8
Oktober 1859
Toen mijn nicht Rosalie negentien
werd, kwam ze tot de conclusie dat ze onmiddellijk zou moeten
trouwen als ze niet het risico wilde lopen voor een oude vrijster
te worden aangezien. Na veel ophef en overwegingen maakte ze ten
slotte haar keus — de oudste zoon van een welgestelde
bankiersfamilie. Haar bruiloft was de sociale gebeurtenis van het
seizoen.
Neef Robert kwam thuis van West Point en deed dienst als mijn
begeleider. Na een jaar militaire academie was hij aanzienlijk
afgevallen en op zijn bovenlip was nu een schaduw van zacht dons
zichtbaar die voor een snor moest doorgaan. Maar zelfs in zijn
uniform zag hij er als soldaat nog niet erg overtuigend uit. Nu
leek hij op een treurende Spaanse dichter die zich voor een
gemaskerd bal had verkleed. Hij liep en stond met opgetrokken
schouders en liet zijn hoofd hangen alsof hij zich voortdurend
ergens voor wilde verontschuldigen. Julia hield hem achter zijn rug
voor de gek, maar ik was blij dat ik mij tijdens de bruiloft aan
zijn arm mocht vastklampen. Hij hielp mij de niet-welkome avances
van een aantal familieleden van de bruidegom af te wimpelen.
Rosalies bruiloft was er een waar ieder meisje van droomt — een
japon als van een sprookjesprinses, een kerk die geurde naar
jasmijn en rozen, een schitterende receptie waar champagne
geschonken werd, een huwelijksreis naar Saratoga en een gloednieuwe
uitzet. Julia en ik konden geen van beiden voorkomen dat we jaloers
waren. Toen de bruiloft die avond voorbij was, leek onze slaapkamer
zonder Rosalie erg rustig en leeg. Julia en ik hadden de kaptafel
met de spiegel nu helemaal voor onszelf, maar we wilden geen van
beiden Rosalies plaats innemen.
Toen we allebei in bed lagen en de lichten uit waren, hoorde ik
Julia snuffen.'Huil je?' vroeg ik.
'Nee hoor.'
Maar toen ik op mijn tenen door de kamer liep en bij haar in bed
kroop, wist ik dat ze wel had gehuild. 'Dan moet er een lek in het
dak zitten,' zei ik. 'Je kussen is helemaal nat.'
Het huilen ging over in gegiechel. We lagen een poosje in het
donker te fluisteren over alle gebeurtenissen. Toen zei Julia:
'Rosalie werd door de bruiloft zo in beslag genomen dat ik durf te
wedden dat ze er geen moment aan gedacht heeft dat ze vannacht het
bed met een man moet delen en alleen maar een nachthemd
draagt.'
'Julia!' zei ik geschokt. Ze lachte.
'Nou ja, dat hoort nu eenmaal bij het leven, niet soms? En het
hoort nu eenmaal bij het huwelijk. Waar denk je dan dat de baby's
vandaan komen?'
'Over dergelijke dingen moet je niet praten. Dat is niet
gepast.'
'Kom nou. Wie kan het wat schelen wat gepast is? Denk je dat
Rosalie van haar man houdt?'
'Ik heb haar nooit horen zeggen dat ze van hem houdt. Alleen maar
dat hij een goede echtgenoot zou zijn.'
Julia zuchtte dramatisch. 'Ik zou nooit met een man kunnen trouwen
op wie ik niet verliefd zou zijn. Jij wel, Caroline? Anders moet
het afschuwelijk zijn om met hem naar bed te gaan.'
'Houd nu eens op met dat gepraat over... over dat.'
'Over wat? Over met mijn man naar bed gaan?' Ze lachte
opnieuw.'Soms doe ik net of mijn kussen Nathaniel Greene is en sla
ik er de hele nacht mijn armen omheen. Aan wie denk jij als je dat
doet?'
'Dat... dat heb ik nog nooit gedaan.'
'Ben jij dan nooit verliefd geweest, Carrie?'
Was ik dat ooit geweest? Ik dacht terug aan mijn dwaze verliefdheid
op mijn neef Jonathan van jaren geleden, dat ik iedere minuut met
hem had willen doorbrengen, hoe opgewonden ik was geraakt door zijn
aanraking. Maar ik had die gevoelens al heel lang achter mij
gelaten. En sinds die tijd had ik nooit meer iets dergelijks
gevoeld — zeker niet bij Robert en ook niet bij andere mannen met
wie ik had gedanst. In Tessies blijde lach toen ze bij Josiah
was, had ik ooit iets van liefde gehoord. Ik had liefde in Julias
ogen gezien als ze naar Nathaniel keek. Maar persoonlijk kende ik
dat niet.
'Ik ben nog nooit verliefd geweest,' zei ik ten slotte.
'Arme jij!'
Later, toen ik weer in mijn eigen bed lag, probeerde ik mijn kussen
te omarmen en net te doen alsof het mijn man was. Maar het kussen
had geen gezicht en om de een of andere reden leek het mij verkeerd
je zoiets voor te stellen.
De volgende dag stond Robert erop met Julia, dominee Greene en mij
mee te gaan naar een van onze vaste anti-slavernijbijeenkomsten.
Zodra we de vergaderzaal binnenkwamen, merkten we niet alleen dat
de zaal stampvol was, maar ook dat er een sfeer hing van
geheimzinnigheid en gevaar. De gastspreker was een jonge neger, een
pas ontsnapte slaaf, die Peter Sullivan heette. Hij was op weg naar
de vrijheid in Canada, maar hij zou gearresteerd en naar
Mississippi teruggestuurd kunnen worden, als men zou ontdekken dat
hij ons toe ging spreken. Peter was een rustige, ernstige jongeman
die mij door zijn sluimerende wrok aan Josiah deed denken. Hij had
nog nooit eerder in het openbaar gesproken, zodat de voorzitter van
het Genootschap een vraaggesprek over zijn ontsnapping met hem
aanging.
Na een paar inleidende vragen vroeg de voorzitter: 'Hoe ben je tot
het besluit gekomen om het risico te nemen te ontsnappen,
Peter?'
'Ik ben weggegaan toen ik erachter kwam wie mijn vader was.' Hij
staarde naar zijn voeten alsof hij zich schaamde. 'Hij was een
blanke... ik ontdekte dat meester Sullivan mijn vader was.'
Er klonk een gemeenschappelijke zucht in de vergaderzaal op. Aan
alle geritsel en geschuifel kwam een eind.
'Hoe heb je dat ontdekt, Peter?'
Hij keek op en staarde naar de zee van witte gezichten voor hem.
Maar het was net of hij dwars door ons heen keek. 'Mijn moeder
vertelde het mij. Ze kan er niets tegen doen. Steeds als hij
haar wil hebben, moet ze hem gehoorzamen.'
Ik weet zeker dat ik niet de enige vrouw was die bloosde. Julia
staarde met open mond naar de man. Robert veegde zijn klamme handen
af aan zijn broek. Ik durfde niet naar dominee Greene te
kijken.
'Peter,' zei de voorzitter rustig, 'ik denk dat het publiek moet
weten dat je verhaal beslist geen uitzondering is. Blanke meesters
hebben het recht slavinnen voor hun eigen genoegen te gebruiken zo
vaak ze daar zin in hebben en hierdoor worden er veel kinderen van
gemengd bloed geboren.'
Er kwam een herinnering van lang geleden bij mij boven — het oude
zwarte grootmoedertje op Hilltop die vroeg naar welke hemel de
zwarte kindertjes met blanke vaders zouden gaan als ze stierven. Ik
had die vraag toen niet begrepen, maar nu ik het wel begreep,
voelde ik dat ik opnieuw bloosde. Dat zou oom William nooit doen...
uitgesloten.
'Het grootste deel van je leven wist je dus niet wie je vader was,
Peter?'
'Mama was bang om het mij te vertellen. Ze zei dat een negervrouw
vermoord zou worden als ze dat zou vertellen.'
Nu begreep ik Eli's angst toen ik hem gevraagd had naar Grady's
vader. 'Zoiets mag je nooit vragen... Z,e zullen een meisje doden
als ze dat vertelt.' Ik had lange tijd niet meer aan Grady gedacht,
maar nu liet ik mijn geest afdwalen van dit pijnlijke onderwerp en
dacht aan hem. Na meer dan zes jaar voelde ik nog steeds het
verdriet om een vriend die ik had verloren. Ik miste hem. Hij zou
nu vijftien zijn, bijna volwassen. Behalve Jonathan was hij mijn
enige vriendje geweest toen ik opgroeide. Ik glimlachte toen ik
eraan terugdacht hoezeer ze op elkaar hadden geleken - dezelfde
schitterende donkere ogen, dezelfde ondeugende glimlach.
'Mijn huid is bijna even licht als die van de blanke zonen van de
meester,' hoorde ik Peter zeggen. 'Ik weet dat ik voor een blanke
kan doorgaan. Op die manier ben ik ontsnapt.'
Grady was ook een neger met een erg lichte huid geweest. Lichter
dan die van Tessie en veel lichter dan die van zijn vader Josiah
met zijn zwarte huid.
'...kind kan niet lichter gekleurd zijn dan zijn ouders,' zei de
voorzitter. 'Een lichtere huid, zoals die van Peter, wijst dus op
gemengd bloed...'
Zijn woorden troffen mij als een zweepslag. Hoe kon Grady Josiah's
zoon zijn als zijn huid zoveel lichter was? Terwijl ik worstelde
met het vinden van een logische verklaring, drong zich een andere
gedachte op aan mijn versufte geest. Mijn neef Jonathan leek op
mijn vader. De reden dat Jonathan mij zo aan Grady deed denken
was... was...
Ik kreeg het ijskoud. Ik begon te beven alsof mijn hele lichaam
zich verzette tegen de gedachte. Dat kon niet waar zijn. Mijn vader
zou nooit zoiets vreselijks doen.
'...en zo hield Peters eigen blanke vader zijn zoon dus in de
ketenen van slavernij gevangen...'
Ik kon geen adem meer krijgen. Ik had frisse lucht nodig. Ik stond
op om de vergaderzaal uit te rennen, maar toen ik de eerste stap
deed, was het alsof ik geen kracht meer had. Alles werd zwart.
Buiten kwam ik weer bij in Roberts armen. Hij zat met mij op het
gras en riep steeds maar weer mijn naam. 'Caroline! Caroline!...
Alstublieft God... Lieve Caroline! Wat heb je?'
Ik kon hem niet vertellen waar ik bang voor was. Ik zou het niemand
kunnen vertellen. Dit afschuwelijke, de schande ervan! Kon Grady
echt mijn halfbroer zijn? Had papa Josiah aan Hilltop verkocht,
zodat hij mijn kindermeid helemaal voor zichzelf zou hebben? Ik
herinnerde mij dat Tessie mijn moeder de schuld had gegeven voor
het wegsturen van Grady — mijn moeder, die papa niet zelf een zoon
kon schenken. Ik herinnerde mij dat Eli gezegd had dat papa Tessie
nooit zou verkopen. 'En je weet wel waarom.'
Maar het afschuwelijkst van alles was nog de vraag of mijn vader
zijn eigen zoon - mijn broer — op de slavenmarkt had verkocht.
'Nee...' mompelde ik. 'Dat kan niet waar zijn.'
'Ze komt weer bij,' hoorde ik Julia zeggen. Ze wuifde mij met haar
zakdoek koelte toe.
'Caroline! Gaat het weer een beetje?' vroeg Robert. Ik deed mijn
ogen open en keek in zijn bezorgde gezicht. Boven ons vertoonden de
boomtakken hun prachtige herfstkleuren.
'Ik ben weer in orde, hoor,' fluisterde ik. Maar ik wilde
huilen.
Robert hield mijn hand vast. 'Liefje, wat is er gebeurd? Je beeft
helemaal.'
'Het... het was daarbinnen zo warm. Ik had frisse lucht nodig. Ik
denk dat ik ben flauwgevallen.'
'Ik zal een rijtuig halen,' zei dominee Greene.'We kunnen Caroline
maar beter meteen naar huis brengen.'
Tijdens de rit naar huis zei niemand veel, maar toen Robert en
Julia voor ons uit het huis inrenden om tante Martha te gaan halen,
richtte dominee Greene zich tot mij. 'Wilt u hier met iemand over
praten, juffrouw Caroline?' vroeg hij zachtjes. 'Ik wil graag
luisteren en wat u zegt, zal strikt vertrouwelijk blijven.'Aan het
medelijden in zijn ogen kon ik zien dat hij het wist. De jonge
Nathaniel Greene begreep dat het het onderwerp van de lezing
geweest moest zijn dat mij zo overstuur had gemaakt. Ik weet niet
waarom, maar ik voelde mij gedwongen tegen hem te liegen. Ik moest
de mensen van wie ik hield — Tessie, Grady, en ja, ook mijn vader —
beschermen.
'Ik heb niets te vertellen, hoor,' zei ik, zwakjes glimlachend. 'Ik
ben weleens eerder flauwgevallen... gewoonlijk als ik niet gegeten
heb en ik heb vandaag de lunch overgeslagen...'
Robert wilde bij mij blijven, maar ik stuurde hem weg en ging naar
bed. Ik zei tegen tante Martha dat ik ongesteld was geworden. Julia
wist dat dat niet zo was. Ze hoorde mij 's nachts in het donker
huilen. Ze kroop naast mij in bed en streelde mijn haar, zoals
Tessie dat altijd deed.
'Vertel mij alsjeblieft watje scheelt, Caroline. Het heeft te maken
met iets wat ze op de bijeenkomst zeiden, hè? Ik moetje bekennen
dat ik niet luisterde, maar naar Nathaniel zat te kijken. Maar
alsjeblieft, vertel het mij.'
'Dat kan ik niet. Ik kan het niet uitleggen.'
'Heb je door al dat gepraat over het Zuiden heimwee gekregen?'
'Ja... dat zal het wel zijn, denk ik.' Ik hield mij aan dat
leugentje vast om ervan af te zijn en Julia drong niet verder aan.
Toen ik er eindelijk in slaagde niet meer te huilen, veranderde ze
snel van onderwerp, waarschijnlijk om mijn gedachten van thuis af
te leiden.
'Ik heb vandaag iets gemerkt,' zei ze. 'Toen jij flauwviel, ging
Robert ook bijna onderuit. Je had zijn gezicht moeten zien, Carrie.
Hij maakte zich zo bezorgd om je. En je herinnert je waarschijnlijk
niet meer wat hij tegen je zei.'
'Nee. Ik kan mij helemaal niets meer herinneren.'
'Hij is verliefd op je.'
'O nee. Julia, dat kan niet waar zijn.' Ik wilde niet nog meer
openbaringen.
'O ja. Misschien is hij er zichzelf niet eens van bewust, maar hij
is echt verliefd. Zou je met hem trouwen als hij je zou
vragen?'
'Julia, alsjeblieft... ik heb barstende hoofdpijn.'
'Als je dat zou doen, zou je Caroline Hoffman worden. En je zou
voorgoed in Philadelphia kunnen blijven wonen, en als ik dan met
Nathaniel Greene trouw, zouden we elkaar kunnen bezoeken. Misschien
kunnen we wel naast elkaar gaan wonen.'
Mijn zorgen over Grady waren al meer dan ik aankon. Ik dacht niet
dat ik daar ook Roberts gevoelens nog eens bij kon hebben. Maar ik
kreeg er wel mee te maken.Toen ik de volgende morgen beneden kwam,
stond Robert al in de salon op mij te wachten.
'Caroline, ik... ik wil je spreken. Alleen.' Ik had medelijden met
hem. Hij stotterde, bloosde en was duidelijk bang. Als hij maar
nauwelijks de moed kon opbrengen om een vrouw onder ogen te komen,
hoe moest het dan als hij met een heel leger te maken zou krijgen?
'Liefje, ik heb mij zo'n zorgen over je gemaakt...'
'Ik voel mij weer prima, Robert. Echt. Het was erg dom van me om me
zo te laten gaan en flauw te vallen.'
Hij luisterde niet. Ik kon zien dat hij een toespraakje
stond voor te bereiden en hij zou zichzelf ertoe dwingen door
te gaan tot het eind, als een soldaat die zich in de strijd werpt.
'Ik realiseerde mij gisteren mijn diepe gevoelens voor jou, en ik
kan morgen niet naar West Point terugkeren voordat ik er met jou
over gepraat heb. Ik kan... ik kan de gedachte dat je met andere
mannen zou uitgaan terwijl ik weg ben, niet verdragen. Die dominee
Greene...'
'Ik denk dat je verkeerde conclusies getrokken hebt, Robert. Ik
koester geen romantische gevoelens voor hem en ook niet voor iemand
anders. Julia is in Nathaniel Greene geïnteresseerd, niet ik. Ik ga
weleens met hen uit als chaperonne.'
'Je bent zo mooi, Caroline. Je zou iedere man in Philadelphia
kunnen krijgen, maar... maar je hebt mij eens gevraagd alleen met
mij te mogen dansen, weet je dat nog? En tijdens de bruiloft van
Rosalie ben je uitsluitend met mij opgetrokken. Mag ik hopen dat je
mijn gevoelens deelt?'
Koesterde ik gevoelens voor hem? Voor die onhandige, saaie Robert?
Hij was goedbedoelend en meelijwekkend lief, mijn eiland van
veiligheid, mijn toevlucht. En na wat ik gisteren begrepen had, had
ik meer dan ooit een veilige plaats nodig waar ik kon schuilen.
'Natuurlijk houd ik van je, Robert.'
'Zou je... wil je een... een afspraak overwegen terwijl ik weg
ben?'
Ik fronste mijn wenkbrauwen. 'Een afspraak?'
'Ik weet dat we geen enkele officiële aankondiging kunnen doen
voordat ik mijn aanstelling in het leger heb, maar wil je op mij
wachten, schat?'
Ik zag een uitweg. Ik kon in Philadelphia blijven als ik met Robert
zou trouwen. Ik zou mijn vader niet onder ogen hoeven te komen. Of
Tessie.
'Ik zal erover nadenken.'
'Mag ik je vader schrijven over mijn plannen?'
'Als je dat wilt,' mompelde ik.
Robert bracht mijn hand naar zijn lippen en kuste die. 'Bedankt.
Bedankt, lieve Caroline.'
Pas toen hij weer naar New York vertrokken was, herinnerde ik mij
weer wat Julia had gezegd en ik huiverde. Als Robert mijn man zou
zijn, zou ik, slechts gekleed in mijn nachthemd, met hem naar bed
moeten gaan.
Op een kille zondag in oktober stond er een onderdanige Nathaniel
Greene op de preekstoel in onze kerk. 'Zoals u weet,' begon
hij,'ben ik zeer duidelijk geweest over de noodzaak om ons allen te
verenigen in de strijd voor afschaffing van de slavernij. Die
noodzaak is niet veranderd. Ik ben er nog steeds van overtuigd dat
God aan een ieder van ons vraagt een besluit te nemen over hoe we
kunnen helpen. Maar een paar maanden geleden stelde een jonge vrouw
mij een eenvoudige vraag... en die heeft mij sindsdien
beziggehouden.Vandaag wil ik u allen diezelfde vraag stellen: Zijn
er negers die u persoonlijk kent?'
Julia gaf mij een por met haar elleboog. 'Hij heeft het over jou,
Caroline. Jij hebt hem die vraag gesteld.' Ik legde mijn vinger op
de lippen om haar tot stilte te manen. Ik wilde luisteren.
'De jonge vrouw wilde weten waarom we — als we geloven dat alle
mensen gelijk geschapen zijn — negers in aparte buurten laten
wonen. Ze gaan naar aparte scholen. En, God vergeve ons, ze zitten
zelfs in de kerk op aparte banken. Waarom zijn in deze Stad van
Broederliefde deze christelijke broeders en zusters niet onze
schoolmaatjes? Onze buren? Onze vrienden?'
Julia pakte mijn arm vast en kneep. 'Je steelt hem niet van mij,
hoor! Hij is van mij!'
'Au! Ik heb geen belangstelling voor hem, Julia.'
'Nou, zo te horen heeft hij wel belangstelling voor jou.'
'Ssst.' Tante Martha keek ons streng aan. Ik wreef over mijn arm en
schoof een eindje van Julia vandaan.
'Gelukkig hebben we hier in het Noorden slavernij bij de wet
verboden. Maar zoals mijn vriendin zo terecht opmerkte, is datgene
wat er voor slavernij in de plaats gekomen is, niet veel beter. Ik
heb het nu over vooringenomenheid en racisme. Kent u persoonlijk
negers?'
Toen ik om mij heen keek naar een paar gezichten in de gemeente,
verwachtte ik wat ongerustheid en onbehaaglijkheid te zien. Maar de
boosheid die ik zag, verbaasde me. En het verzet. Nathaniel moest
die gezichten ook gezien hebben, maar hij ging moedig verder.
'De tekst voor mijn preek kunt u vinden in het boek Jesaja,
hoofdstuk achtenvijftig. We lezen daar: "Wanneer gij uit uw midden
het juk wegdoet... wanneer gij de hongerige schenkt wat gij zelf
begeert en de verdrukten verzadigt, dan zal in de duisternis uw
licht opgaan en uw donkerheid zal zijn als de middag."
We hebben hier in Philadelphia het juk der verdrukking weggedaan.
En velen van u die hier voor mij zitten, hebben hun portemonnee en
portefeuille geopend om de zaak van de afschaffing van de slavernij
te steunen. Waarom verdonkert de schaduw van vooringenomenheid en
racisme dan nog steeds deze stad? Ik denk dat dat komt omdat
we ons geld gegeven hebben en niet onszelf. Ik denk dat het komt
omdat we een zaak gediend hebben en niet de behoeften van de
verdrukten. Deze behoeften omvatten ook de behoefte aan
gemeenschap, vriendschap en liefde.' Hij greep zich vast aan de
rand van de preekstoel, boog zich naar voren en keek zijn
gramstorige gemeente manmoedig aan. 'Als we willen dat het licht
van Christus in onze duisternis schijnt, dan moeten we één ding
goed bedenken: Onze negerbroeders en -zusters zijn geen zaak. Het
zijn mensen.
De volgende dag bij het ontbijt vouwde oom Philip zijn krant open
en las ons hardop de ontstellende gebeurtenissen voor die de vorige
dag, op die mooie herfstzondag van 16 oktober 1859, hadden
plaatsgevonden.'Het volgende bericht is ontvangen vanuit Frederick
in Maryland, maar daar het zeer onwaarschijnlijk lijkt, moet het
met grote voorzichtigheid ontvangen worden tot het bevestigd
wordt... In Harpers Ferry in Virginia is een opstand uitgebroken.
Een groep gewapende voorstanders van de afschaffing van de
slavernij heeft beslag gelegd op het wapenarsenaal van het
Amerikaanse leger... De groep bestaat uit ongeveer
tweehonderdvijftig blanken, die gevolgd worden door een groep
negers die met hen meevechten... de telegraaflijnen zijn
doorgesneden... Er wordt bericht dat er een massale toeloop is van
negers uit Maryland... Er gaan veel wilde geruchten rond, maar
momenteel zijn deze nog niet bevestigd...'
Ik huiverde even. Mijn neef Jonathan en de andere
planta-gebezitters hadden altijd een nieuwe slavenopstand als die
van Nat Turner gevreesd. Maar deze keer werd de opstand geleid door
blanken. En nu hadden ze een arsenaal vol wapens.
'Zei u Virginia, papa?' vroeg Julia.
'Ja. Harpers Ferry in Virginia.'
Ze richtte zich tot mij. 'Is dat in de buurt van Richmond waar jij
woonde?'
'Ik weet niet waar het ligt,' antwoordde ik. Mijn hart klopte in
mijn keel toen ik snel even een berekening maakte: mijn oom en de
opzichter waren de enige blanke mannen die waren achtergebleven om
de geïsoleerd liggende plantage tegen meer dan vijftig slaven te
verdedigen.
De volgende dag was het nieuws iets geruststellender. Het was geen
wijdverbreide opstand zoals de mensen hadden gevreesd, maar een
kleine groep van vijf negers en dertien blanke mannen, geleid door
een fanatieke voorstander van de afschaffing, die John Brown
heette. Ze hadden het federale arsenaal en de brandweerkazerne in
Harpers Ferry bezet en verscheidene mensen in gijzeling genomen. De
eerste man die door Brown en zijn volgelingen werd gedood, was een
vrije neger geweest; de eerste opstandeling die gedood werd, was
ook een neger geweest, een vroegere slaaf die gehoopt had zijn
vrouw en kinderen te bevrijden.
Op dinsdagmorgen was de opstand voorbij. Negentig mariniers onder
bevel van kolonel Robert E. Lee uit Virginia arresteerden Brown en
de anderen en leverden hen uit aan de autoriteiten in Virginia om
terecht te staan. Ik haalde weer wat rustiger adem nu ik wist dat
al die wapens weer in het arsenaal lagen opgeslagen. Maar wat mij
bleef verontrusten, was de manier waarop de voorstanders van
de afschaffing Browns moed en ijver prezen. In een van de kranten
werd de gebeurtenis 'een grote dag in onze geschiedenis, een nieuwe
revolutie' genoemd. Brown zelf werd een 'engel des lichts' genoemd.
Ik dacht terug aan wat dominee Greene mij eens had verteld over de
geweldloze uitgangspunten van de afschaffingsbeweging, en ik vroeg
mij af wat hij over deze onrustbarende gebeurtenissen te zeggen
had. Ik kreeg echter nooit de kans om het hem te vragen.
Toen ik op vrijdagmiddag thuiskwam van een theevisite, vond ik mijn
vader in de salon op mij zitten wachten. Hij was onaangekondigd in
Philadelphia aangekomen. Ik kon mijn ogen niet geloven toen ik hem
zag.
'Papa? Wat doet u hier?'
'Ik ben gekomen om je naar huis te
brengen, Caroline.' Hij opende zijn armen voor een zeldzame
omhelzing en drukte zijn wang tegen mijn haren aan.'Ik heb je
gemist, liefje.Twee jaar is een lange tijd.'
'Ik heb u ook gemist, papa.' Ik realiseerde mij dat het waar was.
Ik had vooral het geluid van zijn stem gemist, zijn wat lijzige
manier van spreken. Hij zag er een stuk beter uit dan toen ik van
huis was gegaan, hoewel hij wat gewicht had verloren en zijn haar
staalgrijs was geworden. Maar zijn waardigheid en knappe gezicht
waren niet veranderd.
'Wat ben jij mooi,' zei hij, terwijl hij een stap achteruit deed om
mij goed op te kunnen nemen. 'Je ziet er net uit als je moeder.'
Zijn liefde voor mij was in zijn ogen te zien en ik herinnerde mij
de liefdevolle blik waarmee hij vaak naar mijn moeder had gekeken
en de tedere manier waarop hij haar behandeld had. Ik wist altijd
dat hij een diepe liefde voor haar koesterde, daarom was zijn
verdriet na haar dood ook zo groot geweest.
Toen ik mijn vader in de ogen keek, vroeg ik mij af hoe ik ooit had
kunnen geloven dat hij haar ontrouw was geweest. Dat idee leek nu
volkomen belachelijk. Papa had nooit enige aandacht aanTessie
besteed. Hij en Grady leken helemaal niet op elkaar. Het was gewoon
niet waar. Ik moest wel gek geweest zijn om dat te
denken.
Tijdens het avondeten zei papa tegen mijn tante en oom dat hij van
plan was mij meteen mee naar huis te nemen. Oom Philip legde zijn
bestek neer en staarde papa aan.
'Dat is wel erg plotseling, George, vind je ook niet? Tijdens de
twee jaar dat Caroline hier is geweest, heeft ze allerlei
connecties gekregen. Ze is hier opgebloeid. Denk je echt dat het
verstandig is om haar hier zo plotseling weg te halen?'
'Begrijp me alsjeblieft goed, ik ben jullie erg dankbaar voor wat
jullie allemaal voor haar hebben gedaan,' zei papa met uitgespreide
handen. 'Jullie hebben haar - en mij - door een erg moeilijke tijd
van ons leven heen geholpen. Maar we hebben dat nu beiden achter de
rug. Ze is mijn dochter en ze hoort thuis te zijn in haar eigen
huis in Richmond.'
'Is het wel veilig om terug te gaan?' vroeg tante Martha. 'Ik
bedoel met alles wat daar momenteel gaande is... Harper
Ferry...?'
Papa fronste zijn voorhoofd.'Natuurlijk is het er veilig. Dat was
het werk van een paar fanatieke buitenstaanders, niet van de mensen
in Virginia zelf. In vrede met onze negers wonen, is voor ons al
heel lang een gevestigde traditie - dat weet je zelf ook wel,
Martha. Denk bijvoorbeeld eens aan het dienstmeisje van je zus,
Ruby. Je weet toch ook wel dat er echt een band van trouw en liefde
tussen haar en mijn vrouw bestond? Kun je je echt voorstellen dat
Ruby deel zou nemen aan zo'n opstand? Het zijn de herrieschoppers
uit het Noorden die het evenwicht dreigen te verstoren.'
'We zijn niet allemaal fanatiekelingen als John Brown,' merkte oom
Philip op. 'Net zomin als alle slavenhouders als Simon Legree
zijn.'
Ze waren geleidelijk aan wat harder gaan praten. Papa hield even
zijn mond en sneed bedachtzaam zijn vlees. Toen hij weer opkeek
naar oom Philip, hoorde ik een onderdrukte woede in zijn stem.'Ik
heb een paar krantenkoppen in jullie kranten hier in het Noorden
gelezen na het voorval. Het hele Zuiden staat op zijn achterste
benen dat jullie sympathie hebben voor een fanaticus die probeerde
een slavenopstand te ontketenen. Jullie prijzen hem zelfs. Hoe kan
een weldenkend mens zoiets doen?'
'Dat is dus de reden dat je hiernaartoe bent gekomen.'
'Ja. Ik wil niet dat mijn enige kind beïnvloed wordt door deze
goddeloze ideeën. Jullie noemen die gek Brown nota bene een
held!'
'Zo heb ik hem nooit genoemd, George.'
Papa stak verontschuldigend zijn hand op. 'Het spijt me. Ik wil
niemand van jullie beschuldigen. Maar zelfs als er maar één man is
die het voor die vent opneemt, wordt het tijd om Caroline naar huis
te halen.'
'Waarom zou je nog niet een poosje wachten om te zien hoe dit
afloopt?' zei tante Martha. 'Misschien waait het allemaal wel
over.'
Papa leunde achterover in zijn stoel en schudde ernstig zijn hoofd.
'Voor de mensen in het Noorden is John Brown een held. Voor het
Zuiden is hij een moordzuchtige schurk. Onze verschillen zijn veel
te groot, Martha. De scheidslijn tussen ons is duidelijk getrokken.
Dit zal niet overwaaien.'
'Misschien heb je gelijk,' zei oom Philip kalm. 'Maar er is iets
wat we buiten beschouwing laten — hoe denkt Caroline hier zelf
over?'
Mijn oom was volledig op de hoogte van het feit dat ik het
afgelopen jaar al die bijeenkomsten van het Genootschap voor
Afschaffing van de Slavernij had bijgewoond. Uit de vurige preken
van dominee Greene wist hij aan welke invloeden ik op die
bijeenkomsten had blootgestaan. Hij wendde zich tot mij.
'Wat wil je zelf, Caroline?'
Als ik Nathaniels moedige preek niet had gehoord, had ik mij
misschien laten afschrikken door de gedachte dat ik de duistere
praktijken van de slavernij weer onder ogen zou moeten zien. Maar
toen dacht ik terug aan het vers dat hij uit Jesaja had
voorgelezen: 'Wanneer gij uit uw midden het juk wegdoet... en uw
donkerheid zal zijn als de middag.' Ik was het moe om alleen maar
naar toespraken tegen de slavernij te luisteren, moe om de zaak
alleen maar te steunen. Mijn eigen woorden kwamen terug en
achtervolgden mij - Tessie en Eli waren geen zaak. Het waren
mensen.
Ik keek op naar mijn vader en zei: 'Ik wil naar huis.'