HOOFDSTUK 35

 

 

 

 

IN EEN OOGWENK HADDEN DE gedrochten van de hogepriester ons omsingeld en onze enige uitgang geblokkeerd. Er waren er minstens honderd, en wij waren maar met zijn vieren. Ze renden in het rond als een enorme zwerm. Hun tanden klapperden en er droop zwarte vloeistof uit hun mondhoeken. We werden in een hoek gedreven.

“Wat je ook doet,”zei ik, “zorg dat ze je niet aanraken.”

Ik wist het niet helemaal zeker, maar ik vermoedde dat de zwarte magie die door hun aderen stroomde door aanraking overgebracht kon worden.

De drie mannen knikten, en we hielden onze zwaarden op en gingen rug aan rug staan. Ik weigerde er aan te denken dat ik Jon kon kwijtraken in dit gevecht. Dit was geen tijd voor bange gedachten. Er was alleen maar tijd om te handelen.

De tempelwacht die me al eerder aangevallen had viel weer aan. Hij had geen blik van herkenning in zijn zwarte ogen, alleen maar een kwaadaardige razernij die wilde doden. Als marionetten waren ze gedwongen te gehoorzamen. Ik greep mijn zwaard steviger beet en zette me schrap voor een gevecht.

Het schepsel haalde naar me uit op hetzelfde moment dat de andere schepselen naar Jon toe sprongen. Ik ontweek zijn verwrongen vingers en schopte hem zo hard als ik kon, waardoor hij een eind weg vloog.

Maar juist toen ik een schepsel schopte, sprongen er nog vier op me af. Ze kwamen uit alle hoeken. Door alle drukte was ik Jon en de anderen uit het oog verloren. Ik hakte er op los. Mijn zwaard raakte het vlees aan en daardoor spoot er zwart bloed van hen in mijn gezicht. Ik kon echter niet ophouden. Dat zou hetzelfde betekenen als dood gaan.

Een priester met zwarte tanden besprong me, maar mijn zwaard stak in zijn borst, zwart bloed spoot op de grond en het monster gilde en siste, en liep achteruit terug.

Hij viel opnieuw aan, maar ik blokkeerde zijn uithaal en stak hem dwars door zijn borstkas. Hij viel op een hoopje tegen de grond. Maar ik werd direct weer aangevallen door een nieuwe golf bezeten wachten en priesters. Ik zwaaide mijn zwaard in een reusachtige boog in het rond en slaagde erin hen allemaal in hun navels te steken. Hun ingewanden kwamen naar buiten en vielen op de grond in een zwarte glibberige hoop.

Ik draaide me om en zag dat Jon zich kranig weerde tegen zes demonische schepselen, maar ik kon Will of Leo niet zien. Ik hoopte vurig dat ze nog leefden.

Noch Jon noch ik konden zo nog veel langer doorgaan. De priesters en de wachten waren te sterk, te snel en er waren er veel teveel. De woeste toverkracht had de schepselen enorm veel kracht gegeven. We moesten maken dat we weg kwamen.

Er kwam weer een massa zwaaiende armen naar me toe met onderaardse kreten. Ik zwaaide mijn zwaard in het rond en de schepselen sprongen achteruit, vol angst. Ik kon de doodsangst van hun lijkwitte gezichten aflezen.

Maar een was er niet bang. Broeder Edgard stond voor me. Ik haatte hem. Het gaf niet of hij een gedrocht was of een man, mijn vader ging sterven. Ik hief mijn zwaard op.

“Hallo papa.”

Hij siste en rende met angstaanjagende snelheid op me af, en ik viel hem zonder angst aan. Hij ging op mijn keel af met zijn tanden, maar ik ontweek hem en hij kreeg enkel mijn mantel te pakken. Ik tolde in het rond en pareerde een linkse zwaai van het schepsel. Mijn zwaard drong in zijn zijde en kwam er bij zijn rug weer uit.

Het ding dat eens mijn vader was geweest huilde. Ik rukte mijn zwaard uit zijn rug, maar het schepsel scheen in het geheel niet bezeerd te zijn en daar stonden we weer in elkaars aangezicht.

Er kwam een flits van herkenning in zijn ogen.

Dat klopt,” zei ik. “Ik ben het. Weet je nog? Je dochter? Weet je nog wat je met mijn moeder gedaan hebt? Het is tijd voor de afrekening.”

Ik kon zijn rottende vlees ruiken en ik slikte het maagzuur weg dat naar boven kwam. Ik zag mijn moeders doodsbenauwde gezicht voor me. Al mijn spieren spanden zich en ik greep mijn zwaard zo hard beet dat het pijn deed.

Broeder Edgar nam een sprong. Ik dook, maar ik was niet snel genoeg. Het schepsel klauwde me in de keel en het brandde alsof er kokende was over mijn huid was uitgegoten. Ik draaide me snel om, maar ik werd van achteren hard geraakt zodat de lucht uit mijn longen werd geperst.

Mijn huid siste waar de snee zat en ik kreeg een ijzig brandend gevoel in mijn bloed. Ik sleepte me naar achteren en liet mijn zwaard haast vallen. Het schepsel aarzelde even om te zien of ik geïnfecteerd was zodat ik verzwakt zou zijn en het makkelijker was om me te doden. Maar dat was ik niet.

Mijn vader kwam opnieuw op me af. Ik dook weg en sprong overeind zo hard als ik kon.

Ik hakte zijn hoofd af. Broeder Edgar viel om en zijn bebloede hoofd smakte op de grond.

Ik keek op. Jon dreef zijn zwaard in de borst van de wachten. Hij trok zijn zwaard terug en onze blikken ontmoetten elkaar. Ik kon zien hoe bang hij was. Ik hield zielsveel van hem op dat moment. Ik wist dat dit de tijd niet was om mijn gevoelens voor hem te bepalen. Maar ik wist dat ik er kapot van zou zijn als hem iets zou overkomen.

“Wegwezen,” gromde hij, meer als een smeekbede dan een bevel. “Maak dat je wegkomt.”

“De steen. We moeten hem terughalen.”

Daar is het nu te laat voor,” zei hij snakkend naar adem. “Je moet hier weg, Elena. Nu direct.”

“Niet zonder jou.”

Hij stond op het punt om tegen te sputteren maar toen werden zijn ogen groot toen hij iets achter me zag.

Ik greep mijn zwaard, dook en tolde in het rond en stak mijn zwaard omhoog in de buik van weer een andere priester. Maar zodra hij omviel werd hij door een nieuwe vervangen.

Hij was snel en sterk ondanks zijn vervormde ledematen en viel aan met enorme kracht. Ik weerde de klap af, maar ik werd erdoor op de grond gegooid. Ik voelde een razende pijn toen ik probeerde om overeind te komen, maar ik werd er wel wakkerder door.

“Ik heb genoeg van jou, Stalen Maagd.” Ik hoorde de woede in de stem van de priester doorkomen terwijl hij doorwauwelde.

“Ik had gedacht dat je nog van pas zou komen. Maar je bent net zo wild en onvoorspelbaar als alle anderen van je soort. Ik zou je nooit kunnen vertrouwen. En als ik je niet kan vertrouwen, dan kan ik je niet laten buigen voor mijn wil. Ik kan zo iemand als jij niet gebruiken.”

Ik hief mijn hoofd omhoog. “Gelukkig dan maar. Maar ik ga je doden, priester.”

Ik kon zijn gezicht nauwelijks zien, maar ik zag het in razernij uitbarsten.

Met een vingerknip van hem werd ik weer getroffen door zwarte draderige uitsteeksels die me in de borst raakten en me achteruit dreven. Ik sloeg zo hard tegen de muur dat mijn ribben hadden kunnen breken. Mijn huid brandde als ijs en de duistere magie pulseerde door me heen. Ik kon geen adem krijgen.

Net op het moment dat ik zwarte vlekken begon te zien bloeide er hitte op in mijn binnenste en begon mijn eigen toverkracht me weer te herstellen. Hij resoneerde door me heen en duwde de zwarte magie naar buiten.

En daar stond ik weer.

De hogepriester, tovenaar, of wat hij ook was, lachte smalend naar me. Hij was kwaad omdat ik gedeeltelijk immuun was voor zijn zwarte magie. Ik was net zo verbaasd als hij. Ik voelde zelfvertrouwen opwellen in mijn binnenste, maar die was al snel weer verdwenen.

“Dood de heksenhoer,” bulderde de hogepriester. “Breng me haar hoofd!”

Ik zag iets roods bewegen vanuit mijn ooghoek en ik wist dat we in grote moeilijkheden zaten.

De rode monniken kwamen op me af. De priesters en de wachten die we gedood hadden waren niets vergeleken bij de doodsmachines die de rode monniken waren. Ik had er ooit een verslagen en dat was bijna mijn dood geweest.

Ik zette mijn voeten in een afweerpositie, maar ik wist dat ik op geen enkele manier deze nieuwe bedreiging kon afslaan.

“Elena!”

Jon keek naar de rode monniken die zich een weg in onze richting baanden.

Luister nou naar me. We hebben geen schijn van kans tegen deze rode duivels. Er zijn er veel teveel.”

Hij stapte voor me om me te beschermen. “Ga nou. Ik zal ze afleiden.”

“Wat zeg je nou?” ik voelde een brok in mijn keel. “Jij kunt ze ook niet verslaan.”

“Nee dat kan ik ook niet.”

Zijn ogen flitsten gejaagd. “Maar ik kan ze lang genoeg van me afhouden om jou te laten ontsnappen.”

“En jij dan?”

Hij knipoogde. “Je kent me toch. Ik kan in een oogwenk verdwijnen.”

Hij glimlachte. “Maak je geen zorgen. Jij bent nu belangrijker. Ik heb de hoge heks beloofd dat ik je in leven zou houden als het verkeerd zou gaan.”

“Op zijn zachtst gezegd.”

Jij bent de enige die die verdomde steen kan aanraken. We moeten jou in leven houden. En daar ben ik nu mee bezig. Maak dat je wegkomt. We ontmoeten elkaar in Het Vuile Habijt. Ga nu. Ik kom achter je aan.”

Ik schatte de afstand tussen de rode monniken en de uitgang.

“Prima dan,” zei ik. Ik werd overweldigd door het verlangen om zijn lippen op de mijne te voelen en ik ging in zijn richting en kuste hem heftig. Ik kon hem niet genoeg kussen. Ik besefte niet dat ik huilde totdat ik het vocht over mijn hete wangen voelde lopen. Dit was misschien wel de laatste keer dat we elkaar kusten.

Ik trok me terug, en vocht tegen de snik die uit mijn keel dreigde te ontsnappen. “Een gelukszoen.”

Jon grijnsde. “Dat zal ik wel nodig hebben. Ga nu. Ren zo hard als je kunt.” Hij duwde me ruw weg.

Ik greep mijn zwaard. “Pas op je tellen.”

Ik draaide me om en rende weg.