodra er een gedachte tussen de flikkerende beelden wist te dringen zapte ze naar een andere zender. Het enige waar ze niet aan kon ontkomen was de pijn in haar onderrug. Sinds ze Vanja's woorden had gelezen, was die duidelijker dan ooit.

Voordat ze in het programma-aanbod op tv was gevlucht, had ze vastgesteld dat er sprake was van een samenzwering. Ze had met geen woord gerept over de pijn in haar rug, maar Ellinor had haar ontmaskerd met haar ogen op steeltjes. Wie anders dan zij had het aan Vanja kunnen vertellen?

Alles had weer als vanouds kunnen worden als Ellinor er niet was geweest. Als Vanja weer een brief stuurde, zou Maj-Britt eronderuit kunnen door hem niet te lezen, en wat ze al had moeten lezen zou ze, als ze goed haar best deed, kunnen smoren met tv-kijken en eten. Maar nu was Ellinor er dus nog. De sympathieke Ellinor, die in werkelijkheid een bondgenote was van Vanja, en het was geen toeval geweest dat ze beiden tegelijkertijd waren binnengedrongen in haar wereld en die bijna op zijn kop hadden weten te zetten. Achter haar rug smeedden ze boosaardige plannen; het was onbegrijpelijk waar ze op uit waren. Maar was het leven niet altijd al zo geweest? Tégen haar? Terwijl ze nooit had begrepen waarom.

En dan de schande. Dat Vanja wist dat ze had gelogen over haar leven en ervan op de hoogte was dat ze daar in haar flat zat en voor haar overleven afhankelijk was van de thuiszorg. Dat Maj-Britt door haar leugens had toegegeven hoe mislukt ze eigenlijk was.

Ze hoorde geen begroetingszin toen de deur openging en kort daarna weer werd dichtgetrokken. Saba tilde haar kop op en kwispelde wat met haar staart, maar bleef bij de balkondeur liggen. Ze wilde naar buiten, maar Maj-Britt was niet in staat geweest om op te staan.

Ze hoorde stappen naderen en toen ze stopten wist ze dat Ellinor in de kamer stond, slechts een paar meter achter haar rug.

'Hallo.'

Maj-Britt antwoordde niet, zette alleen het geluid harder met de afstandsbediening. Toen dook Ellinor op aan de rand van haar gezichtsveld, op weg naar Saba en de balkondeur.

'Wil je naar buiten?'

Saba stond op, kwispelde met haar staart en verplaatste haar zware lichaam door de open deur naar buiten. Buiten waaide het en toen een windvlaag de deur te pakken kreeg, deed Ellinor die weer dicht. Maj-Britt zag dat ze met haar rug naar de kamer bleef staan en uit het raam keek.

Er was iets veranderd. Van Ellinors normale spraakzaamheid was geen spoor te bekennen en er hing een soort somberheid om haar heen. Maj-Britt vond het onaangenaam. Een verandering die haar verwarde en waar ze op de een of andere manier mee moest omgaan. Ellinor bleef een hele poos bij de deur staan en toen ze plotseling begon te praten kwam het zo onverwacht dat Maj-Britt ervan opschrok.

'Ken jij andere mensen hier in de flat?'

'Nee.'

Ze had antwoord gegeven, terwijl ze dat niet van plan was geweest. Ellinors veranderde gedrag maakte haar bang, vooral nu ze wist dat ze haar eigenlijke bedoelingen verborgen hield achter die aardige buitenkant.

'Er woont een gezin hierachter waarvan de vader gisteren is omgekomen. Bij een verkeersongeval.'

Maj-Britt wilde het niet weten, maar ze zag die vader voor zich die vaak buiten aan het schommelen was met zijn kind en de moeder die ergens pijn leek te hebben. Zoals gewoonlijk kreeg ze informatie waar ze niet om had gevraagd, over dingen waar ze niets mee te maken wilde hebben. Ze zapte.


Ellinor deed de deur open om Saba binnen te laten en daarna hoorde Maj-Britt haar naar de keuken verdwijnen. Op tv werd het uiterlijk van drie personen veranderd met behulp van operaties en make-up en Maj-Britt slaagde erin zich een hele poos af te schermen. Maar toen was Ellinor weer terug. Maj-Britt deed net of ze niets merkte, maar uit een ooghoek zag ze dat Ellinor de kamer in kwam met iets in haar handen en dat ze op de bank ging zitten. Ze ging op de bank zitten met een vanzelfsprekendheid die mensen hebben die weten dat ze er ieder moment weer van kunnen opstaan.

'Ik wilde deze maar eens maken.'

Maj-Britt keek om. Ellinor zat met haar jurk op schoot, een van de twee waar ze nog steeds in paste, maar die op de naden kapot begon te gaan. Maj-Britt wilde zeggen dat het niet hoefde, maar ze wist dat een reparatie nodig was. Het alternatief was om de moeite te nemen een nieuwe te laten maken en ze huiverde nog steeds als ze aan de vorige keer terugdacht. En zelf naaien. Nee! Om de een of andere reden was de gedachte nooit bij haar opgekomen, zelfs niet in de tijd dat het fysiek nog mogelijk was geweest. Ze had niet eens een naald en draad. Maar ze vond het afschuwelijk om Ellinors vingers te zien bewegen over iets wat normaal gesproken zo dicht op haar huid zat.

Maj-Britt beet haar tanden op elkaar en keerde terug naar de tv. Maar toen reageerde ze op een beweging vanaf de bank. Ellinor strekte haar arm uit tot boven haar hoofd. Maj-Britt had geen tijd om na te denken. Ze kon er met haar verstand niet bij waarom ze haar aandacht uitsluitend op Ellinor richtte en tegelijkertijd zo van angst werd vervuld dat ze zich plotseling niet meer kon bewegen. Ze staarde naar Ellinor. Tussen haar handen liep een armlengte naaidraad en Maj-Britt kon zich niet verweren, als behekst volgde ze de draad naar het klosje in Ellinors linkerhand. En toen was het te laat. De herinnering drong uit al het wit naar binnen. Als een neergelaten rolgordijn waarvan de veer tot het uiterste gespannen is en die plotseling met een knal wordt opgerold. Maj-Britt zat als lamgeslagen te kijken naar wat voor haar vorm aannam. Wat zo lang was weggeduwd, maar nu over alle jaren heen ineens terugkwam. Ze kon zich er op geen enkele manier tegen verdedigen.

Totaal niet.

Ze zat in de keuken maar het was niet de keuken bij hen thuis, maar die van het gezin van de dominee. Ze was daar nu bijna twee weken, ze sliep in een kale kamer, waar twee bedden in stonden. In het tweede bed sliep de vrouw van de dominee. Geen minuut had ze haar alleen gelaten, en geen seconde had ze de kamer mogen verlaten behalve om naar de badkamer te gaan, daar mocht ze 's ochtends en 's avonds een keer heen. Maar niet alleen, de deur werd altijd op een tien centimeter grote kier gelaten en de domineesvrouw bleef ervoor staan.

Het was een groot houten huis en ze herkende de geluiden niet die er woonden. Vooral 's nachts kropen ze onverwacht door de donkere vloerplanken de kamer binnen en dan was ze blij dat ze haar niet alleen lieten, maar overdag had ze graag een poosje met rust gelaten willen worden. Maar dat ging niet. Ze stond onder toezicht en dat was nodig, dat wist ze, ze deden het voor haar bestwil, om haar te helpen na het spelletje dat ze in de houtschuur hadden gedaan. Ze zouden haar helpen de gedachten te verdrijven die haar belaagden en haar dingen lieten doen die ze niet wilde.

Nu zat ze op een keukenstoel en ze zag dat de domineesvrouw kopjes en schoteltjes op een blad zette. Ze voelde dat ze zou moeten helpen, maar durfde het niet te vragen. Ook al hadden ze de afgelopen weken ieder uur samen doorgebracht, behalve zo nu en dan een uurtje dat de dominee zelf het had overgenomen, ze hadden elkaar niet beter leren kennen. Een groot gedeelte van de tijd was in stilte voorbijgegaan en de rest hadden ze besteed aan bidden en bijbellezen. Maj-Britt voelde dankbaarheid jegens de vrouw die bereid was zoveel tijd op te offeren om haar te helpen, maar ze was ook bang voor haar; ze voelde zo duidelijk dat de domineesvrouw haar eigenlijk niet aardig vond, maar het deed uit plichtsbesef. Omdat het moest.

Maj-Britt snoof de heerlijke geur van versgebakken broodjes op en wierp een blik naar het raam. Het was al donker buiten. Ze had zo vaak aan de andere kant gestaan en vanaf het hek voor bij de weg naar dit mooie huis gekeken, naar de verlichte ramen. Ze had gefantaseerd hoe het zou zijn als je daar naar binnen mocht. In dat huis dat zo vol van liefde was dat God zelf de bewoner ervan had uitgekozen om Zijn woord te verkondigen. En nu zat ze daar in de keuken. Ze hadden haar opgenomen, hun huis en hun tijd ter beschikking gesteld om haar en haar ouders te helpen alles weer recht te zetten. Ze was vervuld van diepe dankbaarheid. Ze wisten wat ze had gedaan en de eerste dagen had ze niemand in de ogen durven kijken. Ze had haar uiterste best gedaan om de herinnering te verdringen aan hoe haar vader haar had betrapt toen ze met haar broek op haar enkels in haar onderbroek voor Vanja en Bosse had gestaan. Bosse was de dokter en Vanja de zuster en ze waren niet méér van plan geweest dan om de beurt hun broek naar beneden doen, en het meest beschamende was om voor jezelf toe te geven hoe het in je buik had gekriebeld van spanning en nieuwsgierigheid. Het was niet eens een naar gevoel geweest toen Satan bezit van haar nam, maar dat durfde ze niet toe te geven. Het moest een geheim blijven dat ze altijd zou blijven verstoppen, maar voor God kon je niets geheimhouden. En misschien kon je voor de dominee ook niets geheimhouden, want iedere avond had hij haar voorgelezen: 'Al moge het kwaad zoet zijn in zijn mond, al moge hij het verbergen onder zijn tong, al moge hij het terughouden tegen zijn gehemelte - toch verandert zijn spijze in zijn ingewanden, zij wordt addervenijn in zijn binnenste. Schatten slokte hij in, maar hij moet ze weer uitspuwen, God drijft ze uit zijn buik. Addergif zal hij inzuigen, een slangentong zal hem doden.'

En ze had steeds ijveriger gebeden of God haar wilde helpen. Twee weken lang had ze gebeden of ze uitverkoren mocht worden zoals de andere leden van de Gemeente, of zij ook omsloten mocht worden door Zijn liefde en genade. Ze bad niet of ze het mocht begrijpen, ze wist dat Zijn wegen ondoorgrondelijk waren, maar ze wilde zo graag in staat zijn te gehoorzamen! Dat Hij haar tot onderwerping zou dwingen, zodat ze rein kon worden.

Nu zat ze daar in de keuken zonder dat ze wist waarom en aangezien ze niets anders te doen had ging ze maar bidden, zoals ze dat de afgelopen twee weken had geleerd. Je mocht de genade van de Heer niet misbruiken.

Ze hoorde het geluid van porseleinen kopjes die met regelmatige tussenpozen op hun schoteltjes terechtkwamen en het tinkelen van de lepeltjes als ze op hun plekje naast de kopjes gleden. De domineesvrouw was de eetkamer in gegaan en de geluiden daarvandaan keerden nu terug naar de kast waaruit de kopjes waren gehaald. Het was een gezellig, veilig gevoel. De geur van de broodjes en het geluid van het tafeldekken. Ze was uit haar kamer gelaten en dat moest toch betekenen dat ze aan hun verwachtingen had voldaan, dat ze haar hadden weten te genezen en nu van mening waren dat ze weer fatsoenlijk bij de rest van de mensheid kon verkeren.

'Maj-Britt, kom je even hier?'

Ze stond meteen op en liep naar de eetkamer, van waaruit de domineesvrouw had geroepen. Ze stond achter een stoel aan de korte kant van de tafel en liet haar handen op de rugleuning rusten. Het was een mooie kamer. Een grote bruine tafel in het midden met twaalf stoelen eromheen en nog eens vier langs twee van de wanden. De derde wand werd in beslag genomen door een reusachtige kast, die bij de rest van het meubilair hoorde, en bij de vierde wand stond ze zelf, in de deuropening naar de keuken.

'Ga daar maar zitten.'

Ze wees naar een van de stoelen langs de ene wand. Maj-Britt deed wat haar was gezegd. Ze vroeg zich af waarom de tafel met zulk mooi porselein was gedekt, wie er 's avonds op de koffie waren genodigd. Ze voelde bijna een soort verwachting, ze had al zo veel dagen niemand anders gezien dan de dominee en zijn vrouw. Stel dat haar vader en moeder kwamen. Dan zou ze kunnen laten zien dat hun gebeden niet vergeefs waren geweest en dat ze haar leven had gebeterd. Ze voelde zich bijna een piepklein beetje trots, niet op een opschepperige manier, eerder als een soort opluchting. Het was haar gelukt van al die dingen in haar binnenste af te komen die haar op dwaalwegen hadden gelokt. Natuurlijk hadden ze haar geholpen, maar ze had het zelf gedaan. Door haar volharding in het gebed was het haar eindelijk gelukt om de gedachten de baas te worden die voortdurend aan haar verboden ontsnapten. God had eindelijk geluisterd en was haar te hulp gekomen. In Zijn genade had Hij haar vergeven en Hij zou haar niet meer laten lijden. En haar ouders ook niet, die zouden daar ook voor gespaard blijven.

De domineesvrouw liep naar de kast en trok de la onder het middelste vak open. Ze zat ergens in te rommelen met haar rug naar Maj-Britt toe, er klonk een geluid van kleine spulletjes die heen en weer werden geschoven. Toen draaide ze zich om met een klosje garen in haar hand. Een houten klosje met spierwit naaigaren.

'Trek nu je rok en ondergoed maar uit.'

Maj-Britt begreep eerst niet wat ze zei. Heel even hing er nog steeds alleen de geur van versgebakken broodjes en hoopvolle vertroosting. Maar toen kwam de angst aansluipen, haar kleren waren niet kapot, wat moest de domineesvrouw met die draad ? Maj-Britt inspecteerde haar rok, zocht een naad die was losgeraakt, maar vond er geen.

'Doe nu gewoon wat ik heb gezegd en ga weer op de stoel zitten.'

Haar stem was mild en vriendelijk. Die paste niet bij de woorden en Maj-Britt begreep niet wat ze bedoelde, ook al verstond ze wel wat ze zei. Toen strekte de domineesvrouw haar arm uit tot boven haar hoofd terwijl ze een armlengte garen van het klosje rolde. Toen haar arm weer naar beneden kwam, wierp ze een blik op haar horloge.

'Nu moet je voortmaken, dan kan ik de rest op tafel zetten.'

Maj-Britt kon zich niet bewegen. Haar kleren uittrekken, hier in de eetkamer van de dominee? Ze begreep het niet, maar zag dat de domineesvrouw ongeduldig begon te worden en ze wilde haar niet boos maken. Met trillende handen deed ze wat haar was gezegd en ze ging weer op de stoel zitten. De schaamte brandde als vuur. Met haar handen op haar schoot probeerde ze haar intieme delen te bedekken. Haar kleren lagen op een stapeltje naast haar stoel en het was zo moeilijk om de impuls te weerstaan ze te pakken en weg te rennen.

De domineesvrouw kwam aanlopen en hurkte naast haar neer. Toen pakte ze de dunne naaidraad en knoopte die om haar rechterbeen, legde er vlak onder haar knie een enkele knoop in, voordat ze het andere uiteinde aan de stoelpoot bond.

'Dit doen we voor je eigen bestwil, Maj-Britt, zodat je de ernst inziet van wat je hebt gedaan.'

Ze pakte het stapeltje kleren en stond op.

'Het is uit liefde voor jou dat jouw ouders en alle leden van de Gemeente jou willen helpen de rechte weg weer te vinden.'

Maj-Britt trilde. Haar lichaam bibberde van vernedering en angst. Want Hij had haar bedrogen, Hij had haar niet vergeven, haar alleen maar valse hoop gegeven en het juiste moment afgewacht.

'Uit liefde, Maj-Britt, ook al voelt dat nu misschien niet zo, maar als je ouder wordt zul je het begrijpen. We willen je alleen leren hoe je je had moeten voelen toen je je uitkleedde voor die jongen. En hoe je je altijd zult blijven voelen, als je je gedrag niet verandert.'

Ze vouwde de kleren op, maakte er een keurig stapeltje van en verdween naar de keuken. Maj-Britt bleef stokstijf zitten. Ze was bang dat de draad los zou gaan als ze bewoog.

De tijd verstreek. Blanco tijd, zonder seconden of minuten. Alleen ogenblikken die zich voortbewogen en steeds betekenis-lozer werden. Boven de tafel hing een grote kristallen kroonluchter. De prisma's blonken en glommen. En dan de tafel die zo mooi was gedekt. Ranke, witte kopjes met bloemetjes erop, en nu kwam de domineesvrouw terug met twee broodschalen gevuld met de heerlijkste kaneelbroodjes. Het was maar goed dat ze vastzat, want anders had ze ze allemaal op kunnen eten nog voordat de gasten er waren. Maar die kwamen er dan nu aan, zeker. Ze hoorde de deurbel en mompelende stemmen; ze verstond niet wat ze zeiden, maar dat waren vast ook haar zaken niet. De tocht van de buitendeur deed de prisma's in de kroonluchter glinsteren als edelstenen. Ze bofte maar dat ze naar zoiets prachtigs mocht zitten kijken. Nu kwamen alle gasten het vertrek binnen, met zijn tweeën of een voor een, en ze gingen aan tafel zitten. De Gustavssons en de Wedins, en daar had je Ingvar, de dirigent van het koor waar ze met zoveel plezier in zong. Meneer en mevrouw Gustavsson hadden hun zoon Gunnar meegenomen, dat was ook al een grote jongen. Allemaal droegen ze nette kleren, kostuums en jurken, alsof ze naar de kerk gingen. Zelfs Gunnar was in pak, ook al was hij nog maar veertien. Het was een donkerblauw pak, hij droeg er een stropdas bij en zag er heel volwassen uit. En toen haar ouders. Het was zo fijn hen weer te zien, want het was een hele poos geleden, maar ze hadden nu geen tijd voor haar en dat begreep ze best. De dominee was aan het woord over dingen van de Gemeente en nu werden er broodjes gepresenteerd en werd de koffie in de kopjes geschonken. Maar haar moeder keek zo verdrietig. Verscheidene keren veegde ze haar ogen af met een zakdoek en Maj-Britt had zo graag naar haar toe willen gaan om haar te troosten en te zeggen dat alles in orde was, maar ze zat immers vast aan de stoel en ze wist dat dat zo moest. Ze deden het voor haar bestwil, ook al deden ze net of zij niet bestond. Alleen Gunnar gluurde soms even naar haar.

En toen moest plotseling iedereen weer weg. Ze stonden op en liepen achter elkaar aan naar de hal en daarna verstomden alle stemmen. Alleen een zwak gemompel, waarvan ze inmiddels wist dat het van de dominee en zijn vrouw afkomstig was, en toen drongen opeens de seconden weer binnen in de tijd.

Ze zat op een stoel in de eetkamer van de dominee zonder kleren aan haar onderlichaam en nu begreep ze hoe ze zich had behoren te voelen.

En ze had geleerd dat ze nooit weer moest doen wat ze had gedaan.
De volgende dag mocht ze naar huis. Ze kreeg het klosje garen mee ter herinnering. Dat werd in de keuken op de plank gezet, opdat ze het nooit zou vergeten.